GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zichtbare” en „onzichtbare” kerk - twee grootheden bij Calvijn ?. „Bifariam”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zichtbare” en „onzichtbare” kerk - twee grootheden bij Calvijn ?. „Bifariam”

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Herhaaldelijk kan men stemmen opvangen, die met betrekking tot de leer der kerk aan de bekende onderscheiding van „zichtbare" en „onzichtbare kerk" i'asthouden. Deze twee worden dan scherp onderscheiden; en aan 't beweerde onderscheid tussehen „beide'' worden dan krasse consequenties verbonden. Heelemaal helder zijn ze niet, dunkt me zoo; maar ze schijnen toch wel altijd neer te komen op de gedachte: „de" onzichtbare kerk is het ware, en d é z e is al onze lofzangen waard, maar „de" zichtbare, nu ja, die is maar zeer betrekkelijk, en daar kunt ge de klaagzangen over opheffen, want zij is niet zoo heel veel waard. We omschrijven nu zeer ruw.

Meermalen kan men van de zijde dergenen, die zóó spreken, Calvijn in het geding zien brengen. Ook hij zou dan de „zichtbare" en de „onzichtbare" kerk als TWEE GROOTHEDEN, e 1 k met eigen volume, aldus scherp uit elkaar willen houden.

Nu plaatsen wij voorop, dat met een verwijzing naar Calvijn een zaak nooit uitgemaakt is. Wèl kan aien soms door verwijzing naar Calvijn een geding beslechten omtrent de vraag of een bepaalde voorgeclrsLg^a meening of theorie „C a 1 v ij n s c h", en dónis, of ze ook „Calvinistisch'' is. Maar „i n de 1 ij n van C a 1 v ij n" is nog iets anders dan .1' onfessioneel-gereformeer d". Ook Calvijn had zijn vergissingen: ook hij is „kind van zijn tijd"; ook hij Hjdt nog onder de gevolgen der scholastiek.

Intusschen, dat is het niet wat ons heden interesseert. We stellen nu alleen maar de vraag: is het historisch betrouwbaar, als men beweert: Calvijn maakte scherp onderscheid tussehen de zichtbare en de onzichtbare kerk als tussehen twee tegen elkander '.litspeelbare of onderling contrasteerbare grootheden?

Wij meenen van: n i e t.

Indien zulk een scherpe onderscheiding in Calvijn's oeuvre een beteekenisvol moment zou geweest zijn, dan zou men ze toch zeker in de registers op de wetenschappelijk verantwoorde uitgaven van zijn werken moeten aantreffen? Registers zijn vaak broddelwerk; en ook verdiensteüjke registers zijn nimmer heelemaal „in den geest" van den schrijver zelf. Ook de registers op het „Corpus Reformatorum" (waarin Calvijn's werken de tot nu toe beste uitgave hebben gekregen) is verre van volmaakt. Maar, met dit alles voor oogen, durven wij het tóch nog merkwaardig noemen, dat in het register van , .namen en zaken", opgenomen in C. R. 59, de heele onderscheiding van „zichtbare" en „onzichtbare kerk" niet eens voorkomt. Blijkbaar hebben de samenstellers van dit register, die geen kwajongens waren, er niet aan gedacht, deze distinctie als elementair voor Calvijn's gedachtenwereld aan te dienen.

Wel wordt in C. R. 22 in het theologisch register gesproken van de kerk als zichtbaar en onzichtbaar; verwezen wordt dan naar 1, 542; 2, 752; 6, 41; 7, 29 v. Maar dat is dan ook alles; we zullen de plaatsen bespreken. En in het register op Sizoo's nederlandsche Institutie-vertaling (maar dat zal wel afkomstig zijn van een man, wiens bril door Kuyper's handen ^gegaan was) zien we eveneens. III, 641, opgenomen de onderscheiding van „zichtbare en onzichtbare kerk"; welgeteld wordt naar één plaats verwezen: Institutie IV, I, 7. Ook die plaats hopen wij op te slaan.

