GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE „SCHOOLDAG" TE KAMPEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE „SCHOOLDAG" TE KAMPEN

,,Het geloof zoekt de Wetenschap !"

33 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een rijke, blijde en gezegende dag.

Maar hcort'. Daar irlonken in de ijle Ui.cht ovsr-den IJssel heen, zilveren klanken var; Karnpen'S klokketoren! De beiaardier, met vele Kampenaren, trots op de aanwezigheid der School, spande zich op zulk een dag bizonder iu. De melodie van „Fides quaerit intellectum" klonk blij en krachtig over de oude daken; en gaf haar exegese van dat wonderlijk geval: een wetenschappelijke inrichting, bezocht, ja méér dan dat: gesteund, geliefd, gedragen door kleine burgers en stoere buitenlui.

De Gemeente zocht haar School op. Het geloof der gemeente, de fides, vond den weg weer naar het intellectum, de wetenschap ".

Dit citaat uit de rede van Ds Van Dooren, moge dit jaar als opschrift dienen voor' ons verslag van den „Schooldag" die Woensdag 28 September j.l. wederom te Kampen werd gehouden.

Ofschoon de algemeene verwachting was, dat er dit jaar wel heel wat minder bezoekers' naar Kampen zouden optrekken om den „Schooldag" te vieren, bleek dat de opkomst nóg grooter was dan voorgaande jaren. Het rustige stadje aan den IJssel gaf, evenals de vorige schooldagen na de vrijmaking, weer den imposanten indruk van een van alle kanten toegestroomde menigte, verreweg meest eenvoudigen in den lande, uit alle provincies opgekomen om den „Schooldag" mee te maken. Alles kenmerkte zich door een goeden, rustigen, blijden geest, een dankbare stemming over wat de HEERE ons in de vrijmaking Zijner Kerken geschonken heeft.

PERFECTE ORGANISATIE.

Reeds den avond te voren, den dag van den Bidstond, was het te bespeuren, dat van de uiterste grenzen van ons land belangstelling voor den Schooldag wezen zou. Immers reeds toen waren er bussen uit Zeeland en de Noordelijke provincies aanwezig en de mooie Nieuwe Kerk aan den Broederweg was zóó samengepakt, dat er zelfs nog een oogenblik overtvogen moest worden of er een tweede samenkomst voor den Bidstond belegd zou moeten worden.

De Nieuwe Kerk was weer op stemmige en smaakvolle wijze versierd met enkele planten en bloemen en de organisatie was ook nu weer perfect in orde.

Alle hulde voor hen, die hierin leiding hebben gehad en speciaal den Heer Bos, den Pedel van de Hoogeschool, mag wel een woord van dank en lof worden gebracht voor zijn moeizamen en verantwoordehjken arbeid bij het organiseeren van dezen Schooldag. Al de menschen, die reeds Dinsdagavond Kampen waren binnengestroomd om ook den Bidstond mee te maken, hebben goed onderdak gevonden in het gastvrije Kampen, dank zij de bemiddeling van den Heer Bos en klachten hebben we nergens kunnen beluisteren, alleen maar klanken van lof en dankbaarheid.

HET BIBLIOTHEEKFONDS.

Ook de vrouwen hadden wederom hun aandeel in het welslagen van den Schooldag! In al de vijf samenkomsten werd door de dames B. v. d. Berg, Mevr.

Koenekoop en Mevr. van Spronsen mededeeling gedaan l van het feit, dat er in het afgéloopen jaar f 19.250 Y voor het .bibliotheekfonds was bijeengebracht, zoodat door dit comité thans in totaal sedert de vrijmaking der Kerken een som van f 66.200 kon worden overhandigd, alles bijeengebracht in kleine bedragjes, die week in week uit worden opgehaald, een werk dat een organisatie is op zichzelf. E]en dankbaar applaus was dan ook de hulde, die de vele honderden werksters voor dezen noodzakelijken arbeid mochten inoogsten.

WIE ER SPRAKEN EN WAAR GESPROKEN WERD.

Op dezen Schooldag hebben de volgende sprekers het woord gevoerd: Ds G. van Dooren van Enschede; Ds G. Hagens van Rotterdam; Prof. B. Holwerda van Kampen; Prof. Dr H. J. Jager van Voorthuizen; Prof. Dr K. Schilder van Kampen; Ds C. Stam van Ermelo en Prof. C. Veenhof van Kampen.

Ds D. V. Dijk had de leiding in de Nieuwe Kerk, waar dubbele diensten werden gehouden en reeds om 8 uur in den morgen begonnen werd. In de Broeder-' Kerk had de leiding Prof. P. Deddens; in de Bovenkerk Ds H. Knoop; in de Burgwalkerk Ds G. Visée en in de Stadsgehoorzaal Ds J. van Bruggen.

Al deze gebouwen waren zonder uitzondering meer, / dan vol.

Aan giften en collecten werd op den Bidstond en den Schooldag ontvangen een bedrag van ongeveer tienduizend gulden.

De Bidstond

De Bidstond Dinsdagavond om 8 uur leidde Ds J. Groen Jr van Groningen den Bidstond met een predikatie over Handelingen 18, de verzen 24—28.

Christus' zorg voor zijn vrijgemaakte kerk

Liturgie:

Votum en zegen. Psalm 19 : 7. Schriftlezing: penb. 1:9—20. Gebed om de ge-hóór-zaamheid bij het beluisteren der prediking.

Psahn 68 : 13, 14, 17. Preek.

Voorbede voor de Theologische Hoogeschool. Gezang 8 : 3, 4, 5, 6. Zegen.

Broeders en zusters in onzen Heere Jezus Christus,

Aan den vooravond van den Theologischen Hoogeschooldag van dit jaar, heeft de kerkeraad van Kampen ons naar gewoonte saamgeroepen tot den dienst des Woords en der gebeden; in welke beide diensten de School der Kerken onze bijzondere aandacht vraagt.

