GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Calvijn over bindende leeruitspraken inzake de zichtbare kerk

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvijn over bindende leeruitspraken inzake de zichtbare kerk

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

We beloofden, nog eenige aandacht te geven aan de plaats C. R. 7, 29v.; ook daar houdt Calvijn zich met de kwestie van de „zichtbare kerk" bezig.

Er waren nl. bindende leeruitspraken opgelegd, en dit wel door de Theologische Faculteit van de Sorbonne, de universiteit van Parijs. Die faculteit was roomsch. Ze stelde in 1542 vijf en twintig leeruitspraken vast, en besloot, dat doctoren en andere wetenschappelijk gegradueerden ze moesten onderteekenen.

Van deze stellingen luidt nr 18, vertaald: Ieder christen is gehouden, vast te gelooven, dat er op aarde een universeele zichtbare kerk is, die in geloof en goede zeden niet dwalen kan; en alle christenen zijn gehouden haar te gehoorzamen in hetgeen het geloof en de goede zeden raakt.

De wereldlijke arm liet niet na, aan deze bindende uitspraken ook zijn zegel te hechten, op poene van dit en van dat. De geboortegeschiedenis van die artikelen, met inbegrip van het verschil over het geboortejaar, .laten we nu maar rusten. De vraag is: wat zegt Calvijn ervan?

Antwoord: niet veel goeds. Zonder zijn naam te noemen (maar het auteurschap is toch wel zeker) gaf hij een „Tegengif" tegen die stellingen in' het licht: polemisch-satirisch, zoo luidt in C. R. 7, IX, de qualificatie.

Nadat Calvijn de 18e stelling heeft afgedrukt en een overzicht gegeven heeft van de van roomsche zijde daarvóór gegeven argumenten, komt hij tot zijn „tegengif", om ze te ontzenuwen.

Hij geeft onmiddelHjk toe, dat de Kerk van het begin der wereld tot aan het eind der dagen universeel was en is en zijn zal. De vraag is alleen maar, onder welk gezichtspunt of aspect men haar kan kennen. Antwoord: alleen onder dat van het Woord.

(Opmerking: de vraag is dus niet, of een vergadering zich aandient als kerk; of er veel of nog veel geloovlge individuen in zijn; of er een eerbiedwaardig vroomheidstype in ontwikkeld wordt; of bepaalde theologische principes er nog warme verdedigers of voorvechters vinden. Neen: het Woord zal hebben te beslissen, waar de universeele kerk is, waar dus God ambtelijk vergadert in en door de kerkelijke organisatie. )

Calvijn gaat verder: Christus, zegt hij, is het hoofd der kerk. Zooals een mensch gekend wordt aan zijn gelaat, zijn aangezicht, zoo kent men de kerk aan Christus.

(Opmerking: niet aan de christenen dus, noch aan hun goede bedoelingen ten aanzien van dit of dat, waarbij het Hoofd-zijn van Christus in de kerkregeering en - ordening evenwel angstvallig bulten beschouwing gelaten wordt.)

Vervolgens: r staat immers: aar het lichaam is, daar zullen „de arenden" vergaderd worden. (Matth. 24 : 28).

(Opmerking: herhaaldelijk vindt men in den Reformatietijd en nog vee3 later deze bijbelplaats geciteerd. In confessloneele en andere geschriften. Bedoeling Is steeds erop te wijzen, dat het concentratiepunt, hst vereenigtngspunt niet willekeurig gezocht mag of zelfs kan worden; het moet steeds dat ééne zijn, dat de kerkleden als zoodanig trekt; en dan niet in hun liefhebberijen en eigenaardigheden, doch in het kerkelijk samenkomen.)

Bovendien spreekt de Schrift: én herder (Joh. 10 : 16). één stal is er, en

Maar, zoo werpt Calvijn op, maar niet altijd laat de zuivere prediking des Woords zich genieten. En niet altijd is Christus' aangezicht duidelijk te zien. Vandaar, dat wij hebben te erkennen: niet altijd valt de kerk onder het menschelijke gezichtsveld; uit vele eeuwen zou men voorbeelden daarvan kunnen bijbrengen. In de dagen der profeten was de menigte der goddeloozen zóó overheerschend, dat de ware kerk in verdrukking kwam. Ook in de dagen van Christus' eigen verblijf op aarde was Gods uitgelezen kudde veelszins verborgen voor de menschen: de goddeloozen annexeerden immers den naam der kerk voor zich?