De eerste plaats, die door het register in C. R. 22 genoemd wordt, is 1, 542. 2k)oals reeds te verwachten was, vindt men daar de Institutie, op dezelfde plaats, als waarnaar bij Sizoo verwezen wordt. Het is evenwel de editie 1539—1554 (dus niet die, welke, terecht, door Sizoo gevolgd is, nl. die van 1559; die komen we straks nog wel tegen). We hebben dus in deze plaats, C. R. 1, 542, niet Calvijn's laatste redactie. Toen hij d i e in het licht gaf, in 1559, kon hij in het „woord vooraf" opmerken: „toen deze brief reeds op de drukpers lag, heb ik voor zeker vernomen, dat te Augsburg, waar d© Staten des Rijks vergaderden, het gerucht verspreid was, dat ik tot het pausdom a f g e v a l l e n was en dat dat gerucht met meer gretigheid, dan behoorUjk was, aan de hoven der vorsten was aangenomen". Ik denk, dat dit praatje niet zoo gretig zou geloofd zijn, indien Calvijn van „de" „zichtbare" en „de" „onzichtbare kerk" in denzelfden zin zou gesproken hebben, als velen tegenwoordig van hem schijnen te denken. Het is wel aardig, herinnerd te worden aan het feit, dat altijd weer dezelfde nonsens verkocht wordt: Calvijn is roomsch geworden, zie je wel ? zoo hebben ze mekaar opgepompt; en vandaag kan men dezelfde pervitinepillen uit de doosjes zien praesenteeren: heb ik 't je niet gezegd? „die lui" komen tenslotte weer bij de Roomschen terecht! Alleen zijn „de hoven der vorsten" thans vervangen door de bladen van redacteuren, of door de conferentiekamers van onderscheidene kerkelijke „centra" (!)

Wat nu die plaats uit Calvijn's Institutie (1539— 1554) betreft (cap. Vill, 4e deel, verkl. v. h. symbool): reeds hier treft het dat Calvijn zegt: „de Schriften spreken over de kerk „b i f a r i a m". „B i f a r i a m" beteekent: „OP TWEEëRLEI MA­ NIER". Op tweeërlei manier spreekt de Schrift over , , d e" kerk. Ze spreekt dus niet over twee kerken: de onzichtbare kerk als nummer één, en de zichtbare als nummer twee.

Het is heusch geen „pietluttigheid", als we bij dit onderdeeltje van ons betoogje even halt houden. Onophoudelijk kan men over „tweeërlei" kerk hooren spreken; eerst „de" zichtbare — waarvan dan allerlei narigheid met de vroomste facie gezegd schijnt te mogen of zelfs te moeten worden, en daarna „de" onzichtbare, en daaraan geeft men dan met een verheerlijkt gelaat alle schoone praedicaten, die een behoorhjk christenmensch toch zoo graag aan de kerk hoort toekennen. „Men spreekt van u zeer heerelijke dingen, ONZICHT'BRE stad van Isr'els Opperheer; 'k droom Rahab, ik droom Babel tot uw "eer bij hen geteld, die EENS uw grootheid zingen". Op die manier zegt men t w e e m a a l „d e"; „de" zóó-kerk, en „de" züs-kerk.

Maar Calvijn z e g't slechts éénmaal „d e". Men kan over „d e" kerk in tweeërlei zin, op tweeërlei manier spreken.

Het is goed, hierop te letten. Wij zijn overtuigd, dat een massa van den' o zoo dierbaar aandoenden onzin, die heden ten dage, onder inwerking van het ongeloof van wie buiten zijn, „over" de kerk tot „in" de kerk doordringt, terug te brengen valt op het niet meer bedenken van deze eenvoudige dingen.

Calvijn zegt ergens, dat de, kerk net zoo is als een „civitas" (staat, gemeensehap-in-rechten), C. R. 52, 129. We denken aan zijn kommentaar op Col. 4 : 5. Paulus stelt daar de „e x t r a n e i" (degenen die „b u i t e n" zijn, de heidenen, of, gelijk Calvijn uitlegt, de ongeloovigen), aan de lezers voor oogen, en zegt dan: edraagt u jegens hen met wijsheid, den tijd uitkoopende, want de dagen zijn boos (Ef. 5 : 16), en de „conversatie" (van en met hen) dus gevaarlijk. Bij de bespreking van die woorden toekent Calvijn aan: ie „buiten-menschen" stelt de apostel tegenover degenen die huisgenooten des geloofs genaamd zijn; want de kerk is net zoo iets als een rechtsgemeenschap van burgers, of een staat (civitas) ; de „inwoners" zijn de geloovigen, en die zijn onderling aan elkander verbonden omdat ze elkaar nabij zijn; en wie „erbuiten" staan dat zijn de ongeloovigen.