Zij heeft dat gedaan in een tijd, waarin bepaalde spanningen zich in het kerkelijk leven voordoen. De spanning o.a. met betrekking tot de beantwoording van de vraag' der „samenspreking", welke spanning door sommigen ten onrechte wordt gevoeld als een tusschen het bizondere en het algemeene ambt. Volgens welke broeders en zusters het algemeene ambt zou moeten worden geactiveerd tegen de leiding van het bizondere ambt in, opdat deze leiding zou mogen worden „doorbroken".

En waar in die leiding door het bizondere ambt de School der Kerken een niet-onbelangrijk werkzaam aandeel heeft, daar spreekt het vanzelf, 'dat ook zij in die spanning betrokken wordt, dat die bewuste doorbraak-poging ook haar geldt; waarom het niet te verwonderen valt, dat door een enkele reeds, zij het ook niet — gelijk achteraf werd erkend — aan het juiste adres, tegen haar alarm geroepen werd.

En nu moge door Curatoren in hun Verslag hierop geantwoord zijn, dat het geval wil, dat zij van een tweetal Hoogleeraren colleges hebben bijgewoond, waarin over de in-geding-zijnde onderwerpen gehandeld werd, n.l. over de kerk en over de gemeenschap der heiligen, en dat zij „niets anders dan lof hebben voor het op deze colleges naar Schrift en belijdenis" over deze materie gegeven onderricht, daarmede is de alarmkreet nog niet herroepen, noch het effect daarvan voor allen ongedaan gemaakt.

Wanneer wij hier nog aan toevoegen, dat dezelfde broeder-alarmist in het schrijven, door hem aan de Gtenerale Synode van Den Haag gericht, de vraag of afzonderlijk kerkelijk bestaan gewettigd is en dus mag worden voortgezet, meent van zijn kant ontkennend te moeten beantwoorden, dan is het niet te verwonderen, als men in dat alles het heerlijk werk der Vrijmaking bedreigd ziet, en zich met bezorgdheid gaat afvragen wat van een dergelijke activeering van het ambt aller geloovigen en van zulk een geforceerde doorbraak der leiding van het bizondere ambt-in-de-Kerk tenslotte de ontknooping zal zijn.

Nu moet ons zeker ter harte gaan het lot van iederen medebroeder, die — uit welke oorzaken doet er niet toe — het heerlijk werk des Heeren, in de Vrijmaking van Zijn Kerk tot stand gebracht, niet meer ziet, het bagatelliseeren, ja daarvan kwalijk spreken gaat, en zoo verloochent zijn acte van trouw, in de daad zijner vrijmaking afgelegd, en zijn Psalmen, waarmede hij Gods groote daden in dezen bezongen had.

Maar dat wil niet zeggen, dat wij ons bezorgd zouden mogen maken over het werk des Heeren in de Vrijmaking van Zijn Kerk, als zou dat met vernietiging worden bedreigd. Als bet uitsluitend ons werk ware geweest, en het nu ook verder van ons afhing, ja, df'in zouden wij alle reden hebben om in dezen te vreezen. Want ónze beste werken zijn in dit leven alle onvolkomen en met zonde bevlekt, ook dat der Vrijmaking.

Maar Gode zij dank, wij staan in het geloovig weten, dat Christus Jezus, de Koning van de Kerk Zelf Zijn Kerk uit het diensthuis heeft uitgeleid, dat Hij Zelf het juk der dienstbaarheid-aan-menschelijke-vonden-en-wetten voor ons verbroken heeft.

En het zou niet alleen een schromelijk vergrijp zijn aan Zijn majesteitelijk gezag, wanneer wij het rechtmatige van Zijn doen-in-dezen zouden gaan betwijfelen of ook zelfs ontkennen, maar niet minder ook een schuldige aanmatiging, wanneer wij met bezorgdheid zouden denken aan de toekomst van Zijn Vrijgemaakte Kerk.

O zeker, wij hebben allen voor ons deel voor haar te zorgen, en , al ónze krachten in te zetten als Zijn dienstknechten en dienstmaagden, als Zijn medearbeiders in het „verstoren van de werken des duivels en van alle heerschappij, die zich tegen Hem verheft, alsmede ook van alle booze raadslagen, die tegen Zijn heilig Woord bedacht worden", maar dat neemt niet weg, dat wij zullen büjven bedenken: CHRISTUS bewaart Zijn Kerk! Dat doet Professor Schilder niet — is er nog zoo'n dwaas, die dat denken zou, of practisch doet alsof? ! — dat doet niemand van ons, ook wij allen niet met elkaar. Dat doet HIJ!

Als we dat niet meer gelooven en vertrouwen zouden, broeders en zusters, dan stond het met de Kerk metterdaad hopeloos. Maar Gode zij dank, dat wij dat gelooven mogen, en dat de HEERE ons gedurig weer in dat gelooven wil komen bevestigen, ook in dit uur, wanneer wij U de Schriften mogen ontsluiten in de Handelingen der Apostelen, hoofdstuk 18, de verzen 24 tot 28.

Onze tekst spreekt ons van: Christus' zorg voor Zijn vrijgemaakte Kerk van Korinthe.

1. In de toerusting van ApoUos tot het bijzondere ambt;

2. In de inschakeling van Priscilla en Aquila met hun algemeene ambt;

3. In het resultaat der harmonieuze samenwerking van bet algemeene en het bijzondere ambt.

1.

Het valt niet te ontkennen, broeders en zusters, dat op wie bet verbaal van Lukas in deze hoofdstukken van Handelingen oppervlakkig doorleest onze tekst den indruk maakt van te zijn een intermezzo, waarmede de schrijver een oogenblik zijn relaas aangaande Paulus' zendingsreizen onderbreekt.

Wie zich echter ernstig afvraagt, wat Lukas wel bewogen mag hebben deze episode van ApoUos' optreden te Efeze op deze plaats op te nemen, hem wordt het duidelijk, dat men van een intermezzo hier toch moeilijk spreken kan, omdat het verband zoowel met het vervolg als met het voorafgaande niet te miskennen valt.

