GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kolenbrander en de prelaten

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kolenbrander en de prelaten

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie in oude boeken snuffelt, komt veel karbonkels tegen.

Zoo loopt een dogmaticus, die naar de rots teruggaat, waar hij uit gehouwen is, vast en zeker in oude folianten den carbonarius, d.w.z. den kolenbrander tegen 't lijf. Den kolenbrander, u mag ook zeggen: den kolensjouwer, als figuur.

- De kolenbrander, ik weet niet precies, wat zoo'n man vroeger te doen had. Ik volg voor de vertaling latijnsche woordenboeken; maar ik geloof, dat ik wat meer in germaansche wouden had moeten leven, een paar eeuwen geleden, om goed te verstaan, wat die ouds schrijvers benevens de woordenboeken nu precies bedoelen met een kolenbrander. In de oudere theologische werken, die over hem spreken, heet de man carbonarius. En zij praten zelfs — zoo ben ik aan het dankbare onderwerp gekomen — heel geleerd over de „fides Carbonarii", soms zelfs over de „fides Carbonaria"-Het eerste woord (laatste letter: i) beteekent: het geloof van „den kolenbrander", of misschien: van dien bekenden kolenbrander, uit een bepaald verhaal, of legende (waarover straks). Maar dat laatste woord maakt die „fides carbonaria" (laatste letter: a) tot een bepaald type van geloof: kolenbrandersgeloof, kolenbranderachtig geloof. Waarover straks. Als u maar weet, dat het gaat over een carbonarius, die in het ééne woordenboek als kolenbrander, in het andere als kolensjouwer gezien wordt, dan weet u voorloopig genoeg. •

Probeert u eens, u zich den man voor te stellen? Misschien lukt het u beter dan mij. Ik moet eigenlijk naar den tijd van Plautus terug, geloof ik, om heelemaal te kunnen bevroeden, waarom de vaderen, al heel lang, juist dien kolenbrander als een type nemen, om speciaal aan zijn figuur een bepaald „soort" van geloof te verbinden. U moet u niet op een dwaalspoor laten brengen, door de — overigens juiste herinnering, dat „karbonarius" wel wat lijkt op „karbonkel". Zeker, zeker; en déze opmerking is fijner dan van den man, die daarnet ook een duit in 't zakje wou doen, en toen mompelde: karbonade. Laat hém naar den slager gaan; alleen maar, loop g ij nu niet meteen naar den goudsmid, die zoo'n vrééselijk keurige winkel heeft, met fluweel en zoo, en een indirect verlichtinkje, hier en daar, dien keurigen heer, die een stofje, dat er niet eens is, nog wegblaast van een zijig étui. Met, misschien — een karbonkel? ? ? Want ik wil u niet bij dien man hebben. Het is er veel te netjes voor een kolenbranderin-functie. De kerkelijke prelaat, die over de „fides carbonaria", het kolenbrandersgeloof, zoo bizonder deftig praten kan, zal, als hij! (want hij kan dat wèl zich permitteeren) bij den zilversmid — achter den winkel — wordt ontvangen, vast zijn zwarten broeder in het karbonariërsgeloof daar niet ontmoeten. (Misschien ontmoet hij hem straks, voor de balie van den karbonariërs-en soldatenraad, als de karbonkels van „de kerk" in beslag, u begrijpt natuurlijk, dat dat zeggen wil : in beschèrming(!) genomen zijn door de Volksdemocratie, de Demokratia Carbonaria. In dien winkel heeft dan de prelaat geen kolenbrander gezien; en als hij den kolenbrander achter de balie ziet, in den presidentszetel, en zichzelf er vóór, aangeklaagde in een Proces op zijn oost-europeesch, dan zal de kolenbrander zijn , , geloof" en de prelaat zijn karbonkels kwijt zijn.) (Maar dat was nog toekomstmuziek in de dagen van 't kerklatijn over de fides carbonaria.)

