GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het goed recht der vrijmaking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het goed recht der vrijmaking

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I)

Bij J. Niemeijer's Uitgeversmaatschappij te Groningen heeft Ds J. A. Schep te Assen (^hans: te Schiedam) een juist 100 pagina's omvattende brochure doen verschijnen onder den alleen aan ingewijden, maar hun dan ook volkomen, duidelijken titel: TE ENG GEBONDEN, wat nu?

Wij noemden dezen titel volkomen duidelijk. Hij laat immers aanstonds zien, dat deze brochure de verloren zaak der synodocratische kerken nog zooveel mogelijk wil trachten te redden. Want — er is in het jongste verleden nog wel iets meer en iets ergers gebeurd, dan dat men „te eng gebonden" heeft —7 maar dat ergere verzwijgjt deze titel. En met de vraag „wat nu? " wordt het reeds gegeven antwoord: „vrijmaking" meteen afgewezen. Dit laatste is ook de bedoeling van den schrijver dezer brochure. Hij veroordeelt de vrijmaking „als onverantwoordelijk voor God" (pag. 75). En hoewel hij, naar zijn eigen zeggen, daarin niet volledig was, geeft hij voor deze afwijzing der vrijmaking hier toch met eenige uitvoerigheid zijn redenen op. Deze willen we graag wat van naderbij bezien.

Vooraf een kort overzicht van den inhoud dezer brochure.

In een inleiding geeft de schrijver drie redenen, die hem tot het schrijven van zijn boekje bewogen. Ten eerste voelde hij zich gedrongen de uitspraken van Oosterbeek II, die hij ook onderteekende, toe te lichten. In tegenstelling met Ds H. Volten is hij van oordeel, dat deze uitspraken nog te zwak zijn en de schuld der gebonden kerken nog niet in het volle licht stellen. Daarom volgt hij de uitspraken van Oosterbeek II niet op den voet. Zoo kreeg hij tevens gelegenheid aan de orde te stellen het punt, waaraan men in Oosterbeek uit „tijdnood" niet toekwam: het recht tot vrijmaking. En juist dit laatste punt interesseert ons nu.

Een tweede reden, die den schrijver tot schrijven bewoog, is zijn diepgevoelde roeping „om ons kerkvolk in te lichten over de dingen, waarom het gaat: binding, schorsing, wering uit het ambt, revisiepogingen".

En in de derde plaats wil hij op deze wijze doen blijken, dat hij thans van oordeel is, in 1945 ten onrechte te hebben gepolemiseerd tegen de stelling, dat zijn kerken hadden gebonden aan de leer: de kinderen moeten gehoudeh worden voor reeds wedergeboren, omdat de doop aan die kinderen bezegelt de aanwezig veronderstelde wedergeboorte. Hierbij zegt hij een vriendelijk woord aan het adres van zijn toenmaligen opponent. Ds J. van Bruggen te Assen, dien hij echter tegelijk ten onrechte beschuldigt de schorsing van zijn collega Ds B. A. Bos „als roeping Gods" te hebben verdedigd. Maar dit zou Ds J. A. Schep mee dermale in verontwaardiging over de vrijmaking hebben ontstoken, dat hij de dingen toen niet objectief beoordeelen kon.

Of hij dat, wat de vrijmaking betreft, nu wel kan zal ons nog moeten blijken!

Na deze inieidmg voigt dan hoofdstuk I: Waaraan is in 1942/43 zakelijk gebonden? In dit hoofdstuk wordt met door ons sinds jaar en dag gebezigde argumenten aangetoond, „dat men in 1942/43 welbewust gebonden heeft aan de leer, dat de kinderen gehouden moeten worden voor reeds wedergeboren, omdat de doop als bezegeling der wedergeboorte de onderstelling van aanwezige wedergeboorte voor de kinderen eist" (pag. 19).