Als er nu van die menschen met die scherpe oogen zijn, die zich erop beroemen, dat voor HEN de kerk altijd goed en scherp te zien is, wat zullen die menschen dan moeten beginnen met Elia, die meende, dat hij alleen was overgebleven? (1 Kon. 19:10). Dat beweren verteert zich dus zelf. Maar dan kan men uit Elia's voorbeeld afleiden, dat ook voor ons niet minder dan voor hem de kerk wel eens schuil kan gaan: ooral, nu we uit Paulus' voorspelling weten, dat de groote afval is aangekondigd (2 Thess. 2:3).

(Opmerking: Br zullen er zijn, die zeggen: zie je nu wel, ook Calvijn beweert, dat de kerk wel eens niet zichtbaar kan zijn, en dus — ook hij vlucht al in „de" onzichtbare. Inderdaad, een makkelijk stramien voor een minuut of wat — om op te borduren, als men per sé den naam der onzichthare kerk wil op een vrij stramien borduren met gouddraad. Maar we merken een p.aar dingen op:

a) wat we verleden week zeiden: voor Calvijn is de kerk, de ééne kerk, in zeker opzicht zichtbaar, In ander opzicht ook. DEZELFDE kerk. M.a.w. als ik het gezicht op de kerk kwijt ben, omdat ze (wat ook de belijdenis zegt) wel eens een poosje schuil kan gaan — (we krijgen daar dezelfde voorbeelden) — dan zien we ook de onzichtbare kerk niet, want ik zie de kerk naar het onzichtbare — in het geloof — pas, als ik de kerk In het zichtbare wijs.

b) Calvijn zegt: als de afval komt, dan gaat de kerk schuil. Een van de ergste vormen van afval is, dat men maar alles wat zich kerk noemt, ook als zoodanig accepteert. Als sommigen beweren: het aantal instituten is legio, leg dus niet langer dien securen maatstaf van Woord en belijdenis aan, maar vlucht liever in de theorie, dat er een onzichtbare kerk is, dan zou Calvijn zeggen: daar, waax ik klaag: ach, nu wordt de kerk onzichtbaar, daar gaat gü roemen: mijn lieve menschen, ik zie ze overal en nog eens overal. Gij en ik, zou hij zeggen, reageeren wel heel verschillend op de onzichtbaarwording van de kerk, die ramp, die ramp, die groote ramp. Wie „ze" niet zichtbaar ziet, vindt ze ook met als onzichtbaar.

c) Maar Elia was er toch nog, en hij deed met Achabs en Izebels syncretistisch pluriformiteits-religlonisme niet mee; en er waren er nog meer, die de knie voor Baal niet bogen, en ze kwamen straks uit hun onderduikadres weer naar voren toe. Hoe het zij: Elia zei, ik ben nu de kerk, en toen hij dat zei, omdat hij den securen maatstaf was blijven aanleggen, toen wees God hem die anderen aan, die ook den maatstaf tenslotte hadden doen gelden, al hadden ze het een poosje clauidestien gedaan.

d) Calvijn snijdt dus wel den valschen roem af, die EIGEN Instituut ook in afvalsdagen zoo maar welverzekerd aandient als de massieve zichtbare kerk. Als de afval groot is, in de wettige kerk, dan wordt de kerk daar verdonkerd. Maar Calvijn, den valschen roem afsnijdende over het EIGEN Instituut, geeft daarmee nog heelemaal geen vrijbrief, om het eigen verlepte instituut dan maar mét alle andere Instituten op één hoop te werpen, en dan den oproep tot reformatie te ontzenuwen, door het zeggen: ja, maar, uit alle instituten haalt God wel zijn volk thuis. DAT IS WEL ZOO, maar voor ons gelden de geopenbaarde dingen in dit leven; niet wat God in 't verborgene doet aan het einde van ieders leven. Voor ons, die VOOR het gordijn (van den tijdelijken dood) staan te vergaderen, blijft de plicht van Elia: reformatie in het eigen huis. God kan hem naar de weduwe van Sarfath sturen, en Christus kan daar ACHTERAF een-beschamend motief voor de pochende hlërarchenkerk uit halen, maar noch Elia, noch Christus, hebben daarom instituut zóó en Instituut züs door elkaar gehaald, of ter meerdere glorie van het onzichtbare de zichtbare Instituten maar op den rommelhoop geworpen.