Neen, neen. Het is waar, dat karbonkel van carbo (karbo) afgeleid is, net als Carbonarius. Een karbonkel is eigenlijk een kleine kool. Ik heb eens iets gelezen over de uitersten, die mekaar raken in deze wereld : zoo b.v. lagen vlak naast elkaar kool en diamant. Verder heb ik van kolen noch van diamanten verstand. De kleine kool, de karbonkel, wordt dus een Karbonkel. Maar het woord „carbo" büjft kool beteekenen; karbonkel kan, zegt mijn woordenboek, óók beteekenen een bepaalde soort van aarde, die door de hitte is zwartgeblakerd, net als die zwarte kolen. Kijk we komen hier weer in de goeie buurt, een beetje van dien zilversmid vandaan.

Nu is een Carbonarius een levend mensch. Hij wérkt in de kolen. Hij moet op zulke zwarte aarde zwarte kolen branden; en dat geeft maar rook en smook en smuiirie. Zijn pak zit hem raar, en het ruikt niet prettig; en kijk niet naar zijn handen: hij weet het zelf wel, dat hij van die toonbank met karbonkels onder 't glas afblijven moet. Zwart als een schoorsteenveger, die niet een italiaansche is, en dan deftig: ik ken er zoo één uit mijn jeugd: hij veegde echt den schoorsteen, en had voorts een. prachtige zaak in wandelstokken en parapluies en parasols. Heusch. Zijn naam was italiaansch; hij zelf, meen ik, ook. Zijn winkel kon met dien van den zilversmid concurreeren in reinheid en deftigheid. Ook daar hielp hij de klanten. Een prachtkerel, " vond ik, als jongen. Maar die oude theologen bedoelden een ruw en ongeschoren exemplaar van de carbonarische soort. Doodgewoon. Want toen die deftige latijnsche theologenboeken schreven over de fides carbonaria, toen waren nog alle katjes grauw, en alle kolenbranders zwart, graadverschillen daargelaten. U moet u verplaatsen in den tijd der middeleeuwen. En later. Toen waren de kerkregenten, eerst bij Rome, en later ook min of meer bij onze vaderennaar-den-geest, — de dordtsche synode was veel deftiger dan de amersfoortsche! — min of meer deftig: en de kolenbrander gold algemeen als iemand die geen iatijn kende, en die voorts onder 't leekengoedje tot de , , mindere" klasse behoorde, want hij was zwart. En alleen een bruid uit het Hooglied is voor allegorische preeken zwart-èn-liefelijk. Van een echten kolenbrander zegt men dat niet zoo gauw; allegorie is voor den Zondag, als men wierook brandt; en kelen brandt men. van Maandag tot Zaterdag; en het ruikt er, nu ja

Maar we dwalen af. Over het ontstaan der theologische spreekwijze van een karbonariërsgeloof las ik onlangs twee auteurs op éénzelfden avond.

De ééne zei: wel, dat men erover praten ging, dat zit zóó:

Er zit een legende achter. De duivel, die overal de zwakke plekjes vinden kan, kwam, volgens de legende, eens in een donker woud naar een werkplaats van de kolenbranders toe. Hij opende een dispuut met een der aanwezigen. Dat verliep dezen keer anders dan Mefisto's dispuut met den geleerden Faust. Natuurlijk. Hij vroeg den eenvoudigen werkman, zwart van het stof: vertel me eens den inhoud van uw algemeen ongetwijfeld christelijk geloof: ieder hoore op Zondagavond zich die vraag stellen, en keere tot zich in, als ook hij den mond vol tanden hebben mocht. Vertel me eens, vroeg de duivel den man, wat jij nu precies gelooft. Het antwoord was: ik geloof wat „de kerk" gelooft. De duivel hield aan: en wat gelooft „de kerk" dan? („De kerk", dat weet u, , is voor den roomschen en den kolenbranderstijd niét de heele kerk, met inbegrip van den kolenbrander zelf, doch de geestelijkheid, de hooggeplaatsten.. Waarom dan ook Faust wel aan geestelijke heeren-karbonkeldragers, maar niet aan kolenbranders dacht, toen hij Mefisto hoorde snuiven, dat de kerk een goede maag had). Alzoo was de vraag: wat gelooft de kerk dan? Het antwoord luidde: dé kerk gelooft datgene wat ik geloof. Waarop de duivel kwam tot de „echemuthia": letterlijk: hij hield zijn mond. Hij had geen woord meer; hij had van zooveel eenvoud niet terug. De schrijver, die die legende doorgaf, vertelt er dan bij, dat de kolenbrander door de geestelijken, in hun sermoenen, daar niet om berispt, doch erom. geprezen werd: hij zou góéd geantwoord hebben. Waarna, de pastoors van den preekstoel afklommen, om nu met de geleerde heeren te gaan spreken, weer in het Iatijn. Ze zeiden: fides implicita: d.w.z.: er is een onhelder, een - vaag, een niet tot in de puntjes uitgewerkt geloof. En er is óók een fides explicita, d.i.: een geloof, dat wèl weet, hoe de vork in den dogmatischen steel zit. Of in den canonischen, d.w.z.: den kerkrechtelijken. Den hiërarchischen. .,