Niet alleen laat Lukas aanstonds op onzen tekst volgen de kennismaking van Paulus met 12 discipelen, die van den Geestesdoop niet hadden gehoord, doch alleen maar wisten van den doop van Johannes, evenals ApoUos, maar bovendien maakt bij ook melding van den zegen, dien Apollos' optreden te Korinthe voor de gemeente aldaar met zich bracht, welke gemeente hij volgens het voorafgaande kortgeleden verlaten had. Meenen wij nu in de twaalf discipelen van Johannes den Dooper in hoofdstuk 19 te doen te hebben met bekeerlingen van Apollos, bet is Paulus dien wij daar „volmaken" zien hetgeen aan hun geloof ontbreekt.

(1 Thess. 3 : 10.)

De hóófdstrekking echter van onzen tekst zien we niet in verband met hetgeen volgt, maar met wat voorafgaat, n.l. Paulus' werkzaamheid te Korinthe. De Apostel bad in deze stad geen gemakkelijke taak gehad. Hij had naar zijn eigen getuigenis in zijn eersten, ons bewaard gebleven, brief aan deze gemeente zijn roeping daar vervuld in „zwakheid, en in vrees en in veel beving" (2 : 3).

En bij zou waarschijnlijk ook deze stad evenals Athene weer spoedig verlaten hebben, nu vanwege den tegenstand en laster der Joden gelijk tóen vanwege den spot der heidenen, wanneer niet de HEERE Zelf' bem in een nachtelijk gezicht tot volharding had opgeroepen met de woorden: Zijt niet bevreesd, maar spreek en zwijg niet. Want Ik ben met u, en niemand zal de hand aan u slaan om u kwaad te doen; want Ik heb veel volks in deze stad" (18 : 9, 10).

Welnu, het was in gehoorzaEiniheid aan dat bevel van zijn Zender, dat Paulus anderhalf jaar in Korinthe werkzaam gebleven was. En de HEERE had Zijn belofte aan bem waar gemaakt, want ook toen de Joden de hand aan bem legden en hem voor Gallio's rechterstoel brachten, vermochten zij hem toch geen kwaad te doen, maar werden met hun aanklacht onontvankeüjk verklaard, en van den rechterstoel verdreven. En deze vervulling der belofte Gods had hem in staat gesteld ook na dit incident voor de Joden niet de wijk te nemen, maar nog vele dagen zijn werkzaamheid te Korinthe voort te zetten.

Maar eindelijk had hij zich toch genoodzaakt gezien, deze stad te verlaten om elders weer, zijn roeping getrouw, het Evangelie des kruises te verkondigen. Hem was de zware taak toevertrouwd van de fundeering van Christus' Kerk in de heidenwereld; haar opbouw moest hij overlaten aan de geroepen opzieners der plaatselijke Kerk, die bij daartoe opdroeg „aan den HEERE en aan bet Woord Zijner genade, aan Hem, Die bij machte is te bouwen en het erfdeel te geven onder alle geheiligden." (20 : 32).

Moge Paulus nu misschien niet zonder vrees en beven afscheid van de broederen genomen hebben, als hij n.l. dacht aan de haat en vijandschap der Joden, wier macht en invloed in deze stad van wereldhandel niet onbeduidend was, straks zal hij mogen ervaren, dat' de Koning der Kerk Zelf ook in dezen Zijn voorzorgen reeds getroffen heeft en in Zijn voorzienig bestel den kampvechter voor Zijn jeugdige gemeente in Korinthe reeds geharnast en gewagend heeft, tegen wien de Joden het onverbiddelijk zullen moeten afleggen.

Het is dit wat Lukas ons in onzen tekst te verstaan geven wil. Ook hoe in de harmonische samenwerking van het algemeene en bet bijzondere ambt de laatste hand aan zijn uitrusting werd gelegd, en hij als de rechte man kwam op de rechte plaats.

Apollos dan bezat volgens de eerste verzen van onzen tekst verscheidene natuurlijke gaven, welke bem voor de taak, die hem te wachten stond, bijzonder geschikt maakten.

Wij lezen immers, dat hij was „vurig van geest", „naarstig" of beter vertaald: „nauwkeurig in bet onderwijzen" en „vrijmoedig" in het spreken. Hij was dus allerminst «en flegmaticus — uit zulk hout snijdt men geen debaters en polemisten — maar integendeel een man met een vurig temperament; hetgeen hem echter niet verleidde tot een onbesuisd en onbekookt optreden, maar bij hem gepaard ging met een zakelijke nauwkeurigheid en accuratesse, welke zijn vrijmoedigheid ten volle verantwoord deed zijn.

Deze natuurlijke gaven dan waren bovendien gecultiveerd in de opleiding, die hij als Rabbi waarschijnbjk te Alexandrië genoten had. Een opleiding, die in deze stad niets te wenschen behoefde over te laten, bezat in haar groote bibliotheek alleen reeds 490.000 rollen, en was zij behalve centrum van Helleensche cultuur tevens ook een bloeiende kweekplaats van Joodsche wetenschap.

Zop was Apollos naar alle waarschijnlijkheid aan een Grieksche rhetórenscbool gevormd tot een meester in de welsprekendheid, in wiens redevoeringen ook de logische betoogtrant der Grieken merkbaar zal zijn geweest, en bad hij zich door de leeraren van zijn volk laten onderrichten in de Schriften, niet onmogelijk, opdat hij straks als Rabbi zou mogen uitgaan in de wereld om zooveel mogelijk heidenen tot bet Jodendom te bekeeren (Mattb. 23 : 15).

En het onderwijs, aan bem gegeven, was niet zonder vrucht gebleven; integendeel, hij was gerijpt tot • een geleerde, gelijk bet woord voor „welsprekend" óók beteekenen kan; een man, die doorkneed was in de kennis van bet Oude Testament, en die zijn kennis ook wist aan te wenden, zoodat hij daardoor „machtig" was.