Welnu, neem eens even aan, dat Calvijn geweest zou zijn in Londen tijdens het régime van Seyss In-. quart, en dat hij daar voor de nederlandsche kolonie (hij kent de kerk onder het kruis als kolonie) een voordracht had gehouden over den Staat der N e d e r l a n d e n . Hij zou gezegd hebben: men kan over „den Staat der Nederlanden" bifariam, op twee manieren spreken. Op het oogenblik ziet hij er miserabel uit; de regeering woont in Londen, en op de straten der steden, achter de duinen, marcheeren in uniform de N.S.B.-ers, en ze gooien door de brievenbus oranjekleurige visitekaartjes om de koningin te bespotten met haar „oranjebolsjewisme", en ze plakken op de deur van de Kamper Theologische Hoogeschool een gedrukt plakkaat:

Engelsche ziekte i); en het recht is in verachting; en de burgers worden in de gevangenis gezet als ze goed zijn; en de verraders sluipen als een vijfde colonne in de gelederen der verzetslieden; kortom, die Staat „schijnt een tijdlang als tot niets geworden in de oogen der menschen", en er loopen hypocrieten rond, en d e boezen zijn met de goeden gemengd. D'at is allemaal wat je van dien staat thans voor oogen ziet; dat is de staat der Nederlanden naar het zichtbare. Zoo kun, je erover spreken opde éénemanier. Maar, zoo zou Calvijn vervolgen: je kunt er óók over spreken opeen andere manier. Je kunt óók zeggen: God weet, wie de verraders zijn, en wie niet; en Hij zal eens schiften. Hij ziet wel, dat onder Seyss Inquart die goeden, die in het concentratiekamp vermoord worden, publiek worden afgevoerd van de lijst der „begrip toonende", en „positief zich tot de opstanding van de Natie verhoudende" burgers worden afgevoerd; maar H ij zal hen toch erbij tellen, eens, publiek, en Hij doet dat ook thans reeds in werkelijkheid; en Hij deed het al van vóór de grondlegging der wereld; en Hij rekent erbij al degenen, die vóór dien gestorven zijn, en ziet ook reeds degenen, die nog komen zullen, en zich zullen scharen onder het wettig gezag; en de Staat der Nederlanden zal herrijzen, in het zichtbare, en is voor de oogen Gods nog nooit verdwenen geweest; en dus: troost u, Wilhelmina, en wees gerust, Gerbrandy, en pas op, de Geer, en denk eraan, Mussert, men kan den Staat op twee manieren bek ij ken. Zou Calvijn niet zoo hebben kunnen schrijven in het destijds ondergrondsche Trouw, om het straks te herhalen in het bovengrondsche ? Als hij de kans ervoor kreeg?

Maar wat zou Calvijn ervan gezegd hebben, als later, toen „Trouw" van ondergrondsch weer bovengrondsch geworden was, de redactie van „Trouw" onder leiding der Calvinistische Universiteit geschreven had: menschen, leve Calvijn; ge hebt gehoord, dat hij van denStaat der Nederlanden gesproken heeft op tweeerlei manier, den stajat, zooals hij zichtbaar was, en zooals hij on(zichtbaar was. Er zijn dus twee Staten: de zichtbare staat, en de Onzichtbare Staat. De Onzichtbare Staat, dat is de Staat van de Ware Nederlanders; zonder vlek of rimpel straks erkend ten jongsten dage; bestaande alleen uit uitverkoren menschen, in wie Gods Geest het ware nederlanderschap had ingeplant. Maar „de zichtbare'' staat, wel, die vindt ge in allerlei instituut. Het ééne, dat geven we toe, minder zuiver dan het andere. Het ééne zelfs (maar dat blijft onder ons hoor, want anders komt er maar ruzie over!) het ééne, nu ja, in bedenkelijke mate naderende tot het begrip van „valsehen staat", het andere daarvan minder kenmerken vertoonende. Maar, — alle te zamen zeggen ze, elk voor zich: we hebben den nederlandschen Leeuw lief; en we houden van onze sibben; en we zoeken waarheid, en gerechtigheid, en allemaal zie je ze bij plechtige gelegenheden tranen pinken bij het sjonbool der heilige, heilige vlag; en nu ja, over de figuur van J. P. Coen denken ze wel verschillend, maar het pathos van den man weten ze allemaal te waardeeren; en Juliana is een Domina, dat is het vrouwelijk van Dominus, en dominus is HEER; en zoo is er dus wel verschil in meerdere of mindere zuiverheid, maar nu moet ge, echt als man-der-eenheid, ophouden te zaniken over zoo'n oud zinnetje uit den tijd van J. P. Coen — zooveel eeuwen geleden, meneer ^ volgens welk zinnetje het onderscheid tusschen den waren en den valschen staat gemakkei ij k te kennen is. Zóó gemakkelijk gaat het niet. Neem alle zichtbare instituten die er in het volksleven zijn zoo als ze daar zich voordoen, en zoek de re a li see ring van den Onzichtbaren Staat door uit alle instituten, het Mussert-Instituut, en het Gerbrandy-Instituut, en het Moskou-Instituut, en het Drees-Inslituut, en zoo voort, want de lijst IS inderdaad vermoeiend lang, voelhorens uit te steken van het ééne naar het andere; en door te vragen naar de formeele liefde voor het „begrip" van 't geestelijke nederlanderschap, en voorts naar „begrip"voor den „positieven" opbouw des tijds; en vergeet niet, dat Nederland maar een abstractie is van de Oecumene, en de staatsburger van dit polderlandje maar een approximatie van den Wereldburger, en speel den zichtbaren staat tegen den Onziohtbaren Staat uit, want anders noemen we u oncalvinistisch en een ondraaglijk mensch met een „verderfelijke leer", en nu: in naam der Koningin gauw een „ja" tot den Onzichtbaren Staat, die boven al die zichtbare staatjes binnen, den Onzichtbaren zweeft, of anders met u geen gemeenschap meer....