Een volgend hoofdstuk behandelt: De toepassing der binding in het geval Cand. H. J. Schilder. Voor wie het boek van Ds H. J. Schilder keilt niets nieuws. Behalve dan de mededeeling, dat Ds J. A. Schep ten huize van Ds H. J. Schilder te Utrecht zidf persoonlijk overtuigde, dat de door Ds H. J. Schilder gepubliceerde stukken, die de Acta verzwijgen, „inderdaad aanwezig zijn en luiden, zooals Ds S. in zijn boek: „Op de grens van Kerk en Secte" zegt dat ze luiden" (pag. 24).

Dit tweede hoofdstuk concludeert op pag. 40: „tegenover Cand. Schilder heeft de Synode inderdaad practisch en met de straf van wering uit het ambt erbij, als de leer der kerken gehandhaafd, dat de doop bij de kinderen inwendige aanwezige genadeonderstelt en bezegelt, en dat die kinderen daarom gehouden moeten worden voor reeds wedergeb o r e n".

Onnoodig te zeggen, dat deze hoofdstukken zich door ons prettig laten lezen. Vooral voor schrijver dezes, die zijn plaatseUjken opponent van jaren hier juist hoort beweren, wat hij hem immer onvermoeid heeft voorgehouden.

Even aangenaam laat zich ook lezen het nu volgende derde hoofdstuk: „Inderdaad "te eng gebonden". Hierin zijn wel enkele k'.eine oneffenheden. Bijv. als de schrijver op pag. 45/6 zegt, dat „van vrijgemaakte zijde opgemerkt is, dat de verklaring van 1946 twee aangezichten heeft en listig twee groepen door tegenstrijdige uitspraken heeft zoeken te bevredigen". Waarvan de schrijver dan zegt: „een dergelijke huichelachtige bedoeling mag van een Synode onder geen beding aangenomen worden". Want wat hier den vrijgemaakten ten laste wordt gelegd valt niet minder voor rekening van de Priesche predikanten, die in hun boekje: Om recht, revisie en hereeniging" op pag. 29 hetzelfde zeggen.

Ook zegt de schrijver over de sacramenten wel eens tje zouden willen plaatsen, maar over het geheel wordt hier schoon en goed over het Doopsformulier en over de verzegeling der belofte en ook over de verklaring van 1905 gesproken.

Maar dan komt in Hoofdstuk IV de wending, als daar voor onze aandacht gesteld wordt de vraag: „wat nu? "

Dit hoofdstuk valt in tweeën uiteen. Eerst een uiteenzetting, waarin de vrijmaking afgewezen wordt. Dan een recept voor „de weg tot elkander". In hoofdzaak biedt Ds J. A. Schep dan den raad van Oosterbeek H. Hij wil, dat zijn kerken, „ze'.fs geheel los van de zaak der begeerde hereeniging, openlijk uitspreken, dat de binding van 1942/45 te eng geweest is en dat schorsing en wering uit het ambt op grond van het feit, dat men zich aan deze te enge binding ' niet wilde onderwerpen, ten onrechte zijn geschied". Daarna zouden zijn kerken de onze dan opnieuw tot samenspreking moeten uitnoodigen. Bij deze samenspreking diende dan eerst de belijdeniskwestie aan de orde te komen en de artt. 31, 79, 80 K.O. Alles volgens recept van Oosterbeek II. Daarom kunnen we er hier van zwijgen.

Over de vraag of de vrijmaking terecht of ten onrechte geschiedde, wil de schrijver geen beslissing. Omdat — „men op dit punt elkaar niet licht vinden zal" (pag. 77). „Men kan" — zoo heet het op pag. 78 — „na eerlijke samenspreking over het al of niet gerechtvaardigde van de vrijmaking en wanneer blijkt, dat men het daarover niet eens kan wordqp, deze zaak aan het oordeel van de HEERE overlaten, die zuiverder dan mensen weet, of men handelde naar zij-i geweten (dat moeten we van elkaar aannemen, over en weer!) ook inderdaad gehandeld heeft naar Zij n wil. Wanneer men het ten aanzien van de beüjdeniskwestie en de practische hantering van art. 31 K.O. en andere kerkrechtelijke zaken voor de t o e-komst eens kan worden, mag de kijk, die men heeft op hetgeen in het verleden gebeurd is, voorzover daarin gemeenschappelijke schuld ligt (de vrijmaking) de hereniging stellig niet verhinderen!"