En dat alles onder het voorzienig bestel des HEE­ REN, die dezen man bestemd had om na Paulus' vertrek uit Korinthe de door hem gestichte gemeente aldaar de noodige hulp en bijstand te verleenen.

Mocht het den HEERE behaagd hebben Zijn Kerk te Korinthe te fundééren door de ongekunstelde prediking van Paulus van wien men smalen kon: derede is verachtelijk" (2 Kor. 10 : 10), opdat de uitnemendheid der kracht in die fundeeringsarbeid Zijner Kerk zou blijken te zijn uit God en niet uit Zijn apostel, in de uitrusting van Apollos tot het bizonder ambt in

Zijn Kerk toont Hij het, dat Hij niet in alle gevallen een „verachtelijke" rede prefereert om haar „verachtelijkheid", maar ook wel degelijk de welsprekendheid en heel de wetenschappelijke vorming voor Zijn ambtsdragers te waardeeren en in hen te gebruiken weet.

Trouwens ook Paulus onderscheidde zich van de overige apostelen door zijn wetenschappelijke vorming. Hij had immers theologie gestudeerd te Jeruzalem aan de voeten van Gamaliel, waar hij zeker ook wel zijdelings met de Grieksche literatuur zal hebben kennis gemaakt, gelijk hij daarvan op een enkele plaats ook blijk geeft.

Waar echter Apollos zijn opleiding te Alexandrië zal hebben ontvangen, gelijk gezegd, een centrum van Helleensche cultuur, waar ook de Joden zich veel nauwer dan hun Palestijnsche broeders zich bij deze cultuur hadden aangesloten — getuige ook den door-endoor heidenschen naam Apollos, die aan den Griekschen afgod Apollo herinnert — daar zal • zijn heele optreden daarvan ook den stempel hebben gedragen, hetgeen hem bizonder geschikt deed zijn voor de taak, welke de HEERE Christus hem te Korinthe had toegedacht.

Kort en goed, Apollos bezat dus een ontwikkeling, die veel gelijkt op die van onze predikanten, van wie immers wordt geëischt, dat ze eerst de beginselen der klassieke cultuur, en dan de theologie zich eigen maken.

Welnu, broeders en zusters, zoo hebben ook de Vrijgemaakte Kerken in het Noorden reeds in haar Classisvergadering van 26 October 1944 haar roeping verstaan toen zij o.a. ook Deputaten benoemden voor de opleiding tot den dienst des Woords.

Zoo hebben wij, als Vrijgemaakte Kerken in ons Vaderland ons verblijd, toen op de Voorloopige Synode van Enschede in 1945 de Stichting, op voorstel van deze Deputaten door de Classis in het leven geroepen, van harte dank mocht worden gebracht „voor het vele en heerlijke werk, door haar in het belang van de opleiding tot den dienst des Woords verricht".

En vwj hebben aangebeden het voorzienig bestel van den Koning der Kerk, Die ons in beide overgebleven Professoren niet alleen mannen geschonken had van standvastige trouw en reformatorische kracht, maar bovendien ook van groote wetenschappelijke bekwaamheid. Wiens voorzienig bestel ons ook zonder veel moeite de mannen vinden deed, die hoewel niet gedoctoreerd, toch professor konden zijn en vervullen de aan onze Theologische Hoogeschool ontstane vacatures.

En in het feit, dat deze laatste broeders geen van drieën den doctorstitel voor hun naam voerden, hebben wij de waarschuwing ter harte genomen tegen alle overschatting van de wetenschap, als zou de Kerk met haar staan en vallen.

Immers, dat de w; etenschap, niet het minst die der theologie aan de Kerk ook kwade diensten bewijzen kan, hadden vrij in den strijd om de vrijmaking der Kerk maar al te zeer ondervonden. Wanneer zij n.l. op scholastieke wijze redeneeren gaat vanuit de verborgen dingen en zóó tot een gesloten systeem van denken tracht te geraken.

Een waarschuwing, die wij steeds ons indachtig dienen te blijven, ook wanneer b.v. gelijk bij Barth de filosofie de theologie beheerschen gaat, getuige o.a. zijn openbaringsbegrip, zijn actualiteitsprincipe, alsook de constructie tijd-eeuwigheid, Gods wereld en de onze.

Door welk openbaringsbegrip Gods eer wordt aangerand, als zou Hij als subject der Openbaring niet bij machte zijn Zichzelf ook tot object dier Openbaring te maken, zoodat wij, menschen, daardoor ware en zuivere, op ons bevattingsvermogen afgestemde kennis kunnen verkrijgen.

Door welk actualiteitsprincipe de Bijbel van zijn geheel eenige waarde en beteekenis wordt beroofd, n.l. van te zijn het geopenbaarde 'Woord Gods, en wordt gedegradeerd tot slechts één der gestalten van dat Woord, gelijk b.v. ook de preek volgens. Barth zulk een gestalte is.

Terwijl eindelijk zijn filosofische constructies van tijd-eeuwigheid, Gods wereld en onze wereld heel de geopenbaarde werkelijkheid van het verbond en van het verbondsverkeer-met-den-HEERE in geding brengt.

Waar echter deze valsche profetie de theologie onzer dagen almeer onder haar beslag krijgt, daar past ons dankbaarheid aan den Koning der Kerk, Die in Zijn voorzienig bestel ons ook in onze professoren nog mannen schonk, die voor dit gevaar een open oog . hebben en de oogen hunner studenten daarvoor trachten te openen, mannen van groote eruditie en wijsgeerige bekwaamheid, die den vijand meC zijn eigen wapenen te bestrijden weten.

Maar dankbaarheid bovenal, dat deze mannen met et eenvoudigste lid der Kerk beven voor het Woord, at Woord gelijk wij het in de Schriften' bezitten mogen. Die dat Woord erkennen als het eenige principe an heel hun theologie, als de eenige volstrekt-bepalende norm en de eenige rechter, , die in alle geschilen, ook wetenschappelijke, uitspraak doet, ja, die uitaan van de voorwetenschappelijke binding aan dat oord voor lederen onderzoeker.