Zoo ongeveer de legende. Men vindt ook een variatie op dit thema, in de preekeboekjes verscholen: volgens andere lezing zou niet de duivel op den kolenbrander afgekomen zijn, maar een men.? ch-van-vleeschen-bloed, al was het dan een geleerde. Die zou de vraag hebben gesteld, en de karbonariër had dan toen de twaalf artikelen opgezegd. Pas toen de interpretatie (!) van die artikelen gevraagd was, eerst TOEN had de kolenbrander gezegd: na veel vijven en zessen: ik geloof hetgeen de kerk gelooft, en zij gelooft, wat ik geloof. De cirkel redeneering dus. Hij schaamde zich niet; want cirkelredeneeringen zijn, geloof ik, gelóófsredeneeringen in veel gevallen. Alleen maar: je moet den cirkel zien, en er binnen zijn, en dan daar ook inderdaad r e d e n e e-r e n. De twaalf artikelen zelf trekken geen cirkel, maar een voortgaande lijn. Een rechte. Doch, hoe het zij: de roomsche kerk zegt officieel: laat de kerk voor den kolenbrander gelooven; , , gelóóven" en „weten" hebben nooit hetzelfde object, en de onfeilbare kerk zegt het, en neemt met impliciet geloof genoegen. Natuurlijk niet lós van het expliciete.

Een ander auteur, sprekende over den merkwaardigen term, zei: bij die „fides carbonaria" denk ik niet zoozeer acn den k oi 1 e n b r a n d e r, als aan de kool. De kool, die gebrand worden moet. Die is

zwart en leelijk, en niets waard. Natuurlijk weet die schrijver wel, dat de „k o o 1" van den kolenbrander in de theologie ook vaak een mooie rol is toebedeeld geworden: beeld van den Heiligen Geest, die kolenvuur ontsteekt; of van de goddelijke natuur van Christus, die de kool zijner menscheUjke natuur met haar eigen goddelijken gloed in actie zet. U komt dit motief van die kool, die „anthrax", erg vaak tegen. Maar, zoo veel moois als de theologen vroeger hebben geschreven over de „anthrax" (denk aan anthraciet), waarbij ze óók dachten aan den Heiligen Geest, die de in zichzelf doffe kool tot gloeien brengt, zoodat ze warmte geeft in heel het huis, zooveel leelijks moet men volgens bedoelden schrijver zeggen van die fides implicita. Daar komt de kerk niet verder mee; ze gaat er alleen maar aan dood.-Wie de „leeken" maar laat tobben met hun impliciet, hun kolenbrandersgeloof, die kan van den Heiligen Geest mooie anthracietversjes zingen, doch — hij weerstaat Hem. Want de Heilige Geest WIL juist die doffe kool tot gloeien brengen. Ook de kolenbrander moet in dien oven van den Geest een Gloeiende Kool worden.

Een roomsch apologeet wou dien schrijver toen van zich afschudden. Hij zei: maar als u denkt, dat wij den kolenbrander geen 1 é s geven, en dat we hem alleen maar instrueeren met het kolenbrandersgeloof (impliciet, zonder expliciete explicatie) dan hebt u het mis.

Ik geloof ook wel, dat men niet graag de leeken officieel als kolenbranders behandelt. Er is zelfs, den laatsten tijd, een opmerkelijke belangstelling voor de leekenpaedagogie te constateeren.

Maar geen v/ater van de zee wischt al die verhandelingen over de „fides carbonarii (of - a)" af. Ze liggen daar nog; ik geloof: als een groote aanklacht tegen de leer van een ingewikkeld, onontwikkeld geloof.