Na dit korte overzicht van den inhoud dezer brochure gaan we ons nu breeder bemoeien met wat zij zegt om het goed recht van .de vrijmaking te betwis­

Van de vrijmaking zegt de schrijver eerst met eenige uitvoerigheid, dat hij haar vsiel kart begrijpen „en dat hij er niet aan denkt zijn broeders en zusters, die om der conscientiewil meenden te moeten handelen, gelijk ze deden, uit de hoogte te veroordelen" (pag. 67). Maar al is de vrijmaking volgens Ds J. A. Schep te begrijpen, daarom is zij niet goed te keuren.

De vrijmaking had nagelaten moeten worden. Want:

a. De Synodes begeerden liartstochteUjk de leer der wa, arheid naar Schrift en Belijdenis zuiver te houden. Heel anders dan de Herv. Synode, die ten dage der Afscheiding met geen beroep op de H. Schrift van doen wilde hebben, wilden de gelaakte Synodes zich aan de Schrift, onderwerpen.

b. Men kan van de „Geref. Kerken" niet zeggen, dat ze valsche kerk zijn. Wat de Belijdenis van de valsche kerk zegt, raakt de kerk, die uit v ij a n d - schap tegen het Woord en tegen de ware Christus der Schriften de trouwe ambtsdragers vervolgt. Zooals Rome het deed en de Herv. Kerk der vorige eeuw. Maar dit geldt niet van „de Geref. Kerken".

c. Art. 31 K.O. werd wel te eenzijdig toegepast. Maar nu het niet ging om een. bewust negeeren van de K.O., maar om een te goeder trouw te eng interpreteeren en toepassen ervan, hadden de kinderen der kerk, ook waar hun moeder onbilUjk was, althans tijdelijk zich te onderwerpen aan haar onbillijken eisch tot zwijgen in het openbaar.

d. De binding was wel te eng. Maar er werd niet aan een of ander dwaas verzinsel gebonden, doch aan wat immer in de kerken gevonden was.

e. Men had meer moeten doen als Calvijn, die, zoolang het niet ging om de kern van de leer der waarheid, geen schisma wilde. Hierbij wordt verwezen naar Dr A. D. R. Polman: Zonder krijgsmEihseer en vlag, pag. 3—8.

f. Men had den weg van het menigmaal herhaalde gravamen moeten gaan en althans tijdelijk mpeten verklaren de leeruitspraken als zoodanig te aanvaarden met openlijke verwerping van de bindende interpretatie der Synode.

Wij meenen de zaken, die het betoog van Ds J. A. Schep tegen het goed recht der vrijmaking aanvoert zoo volledig te hebben weergegeven. Hij zelf vat saijnen in drie punten, waarbij de telling fout en de onderlinge afscheiding niet scherp is. Daarom vatten wij het betoog samen in zes punten.

De eerste indruk zal bij den lezer zijn, dat het nog al wat meevalt. Want goed beschouwd wordt hier weinig meer gezegd dan: de Synodes begeerden toch zoo naar het Woord te handelen en wat zij misdeden was toch ook zóó erg weer niet. Alleen wat eenzijdig ^n te eng. En er was toch ee^n kans om er onderdoor te kruipen. Men had dus maar wat moeten doorzeüren met gravamina

Is dit alles? ?

Kan men meer niet tegen het goed recht der vrijmaking inbrengen?

Dan valt het met dat goed recht nog wat. mee!

Het valt zelfs heelemaal mee, als we het betoog van Ds J. A. Schep op den keper gaan bezien.

Dit hopen we in een volgend artikel te doen.

V. B.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Het goed recht der vrijmaking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 maart 1949

De Reformatie | 8 Pagina's