Die dan ook de Schriftstudie hun hóófdstudie weten te zijn, en vóór alles begeeren voor zichzelf en voor hun leerlingen, d.at zij „machtig" mogen zijn in de Schriften. Dat wil zeggen, dat zij die Schriften zoo­ veel mogelijk zich eigen maken, ze in biddend onderzoek trachten te verstaan naar haar eigen uitlegging, om ze dan te hanteeren als het zwaard des Geestes, dat scherpsnijdender is dan eenig tweesnijdend zwaard, en dóór gaat tot de verdeeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeeler der gedachten, en der overleggingen des harten

(Hebr. 4 : 12).

Ook Apollos was zoo machtig in de Schriften, echter hij nog slechts in die van het Oude Testament, gelijk zoovele Rabbi's. Maar waar van anderen gelden mocht, wat Paulus in zijn 2en Korintherbrief schrijft, dat bij hun lezen van het Oude Testament een deksel op hun aangezicht lag, dat hen verhinderde te constateeren, dat het .einde der Oude Bedeeling in Christu? Jezus gekomen was, daar was het deksel voor Apollos reeds ten deele weggenomen (2 Kor. 3 : 1.'5).

Hij was immers reeds „onderwez«n in den weg" of de leer „des Heeren" en leerde nauwkeurig — naar den thans aanvaarden Griekschen tekst — „dedingen, die op Jezus betrekking hadden". Al was zijn kennis nog maar zeer elementair, gelijk het woord voor „onderwezen" in het oorspronkelijke aangeeft, waarvan de naam , , catechumeen" is afgeleid, welke later gegeven werd aan den heiden, wien de eerste beginselen van den Christelijken Godsdienst werden bijgebracht, alvorens de doop aan hem mocht worden toegediend.

Deze geijkte beteekenis heeft het woord in het Nieuwe Testament echter nog niet, en Apollos' kennis was in dezen nog gebleven ook beneden die van den te doopen catechumeen. Hij wist alleen van den doop van Johannes.

Dat wil zeggen, dat hij van het optreden van Johannes den Doo"per had gehoord, hoe deze den Joden gepredikt had den doop der bekeering tot vergeving der zonden. Hoe hij hen had opgeroepen tot boete en berouw, tot behjdenis van hun zonden, opdat zij in den doop het teeken en zegel ontvangen mochten van de vergeving door de geloovige aanvaarijing van Johannes' getuigenis aangaande den Man, die na hem komen zou, die hem echter vóór gekomen was, omdat deze eerder was dan hij. Die als het Lam Gods de zonde der wereld wegnemen en inplaats van met water met den Heiligen Geest doopen zou (Joh. 1 : 25 —34).

Deze Evangelieboodschap van Johannes den Deeper had Apollos blijkbaar geloovig aangenomen, en de zekerheid, dat de profetie der Schrift thans in vervulling begon te gaan, had zijn vurigen geest in lichter laaie gezet, zoodat hij het niet laten kon als rondreizend prediker in de synagoge met zijn machtige Schriftkennis vrijmoedig te leeren de dingen, die op Jezus betrekking hadden.

2.

En zoo had de HEERE dan zijn gang naar Ef eze gericht, en ook Priscilla en Aquila onder zijn gehoor gebracht.

Deze Joodsche vrouw en man waren met Paulus van Korinthe, waar zij elkander voor het eerst hadden ontmoet, en Paulus hun huisgenoot was geweest, op wiens prediking zij waarschijnhjk tot bekeering gekomen waren, naar Efeze gekomen, waren daar achtergebleven toen Paulus naar Jeruzalem was doorgereisd, en wachtten nu tot Paulus Deo Volente weer , terug zou komen om ook in deze stad Jezus Christus te verkondigen.

Hoe moeten zij hebben opgehoord, toen zij daar op dien bewusten sabbath dien vreemden Rabbi in wegsleepende welsprekendheid en met groote kracht de Schriften hoorden ontsluiten met betrekking tot den Heer Jezus, van Wiens ambtelijke werljzaamheid in kruisdood, opstanding, hemelvaart en Geestesdoop-Zijner-Kerk op Pinksteren hij echter bleek nog niet gehoord te hebben.

En met hoeveel vreugdQ moeten zij hem hun gastvrijheid hebben aangeboden, opdat zij gelegenheid vinden mochten hem den weg Gods, dien Hij in Christus Jezus gegaan was , , bescheidenlijker", d.i. nauwkeuriger, uit te leggen.

Mogen zij misschien al een oogenblik bij zichzelf gedacht hebben: Jammer, dat Paulus er nu niet is, hij zou toch veel geschikter zijn dan wij om dezen geleerden Rabbi aangaande den weg des Heeren nader in te lichten, zij hebben zich daarmee toch niet van hun roeping afgemaakt, maar hun ambt-van-geloovige in getrouwheid vervuld.

Zij hebben in de sfeer van gulle en hartelijke gastvrijheid, naar de mate van hun gaven, 't getuigenis van Paulus aangaande den Heer Jezus Christus aan Apollos doorgegeven, hoe Deze Zijn Middelaarstaak hier op aarde had volbracht en in den weg van Zijn Zelfofferande aan het kruis Zijn heerlijkheid was ingegaan, waar Hij „de belofte des Heiligen Geestes" van den Vader ontvangen had, met welken Geest Hij Zijn Kerk op Pinksteren had gedoopt, in welken Geestesdoop die van Johannes naar diens eigen getuigenis zijn vervulling gevonden had (Hand. 1:5).

Zoodat vanaf dat oogenblik een ieder, die in schulderkentenis en berouw zijn zonden beleed, en aanvaardde het Evangelie der schuldvergiffenis in Christus' bloed, ook in Zijn Naam mocht worden gedoopt, en aan dien Geest deel ontvangen zou.