Wat zou Calvijn ervan gezegd hebben?

Hij zou geinterrumpeerd hebben: meneer, u is een hond (Calvijn kon van die onparlementaire woorden zeggen; zijn „toon" was, nu ja, haal den mantel der liefde gauw op, en dek dezes vaders naaktheid, o p dit punt hoor, verder niet ). Meneer, zou Calvijn zeggen: u is een hond, een versnijder, geen besnijder. Ik sprak erover: dat men „den"' Staat op twee manieren bekijken kan, en ik wou u daarmee sterken in dagen-van-druk, om straks, als Wilhelmina Regina weer in Den Haag zou zitten, en het Tribunaal zou werkzaam, zijn, u „trouw" te maken tegen de hypocrieten van nu. Maar wat zie ik? Van mijn „op twee manieren" spreken van „d e" kerk, maakt gij: een spreken over „twee kerken"; van mijn , , b i f a r i a rei" spreken over „d e n'' staat maakt ge een spreken van „twee state n"; en van „bifariam" maakt ge „bis"; en e e '1 m a a 1 den tel k w ij t, slaat ge op hol. Want terwijl ge eerst van mijn , , e e n e n" Staat er twee gemaakt hebt („den" Onzichtbaren en „den" zichtbaren), daar gaat ge straks dien laatsten ver-warren met allerlei zich als Staat aandienende, elkaar op het punt van het staatsgezag fel weersprekende groepjes; ge noemt ze nu maar „v e r s c h ij n i n g s-vormen van den Onzichtbaren Staat", en laat ze allemaal zóómaar binnen ALS ze maar met een deftig gezicht verklaren: ik ben een goed nederlander (wat Mussert ook zei en zeggen liet); en ge meesmuilt een beetje over den Onzichtbaren Staat die als „heilig wezen" verscheidene („gebrekkige") vormen heeft; pluriformiteit noemt ge dat moois; en ge laat de vraag van verraad dan wel trouw schieten en noemt dit „Trou w". Hij zou zeggen: honden, houdt de wegen liever schoon.

Want hij zou vragen: wat bedoelt gè met die „gebrekkige" vormen, die volgens u de Onzichtbare Staat, dat wezen, in de zichtbare vele vormen van de zichtbare den Staatsnaam usurpeerende groepjes vindt? Is uw woord „gebrekkig" soms een beetje platonisch: een heilig wezen vindt bij Plato nooit anders dan niet-adaequate verschijningsvormen? -(in dat geval heeft uw Koning dus nog nooit een échte kerk gehad, een echten Staat, op aarde). Of is „gebrekkig" soms zoo'n handig-duivelsch woord om „ZONDIG" te maskeeren, en om „ingaande tégen de staat s-w è t" (Mussert) te verfraaien tot „n i e t - a d a e-quaat beantwoordende aan de rijksidée" (net zoo min als een ander)? Versnijders, zou hij schelden, besnijdt uw hart en maakt niet van den éénen Staat eerst twee, en daarna zooveel-als-er-maar-staat-believen-te-heeten. Bifariam, bi­ fariam, maar niet: bis, bis.


1) Ook al historisch, K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

„Zichtbare” en „onzichtbare” kerk - twee grootheden bij Calvijn ?. „Bifariam”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's