e) Integendeel: toen de kerk schuil ging, en haar zichtbaarheid tot op een dunnen draad toe kwijt raakte, was het parool: maak het wettige instituut weer zichtbaar als het ware, door de normen der kerkvergadering te preeken en te hanteeren.)

Calvijn vervolgt: We kunnen dus vaststellen, en moeten dat ook doen, dat de kerk daar is, waar Christus aan het licht komt.

(Opmerking: Christus, ook als Kerkregeerder, Christus, niet een of ander christelijk type, christelijk nl. op die punten, waarop het den lieden van dit „type" belieft. Hem na te volgen.)

Calvijn gaat verder: aar is de kerk te zien, waar Christus' Woord gehoord wordt (gehoord, en dan niet maar verknipt in fragmenten). Mijn schapen hooren MIJN stem, zegt Hij immers? (Joh. 10 : 27). Laten we ook goed vaststellen: ls de LEER DER WAARHEID het graf ingaat, dan gaat de kerk meteen verdwijnen uit het oog der menschen (en, zoo voegen wij er aan toe: an moet men dus niet staan te pochen: a, maar, de onzichtbare kerk is ons toch maar „een toeverlaat", en daar kunnen we al onze mooie aspiraties aan kwijt). De kerk is pilaar en zuil der waarheid, 1 Tim. 3 : 15, tenminste: éze kerk. Zij waakt voor de gezonde leer (kijk dus uit b.v. naar de barthianen, en doe dat ook per radio, en in de pers en tegenover een wereldraad). Door haar ambtelijken dienst VERBREIDT, „propageert" zij dat evangelie (wie het dus onder een • korenmaat zet, terwille van de oecumeniciteit, die brengt de ramp over de kerk, dat ze haar noodige en geboden zichtbaarheid gaat verliezen). Is zij Christus' bruid, dan beteekent dat evenveel als het zeggen: é is Hem onderworpen, Joh. 3 : 29, Ef. 5 : 24. Is zij rein? Dan moet ze Vich niet laten afvoeren van de eenvoudigheid van Christus (simpliciteit, iets anders dan simpelheid). Lees maar 2 Cor. 11 : 2. Wil men niet dwalen, d.w.z.

onzeker heen en weer geslingerd worden? Dan Gods waarheid als REGEL, als NOKM aanvaarden (dat kan dus, ondanks de barthianen). Als ze daarvan (van dien regel) afwijkt, dan houdt ze op bruid te zijn, en wordt boeleerster. Tot zoover Calvijn. Met een citaat uit Hilarius wordt de passage besloten.

(Opmerking: Hier Is dus een redeneering, die reehtsdraads Ingaat, niet alleen tegen alle pocherij op ons zelf, maar óók tegen alle ressentimentssuggestie, die daar zegt: het is overal wat, laat dus die Instltutalre preciesheid maar loepen; laat het weinig om 't lijf hebbeu, waar ge bij hoort, en wat ge voor uw eigen instituut doet; en zoek uw troost maar in een zeker Indifferentisme, dat zijn waren naam verbergt onder het prevelen van schoone woorden aan het adres van de onzichtbare kerk. Neen, pak aan in uw eigen omgeving, en vooral: stel niet het een tegenover het ander, als het één plfis het ander, het onzichtbare plus het zichtbare, tezamen de kerk weer als ware kerk doen treden voor het oog der menschen.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 augustus 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Calvijn over bindende leeruitspraken inzake de zichtbare kerk

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 augustus 1949

De Reformatie | 8 Pagina's