Zoo hebben Priscilla en Aquila op eenvoudige wijze — want ze hadden als menschen van het gilde der tentenmakers of lederbewerkers niet gestudeerd en waren niet zoo geleerd als hij — Apollos gesproken van de groote daden Gods.

„Priscilla en Aquila", want ook hier gaat blijkens den Griekschen tekst, gelijk op andere plaatsen, de naam van de vrouw vooraf aan dien van den man, niet onmogelijk, omdat in zaken van Kerk en Koninkrijk Gods bij haar meer dan bij haar man lag het initiatief.

En Apollos, die reeds in Jezus als den Christus, den beloofden Messias had leeren gelooven, en ongetwijfeld in gespannen verwachting uitzag naar de volle vervulling van Gods beloften in Hem, Apollos heeft hetgeen hij op zoo onverwachte en ongekunstelde wijze van deze ongeletterde menschen te hooren kreeg zeker getoetst aan de profetie der Schrift en hun boodschap daaraan geverifieerd en betrouwbaar bevonden.

En samen zullen zij den HEERE hebben gedankt. Die Apollos' weg over Efeze had geleid en Priscilla en Aquila Zijn getrouvwnakende genade geschonken had om zonder aanzien des persoons hun roeping in het ambt van geloovige naar behooren • te vervullen.

En waar ook wij thans bij de verkondiging van dit Woord staan voor het wijs bestel des HEEREN en voor Zijn bizondere zorg voor Zijn jeugdige, felbestookte vrijgemaakte Kerk van Korinthe, voor wien Hij Apollos als voorvechter had bestemd, daar mogen wij de vermaning, die daarin tot ons uitgaat, niet voorbijzien.

En die vermaning is wel allereerst, dat wij onze roeping in het ambt der geloovigen nimmer zullen verzaken, maar die in gehoorzaamheid-aan-den-Koningder-Kerk ten allen tijde zullen volbrengen.

Gtelijk zoovelen onzer die roeping verstaan en betracht hebben, toen zij weigerden zich te laten knechten door de hiërarchie van een professoren-sjTiode in het zich-gevangen-geven onder bovenschriftuurlijke bindingen, maar zij zich vrijmaakten om te mogen blijven staan in de vrijheid, waannede Christus Jezus Zijn Kerk heeft vrijgemaakt.

Eenvoudige broeders en zusters, Groningsche landarbeiders, Limburgsche mijnwerkers, Rotterdamsche havenarbeiders, Spakenburgsche visscherslui enz., die zich van hun verantwoordelijkheid niet afmaakten met het zeggen: „Als de Sjoiode het niet weet, en de Professoren het niet weten, wie dan wel? ", maar die, zich bewust van de zalving van den Heilige, gestaan hebben voor de handhaving van waarheid en recht in Christus' Kerk.

En het is datzelfde functionneeren van het ambt der geloovigen, dat mag geconstateerd worden in zooveler medeleven met de School der Kerken, gelijk dat o.a. ook in het groote getal bezoekers van de Schooldagen openbaar wordt. Waarbij ook wij onder ons de zusters tellen, wier naam vermeldenswaard is vóór dien van haar man, vanwege het initiatief dat zij namen b.v. tot de vorming van het Bibliotheekfonds.

Wie nu de uitoefening van het ambt der geloovigen in dezen als kuddegeest disqualificeeren wil, in de onbewijsbai5e en arrogante aantijging van het adres van 80 pet. zijner medebroederen van het domweg nakauwen van aperten onzin als één onzer voorgangeren het hen maar beliefde voor te kauwen, hij moge zich alsnog afvragen hoe hij deze aanranding van Gods volk voor den HEERE waarmaken zal, en hij 's HEE­ REN zegen op zijn noodzakelijk geoordeelde activeering van het ambt aller geloovigen verwachten kan. Wij voor ons meenen niet anders te mogen doen, dan daarin te erkennen de goede hand Gods over ons.

Hetgeen natuurlijk niet wegneemt, dat wij ten allen tijde wakende en biddende'zullen zijn, opdat wij niet in verzoeking vallen, de verzoeking b.v. die in het massale zoo licht tot ons komt, om n.l. eigen persoonlijke verantwoordelijkheid te verwaarloozen.

Zoodat het eenvoudige kerklid zich niet meer geroepen zou achten hetgeen hij b.v. van onze Professoren te hooren en te lezen kreeg te toetsen aan Schrift en belijdenis. Of ook, wanneer hij die roeping nog wel gevoelen mocht, hij het toch niet zou durven wagen — wanneer hij het noodig oordeelde — den betrokken Hooggeleerden broeder in alle bescheidenheid een of andere zaak nauwkeuriger uit te leggen.

De verzoeking ook, dat onze Professoren en studenten en „afgestudeerden" in het ambt van dienaar des Woords zichzélf gewichtig en belangrijk zouden gaan voelen en uitgetild hoog boven de massa van hun medebroederen, zoodat zij een broeder of zuster, die — gedachtig aan het Woord des Heeren: „Eén is uw Meester, en gij zijt allen broeders", —• hen in alle bescheidenheid meende nader te moeten onderrichten, hetzij uit Schrift, belijdenis of kerkenordening, of ook aangaande de groote daden des Heeren in de geschiedenis van Zijn Kerk, zulk een broeder of zuster in hoogheid des harten zou afschepen, b.v. met de machtspreuk, dat hij of zij eerst maar eens moest gaan studeeren.

Wij herhaalden: „in alle bescheidenheid". Want vfie in heel zijn wijze van optreden blijk geeft, dat hij het bizondere ambt in Christus' Kerk en den bizonderen ambtsdrager niet te respecteeren weet, hij achte zich niet verongelijkt, wanneer hij zich mogelijk eerst even op zijn plaats ziet gezet.