Ons blad heeft den naam, dat het wel eens te veel van de lezers vraagt. Daar kan wel iets van aan wezen. Maar tenslotte gelooven we, dat de kwestie van blad, èn preek, èn brochure, enzoovoort hierop vast zit: wil men meedoen, ja, dan neen ? En wie aan de karbonariërs-degradatie ook maar zijdelings voet geeft, die verliest het pleit op den duur.

Maar we wilden het niet over ons blad hebben. We willen alleen maar zeggen: laat ons dankbaar zijn, dat er onder ons als één der vruchten van de vrijmaking herleefde belangstelling gevonden wordt, in alle lagen en klassen, voor de vragen van kerk en kerkleer en kerkorde. Dus ook van polemiek en ireniek. Laten we dit kostelijke goed bewaren: laat niemand zich als een karbonariër voelen, of verdragen, dat hy in pers of preek zoo wordt behandeld Liever uitgescholden met kolenbranders om ons heen, die in hun werkpakje, prelaten een expliciet antwoord kunnen geven, dan applaus van een prelatenvergadering, die al haar kronkelredeneeringen en onderscheidingen en uitspraken in den loop van vijf jaar zóó vele heeft gemaakt, dat noch karbonariër, noch prelaat er meer wijs uit kunnen worden.

En, laat men ook vooral niet gebruik maken van de onnoozelheid der menschen. Wie een heiligen oorlog op touw zet, en dan in de a r g u m-e n t a t i e te kort schiet, die kan een massa rumoer ontketenen, maar hij houdt het niet. Het is onlangs gebeurd, dat ergens één ouderling, ik ken hem niet bewust, een invitatie deed, en toen zei: de K e r k e r a a d inviteert. De kerkeraad was toen hij. Er kwam uit dienzelfden hoek een besluit, ik zeg nu eens niet: wat. Het werd opgesteld door een soms alzóó gevormden „kerkeraad". Een krant schreef toen: de kerk van zoo en zoo zegt dit en dat. Kolenbrandersverbazing gezocht.

Onlangs las ik ergens bij een man, die zijn naam niet noemde, dat een bepaald man — ik ken hem —• niet naar zijn broeders luisteren wou: hij las hun blad niet, en liet dit ook merken. Zeker, wie dat zegt, ga na, of hij zelf wèl opwekt, alle bladen te lezen. Zoo neen, dan rekent hij oni)ewust op carbonariërs-mentaliteit. Maar overigens is do mogelijkheid van zulke klachten een symptoom van een afstand tusschen carbonariërs en prelaten. Wie serieus argumenteert, zoekt een sterk publiek en krijgt het wel. Want wie als publicist zelf zich niet met een kolenbranders-rantsoen voor wat de argumentatie betreft, tevreden stelt, en dus alleen dan stérke woorden gebruikt, als hij eerst sceike argumenten gegeven heeft, die zal door zijn broeders (als hij hun arbeid niet doorbreekt tenminste) worden beantwoord.

Maar die zal ook zelf antwoorden. En dan antwoorden aan ons allemaal, zonder ons als domme karbonariërs te behandelen. Nog wel in het diepste, of hoogste.

