GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De nieuwe afgod: „De royale",

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De nieuwe afgod: „De royale",

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geruimen tijd reeds werd de kuyperiaansche these, dat de büjvende conserveering door God van natuur en mensch ook na den zondeval bepaald „g e n a d e" was, aangevochten. Met vrucht. Veler oogen gingen open voor de onhoudbaarheid van dit gedachtencomplex, voor zijn tegenstrijdigheid, en krasse consequenties. Niemand dacht er aan, te verzeilen in wat men noemt de „doopersche" wateren. Want de oppositie tegen het kuyperiaansche woordgebruik noemde de natuur geen zónde (wél den mensch, die zich, mèt al het zijne, ook dus met zijn natuurlijk-kreatuurlijke gaven, aan de zonde dienstbaar stelt, en nu als „psychische", of z.g. „natuurlijke" mensch zich niet laat leiden door Gods Geest). Maar evenmin wilde men in den kring, die Kuyper's gemeene-g rati e-naam aanvocht, in den hoek der liberale cultuuroptimisten worden gedrongen. Ook daar had men den mond vol van den „liberalen", den „mensch-lievenden" („philantroopen") God, zeg maar: den royale n, den god eener verkeerd verstane „epieikia" (over dat aristotelische woord, dat zoo iets als clementie, toegevendheid, royaliteit beteekent, hebben vroeger de gereformeerden koppig gestreden tegen de libertijnen; en wie dat niet weet, die moet geen partijrumoer maken, als iemand Kuyper vraagt, is dat wel goed: uw leer van een royalen God, is dat niet de God van de valsche epieikia, waar de vaderen al zoo bang voor waren? ). De tegen Kuyper's terminologie bezwaarden gaven zich er rekenschap van, dat, indien voortbestaan als zoodanig ook na den val genade is, dan ook de' duivelen onder een zekere genade leven. Dat kon wat worden, vonden ze: de duivelen onder de prediking van den liberalen God, den r o y a l e n God. Men wilde echter, zeer terecht, van zulke consequenties niet weten; en redeneerde zoo: afgezien van de vele positieve bedenkingen, die tegen Kuyper's woordkeus van „gemeene of algemeene genade óf gratie" in te brengen zijn, is reeds uit het ongerijmd-zijn van zulke consequenties — „de royale God der duivelen", — de stelling van Kuyper wankel gebleken op het punt, waar het nu juist op aankomt: den term genade.

Maar al heeft de jaren lang gevoerde strijd vrucht gedragen, niet ieder is daar dankbaar voor. Er zijn er, die gevaren zien in dit op gevaren wijzen. Toen de synode van 1942 inzake de gemeene gratie een formule aannam, die blijkens de t o e 1 i c h t i n g op dit essentieele punt niets zei (d.w.z. aan de verlangens van dr V. Hepp niet voldeed, waarom hij dan ook tegenstemde), heeft men het toch weten door te drijven, dat de woordkeus, die in het besluit werd vastgelegd, zoo'n beetje camoufleerde, dat de nederlaag dóór Hepp geleden was, m.a.w., dat men met argumenten er niet had kunnen komen. Zulk een nogal miserabele oplossing van een eerst met veel élan als ik-weet-niet-hoe-gewichtig aangediend puntder-lèèr, brengt altijd haar naren nasleep. Geen mensch wordt meer met de hoofdargumenten, pro of contra, bezig gehouden; degenen, die zich van Kuyper niets meer aantrekken — en hun getal groeit juist bij de van ons heengeganen — trekken zich van de dogmatische argumentatie niets meer aan, maar vinden het wél prachtig, om vandaag mèt de theoretische barthianen op den afgod van den liberalen of royalen God te schelden (in de theorie) en morgen met degenen, die niets anders doen dan juist voor dit idool te „rook-en', samen te kruipen in een conferentiezaal met oecumenische spreuken, geverfd (want wie borduurt er nog? ) op immense spandoeken, langs de wanden en achter den sprekerskatheder. Dat is dan wat er overblijft van de theorie. Met genoegen zullen zij in eigen kerkverband iemand bijvallen, die dogmatisch een lans breekt voor den term „genade" (ook in dit verband), wanneer het n.l. gaat tegen „die lui", die „overal tegen zijn", wat maar naar de uitwissching van de grenzen zweemt. Wat kan die dogmatiek hun schelen? Wil Hepp, of Ridderbos tegen Greijdanus of Schilder vechten met een stuk of wat dog­ matische argumenten, laat hen hun gang gaan, als „die lui" maar van de centra blijven geweerd. Doch met hetzelfde genoegen gaan ze daarna ter conferentie met de barthianen, die de tegenstelling tusschen theoretische liberalen en kerkelijk-verkankerde orthodoxen hebben overbrugd. Ook aan de „d o g - matische knokploeg" van het barthiaansche doorbraakfront zullen ze hetzelfde genoegen gunnen, als ze aan Hepp-Ridderbos gunden binnen hun kerkverband. Barth mag nog wel wat toornen tegen den „liberalen" god, den royalen, en andere broeders van de dogmatische afdeeling der barthiaansche werkgemeenschap mogen het weer wat „milder" zien. Dat is hun zaak. Als men de doorbraak maar feitelijk helpt bevorderen, dan hebbe ieder zijn leut.