Wie zich echter zijn ambt van geloovige bewust is, en metterdaad critiek heeft op één zijner medebroederen, die geroepen is tot den Woorddienst of tot de Opleiding tot dien dienst, hij zal zijn critiek niet aan-

stonds aan de groote klok hangen, maar het voorbeeld van Priscilla en Aquila navolgen, die Apollos terecht brachten in onderlinge samenspreking.

Deze trouwe menschen, van wie Paulus later als zijn mede-arbeiders het meest loffelijke getuigenis geeft (Rom. 16 : 3, 4), hebben Apollos niet aanstonds bij het uitgaan van de synagoge opgewacht en hem ten aanhoore van allen met een air van gewichtigheid over zijn preek aangesproken om zélf indruk op de schare te maken en met de anderen stilletjes te gniffelen over het feit, dat zij dien geleerden Rabbi, die het zoo machtig mooi zeggen kon, toch maar netjes in het zonnetje hadden gezet. Allesbehalve.

Zij hebben het publiek rustig laten vertrekken en Apollos vriendehjk uitgenpodigd hun gast te willen zijn, en toen hij eenmaal bij hen zijn intrek genomen had, hebben zij hem rustig verteld, wat zij meenden hem te moeten vertellen.

En Apollos was als Rabbi niet te hooggevoelende om zich door „dat volk, dat de wet niet kende" en niet zoo „machtig" was „in de Schriften" als hij, niet te willen laten onderrichten, maar heeft dê bescheidenheid aan den dag gelegd, welke hij ook later betoonen zou, toen men hem in Korinthe ten koste van Paulus op het schild verheffen wilde (1 Kor. 16 : 12). Hij heeft getoond bij zijn geleerdheid en welsprekendheid óók deelachtig te zijn geweest de „gezeggelijkheid" van „de wijsheid, die van boven is" (Jak. 3 : 17).

Een gelijke gezeggelijkheid als De Cock eenmaal aan den dag heeft gelegd ten aanzien van schipper Kuipenga, en Kuj^er met betrekking tot Pietje Baltus, eenvoudige geloovigen, die hen den weg Gods, den weg der genade in Christus Jezus nauwkeuriger hebben uitgelegd.

Broeders en zusters, bij al wat wij deze dagen — en niet alleen déze dagen — van den HEERE bidden zullen, zullen wij niet verzuimen Hem ook te smeeken ons niet in verzoeking te leiden, de verzoeking van het verzaken van onze persoonlijke verantwoordelijkheid in het ambt van geloovige, of ook de verzoeking van ijdele zelfverheffing in eenig bijzonder ambt, maar dat Hij ons allen geUjkelijk van hoog tot laag moge begenadigen met de bescheidenheid en de gezeggeUjkheid der hémelsche wijsheid. Opdat, als de Koning der Kerk ons als een Priscilla of Aquila, een Klaas Kuipenga of een Pietje Baltus gebruiken wil, wij Hem niet tegenstaan, noch ook den dienst van eenigen medebroeder of zuster als zoodanig in ambtshoogheid miskennen en afwijzen.

Want het is alleen in de harmonische samenwerking van het bijzondere en het algemeene ambt, dat wij den zegen des HEEREN in Zijn zorg over Zijn Vrijgemaakte Kerk mogen inwachten, gelijk ook onze tekst te verstaan geven wil.

3.

Wij lezen niet of Apollos na het nadere onderricht, dat hij van Priscilla en Aquila ontvangen had, nog weer in de synagoge van Efeze is opgetreden. Moge-Ujk, dat men dat niet dienstig geoordeeld heeft om te voorkomen, dat er Joden zouden zijn, die zouden schamperen van een mooien Rabbi, die zijn licht moest opsteken bij het gemeene volk. Bovendien, Paulus zou, indien zich geen verhinderingen voordeden, spoedig weerkeeren, en Apollos kon zich trouwens elders beter dienstbaar maken. Hij was meer de man van het „natmaken" gelijk Paulus van het „planten". (1 Kor. 3:6).

We weten het niet zeker, maar de tekst wekt den indruk, dat hij maar niet achteraf op de gedachte gekomen is naar Achaje te gaan, doch dat dit veeleer zijn oorspronkeHjk plan is geweest. Spreekt de tekst niet maar van een „reizen", maar uitdrukkelijk van een „dóór-reizen". Apollos heeft dus waarschijnlijk Efeze slechts als een tusschenstation op zijn program staan, en toen Priscilla en Aquila daarvan kennis kregen, hebben zij dat plan ongetwijfeld zeer toegejuicht.

Zóó toch zullen wij hebben te verstaan de woorden, welke de Statenvertaling heeft weergegeven met „hem vermaand hebbende". Priscilla en Aquila, mogelijk nog — volgens een enkel handschrift — versterkt door enkele broeders uit Korinthe, die juist te Efeze aanwezig waren, hebben Apollos aangespoord zijn plan zoo spoedig mogelijk ten uitvoer te brengen en zijn eminente gaven in te zetten voor de vrijgemaakte Kerk van Korinthe.

En zoo is Apollos dan van Efeze afgereisd, niet dan nadat de broeders hem nog een attestatie aan de Kerk van Korinthe hadden meegegeven. En wel met den bijzonderen dank in zijn hart jegens den Koning der Kerk, Die, toen hij, Apollos, bij het opmaken van zijn program zijn weg overdacht en zijn route over Efeze gekozen had. Degene was geweest. Die daarbij zijn gang had bestuurd. (Spr. 16 : 9).

En met geen geringere dankbaarheid zullen de broeders te Korinthe hem ontvangen hebben en van zijn dienst gebruik hebben gemaakt.

Bestond deze gemeente toch uit meerendeels heidenchristenen, en waren onder haar leden bovendien „niet vele wijzen naar het vleesch, niet vele machtigen, niet vele edelen" (1 Kor. 1 : 26), daar lag het voor de hand, dat zij het onder de aanvallen van de fanatieke Joden hard te verantwoorden hadden.