Ik heb al eens gevraagd, WAARVOOR we nu EIGENLIJK moeten bidden, volgens den kring, die dezen niet bij name bekenden schrijver produceerde. Moeten we nog altijd, samen Zondag bidden voor de aanvaarding van het CONCRETE voorstel van ds B. A. Bos, destijds voorgelegd aan allen, die met hem den Heere in onverderfelijkheid liefhadden? Er is niets van terecht gekomen, dat weet hij zelf evengoed als wij. Maar moeten we dan soms bidden voor het noodweg-voorstel-Amersfoort-Ridderbos, ook al door ds Bos aanbevolen? Maar heel de kolenbranderskeet •—• .en ik zit daar óók in — zit nóg altijd vergeefs in de krant te koekeloeren, wat ervan terecht gekomen is. Bij mijn weten niets. Maar 't kan nog komen (de provisorische (!) sluiting). Moeten we nu soms nog daarvoor bidden? Of voor het met nadruk aangekondigde Oosterbeek Hl, IV, V, enz. ? Ik weet het niet meer. Ik weet alleen maar, dat met kunst-en vliegwerk do stelling wordt geconstrueerd, dat men zich conformeert niet aan Amersfoort 1948, doch aan Groningen 1946. Natuurlijk is dat een onmogelijkheid, maar dat is — althans onder ons, karbonariërs — tot daaraan toe. Maar als men ons vraagt, te BIDDEN, eerst voor deze, en dan voor die practische nooddruft.telkens weer een andere, en ons bidt te bidden voor brood, waarvan men zelf het vitaminengehalte steeds bevmster vermindert, zonder dat God het ons ve'^mindert, — wel, dan zeggen we: wij kennen geen. karbonariërsgeloof, wij k e n n e n oo-k geen karbonariërsgebed. We willen graag als m o n d i g e n behandeld worden, vooral als men vraagt om onze gebeden. We willen graag vóór ons concrete gebed na concrete voorstellen worden ingelicht over wat er achter de gordijnen met kerk zaken gebeurt, en óók over de redenen, waarom concrete voorstellen eerst gebedsinhoud moeten zijn, en daarna ineens daaruit verdwijnen moeten, als de plannen gewijzigd worden. Want wij laten geen prelaten plannen maken zonder de kolenbranders erbij. Vooral niet na 1944.

Zouden we eens mogen weten, hoe het gaat met het voorstel-Assen, van ds Scheele's kerkeraad, inzake het vinden van een weg voor hereeniging met één der in Assen geschorsten: ds B. A. Bos ? Toen de kerkeraad van ds Scheele publiceerde: we zullen voor dien éénen prelaat (ik bedoel dat niet hatelijk — het beteekent: een als publicist op den voorgrond tredend persoon, dien men kende in zijn „politiek") we zullen voor dien éénen preïaat eens kijken, of de synode hem weer gebruiken kan, toen was dat mis. Want geen prelaat mag zeggen: voor een prelaat zullen we een lansje breken en over de karbonariërs, die m e e geschorst zijn, praten we niet. Hoe is het nugeg a a n ? Weet ds Bos het ? Zijn medegesehorsten hebben zich gemeld — als zoodanig (verder niet gelukkig) . Schorsen raakt heel de kerk (prelaten en kolenbranders) om de regelen van 't recht. Waarom h o o r e n we niets van de kwestie Scheele — het verloop van het Asser voorstel? Zijn de leeken maar leeken? Zijn ze 't al vergeten? De synode van Den Haag is provisorisch gesloten. Krijgen we publiek antwoord op Assen-Scheele, en ook nog op Amersfoort-Ridderbos? Hoe het zij: wacht u voor de kolenbranders-houding: met uitgerekten halze turen, turen wat de prelaten-optocht zal te zien geven. De heeren zijn in Den Haag NOG NIET klaar. Dat beteekent: doe niets, en verkent hun terrein als ze naar huis zijn. We wachten nog op antwoord. Voor ds Scheele.

Hoe langer hoe meer wordt het zóó: een paar prelaten maken formules en bindingen, en bij den dag minder karbonariërs snappen er 'n woord van. „De kerk gelooft voor mij". „En ze bindt vóór mij". En wie nog pruttelen, worden wel stil op den duur.

Maar de Geest beveelt: zeg uw les eens op, en geef de EXPLICATIE. In 't geloof, de hoop, de liefde.

Want er is geen apart kolenbrandersgeloof (onontwikkeld, niet concreet, de groote heeren maar vertrouwend). Dat is geen geloof.

En er is. óók geen carbonariërs h o o p (niet weten, en ook niet weten mógen, waar men op aanstuurt en op welke g r o n d e n) en dan heden een bidbrief gedicteerd krijgen voor concreet voorstel I en morgen voor c o-n c r e e t ander voorstel (noodweg H), (en overmorgen ) Dat is geen hoop. Hoop en geloof zijn tenslotte hetzelfde.

En er is ook geen kolenbranders liefde. Wie „den ijver opwekt" vandaag met dézen, morgen met dien ontwakingscanon, die krijgt alleen maar een kolenbrandersstaking. Daarbij gaan ook de hoogovens uit. Liefde van 1 Cor. 13 roept om profeteeren met het verstand inl Cor. 14. In het midden van prelaten en kolenbranders, in den Geest bijeen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

De kolenbrander en de prelaten

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's