Maar welk een bizondere zorg des HEEREN viel er dan ook te aanbidden in de zending van zulk een voorganger. Een man, die niet alleen op meesterlijke wijze te spreken wist volgens de regelen der kunst, en ook den meest begaafden Griekschen orator stond, maar die bovendien ook machtig was in de Schriften, zoodat de Joden niets tegen hem , hadden in te brengen.

Mochten zij vóórdien mogehjk al een groot woord hebben gehad tegenover die heiden-christenen, die meenden HEN het Oude Testament te moeten leeren verstaan, in Apollos hadden zij hun partij gevonden. Hij sloeg hen alle argumenten uit de handen en bracht hun grooten mond tot zwijgen, daar hij in nauwgezette exegese der Schriften hen met de stukken „bewees, dat Jezus is de Christus". Gelijk Petrus daarmee reeds op den eersten Pinksterdag begonnen was en o.a. de brief aan de Hebreen ons daarvan een duidelijke illustratie geeft, welke brief dan ook door sommigen wel aan Apollos is toegeschreven.

En zoo heeft hij „door de genade", d.i. door de genadegaven, hem verleend, „veel 'toegebracht", is hij van veel nut geweest voor „degenen, die geloofden".

Hij heeft de Kerk van Korinthe uit haar defensieve positie verlost en is haar in het offensief voorgegaan. En zijn publieke polemische disputaties hebben niet alleen de gemeente van den overlast der Joden bevrijd, maar tegehjkertijd haar ook zelf in het geloof meer gefundeerd.

Broeders en zusters, zoo is dit dan de boodschap van het Woord des HEEREN in onzen tekst, dat de Koning der Kerk in den weg van de harmonische samenwerking van het bizondere en het algemeene ambt blijkt te zorgen voor Zijn vrijgemaakte Kerk. En het is deze boodschap, welke bij alle spanningen, die er onder ons mogen bestaan, rust mag geven aan een ieder, die in deze zijn roeping van Christuswege in getrouwheid betracht.

Wanneer het gemeentelid de bizondere gaven en ambten in Christus' Kerk niet veracht, noch van haar voorgangers schampert en smaalt in congsivorming binnen de Kerk of ook zelfs in het openbaar in pers en publieke vergadering, maar overeenkomstig zijn roeping bij eventueele oritiek in onderlinge samenspreking in alle bescheidenheid en gezeggehjkheid der hémelsche wijsheid z^n bezwaren kenbaar maakt „bewijzende door de Schriften".

En wanneer de ambtsdrager, hij zij geleerd, zeergeleerd of ook hooggeleerd, in volle erkenning van het ambt aller geloovigen de bezwaren van zulk een broeder of zuster in alle bescheidenheid en gezeggehjkheid der hémelsche wijsheid overeenkomstig zijn roeping overwegen en aan de Schriften toetsen wil, en er zich niet in ambtshoogheid met een dooddoener van afmaakt.

Want de Schriften zijn het, die in alle geschillen alleen uitspraak mogen doen. Die het ook kunnen doen. Belijden wij immers allen haar duidehjkheid of doorzichtigheid. Waarom wij ons van een argumentatie uit haar niet mogen afmaken met de beschuldiging van logicisme en syllogismen-manie, om ons om wille van onze zelfhandhaving terug te trekken op de onverantwoordehjke en onhoudbare basis van het gevoel, hetgeen niet anders beteekent dan ongehoorzaamheid, ongehoorzaamheid aan het Woord, d.i. aan den Koning der Kerk Zelf.

Wij zullen profeteeren, zoowel in het ambt van ge-, loovige als in het bizonder ambt, gelijk Paulus zegt in Rom. 12 : 6: naar de analogie des geloofs". Dat is niet naar de analogie van onze persoonlijke subjectieve geloofsfunctie, de fides qua creditur, maar naar den regel, in overeenstemming met het geloof als de geopenbaarde waarheid Gods, de fides quae creditur.

Waar nu de HEERE ons in onze professoren — om ons nu in dezen dienst maar tot hen te beperken — mannen geschonken heeft, die zich als-om-strijd aan dat Woord gebonden weten, ook in al hun wetenschappelijk bestudeeren van de waarheid Gods; die niet anders taegeeren dan in hun studie en onderwijs te bewaren de analogie des geloofs in den Schriftuurhjken zin van het woord, daar zullen wij ons heilig wachten ons in éénig geval aan hun bewijsvoeringdoor-de-Schriften te onttrekken, zónder hen met de Schriften in een exegese eveneens naar de analogie des geloofs te hebben trachten te „weerleggen".

Wij zullen de genade Gods en de goede zorg van den Koning der Kerk In de gave van zwaargewapende kampvechters aan Zijn Vrijgemaakte Kerk, die publiek ten aanhoore van een ieder, die maar luisteren wil, strijden voor de waarheid en het recht in Christus' Kerk, niet verzondigen door gemeene zaak te maken met hen, die volharden als lichtschuwen zich met de zaken der Kerk in besloten vergaderingen terug te trekken, en overeenkomstig hun hiërarchische overschatting van het bizondere ambt het algemeene volstrekt-onmondig verklaren, en zoo heerschappij voeren over het erfdeel des HEEREN (1 Petr. 5:3).

We zullen ook niet klagen over al die polemiek in de Kerk, maar ons beijveren, niet alleen als Professoren, studenten, predikanten en ouderlingen, maar ook als „gemeene christenen" (Bevestigingsformulier) in het biddend onderzoeken der Schriften, opdat wij in en door haar machtig mogen zijn.

Dan mogen wij in de Schriftgebonden harmonische samenwerking van het bizondere en het algemeene ambt ons ook verzekerd houden van de goede zorg des HEEREN over Zijn Vrijgemaakte Kerk.

„Daartoe helpe ons de almachtige, barmhartige God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, door Zijn Heiligen Geest, Amen!"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 oktober 1949

De Reformatie | 12 Pagina's

DE „SCHOOLDAG

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 oktober 1949

De Reformatie | 12 Pagina's