Want er is geen dogmatische strijd meer. Alleen nog wat dogmatisch geharrewar. Dat overstemd wordt door de lawaaiige roezemoezerigheid van de klop-en jachtpartij, op touw gezet voor vae op korten termijn een practisch doel willen bereiken voor hun kerkelijke of andere, of ook oecumenische kerk-politiek.

Er is geen dogmatische s t r ij d meer, alleen maar wat dogmatische schermutseling van een of anderen „vele s", zooals Ursinus het uitdrukt (Tr. Th. 573, ed. Neust.). Een „veles" is een meneer uit de klassieke krijgskunde. Rich vertaalt dat woord door „tirailleur", en dat lijkt me nog zoo gek niet. Maar heel precies, hij zegt het zelf, dekt het eene woord het andere toch niét. Een „veles" hoorde bij de lichte infanterie; stond niet met de pink-aan-den-naad-vande-broek in het gelid van - de slagorde, maar deed, af en toe, in combinatie met nog een paar anderen, losse uitvallen (commandoraids, zeiden we in den oorlog); een tiitval, niet al te breed, en dan weer terug naar de basis. Helpt de raid; des te beter; zoo niet, een volgende maal op een ander punt en met een andere manier.

Een „veles" kan dus voor zijn troep zeer nuttig werk verrichten, als hij soms een militair punt van essentieel belang in het gebied van den vijand raken mocht. Het kan. Maar of hij daarin slaagt, hangt af van toevallige omstandigheden. De methode der schermutseling is nu eenmaal zóó, dat de veles niet volhardend op het hoofdfront strijdt en strijdend blijft, tot hij er bij neervalt. Hij kan zijn leger pleizier om zijn hulpverleeningsincidenten laten beleven ; maar als de strijd van het leger zelf op het serieuze front ontbreekt, dan zal de „veles" niemand verlossen van zijn vijand, en zijn vijand niet ten onder krijgen.

Zoodat ik maar wil zeggen: een uitval-van-een-, , veles" kan wat v/aard zijn voor de bereiking van zijn doel. Als maar met ernst en taaihpirl de oorlog op het werkelijke front wordt voortgezec. Mijn bedoeling is dan ook, dr E. D. Kraan daartoe te inviteeren. Hij kan desgewenscht de ruimte in ons blad krijgen, die bij verlangt, teneinde, als de zooveel oudere, in zijn geordend bataljon de vruchten van een uitval van zijn „veles" dr S. J. Ridderbos te behoeden voor liet lot van het vergeefs te zijn veroverd voor de troep.

Ik noemde daar dr E. D. Kraan en dr S. J. Ridderbos. De één is leider van een aanvallend leger: zijn naam prijkt onder de afzettingsbullen, en zoo. De ander is een , , veles". Hij heeft inzake de gemeene gratie nog nooit den strijd geopend op het werkelijke front, noch vroeger, noch vandaag, maar doet telkens losse uitvallen. Vlak naast hem richt men Kuyper's erfenis onherroepelijk te gronde, maar met een zekere myopie wordt in front met principieele anti-kuyperianen, die niet zéggen, dat ze het zijn, in dagehjks weerkeerende tirailleursgoedmoedigheid-vandat-doen-we-wel-samen-eventjes, een uitval geopend op zoo'n enkele positie, dan hier, dan daar, van degenen, die hardop zéggen, dat ze contra Kuyper op bepaalde punten zijn.

Zoo heeft dan dr S. J. Ridderbos eens gesproken van eenzelfden katheder, als waarop ook dr J. H. Bavinck, die van Kuyper heelemaal vervreemd is, stond en staat. Hij sprak voor jonge menschen, studenten, die Greijdanus moeten verloochenen, en in tegenstelling met „candidaat Schilder" wél mogen preeken van den Heere, volgens Bavinck-Ridderbos. Die lezing is nu, een beetje uitgedijd, verschenen. En-daar staat het volgende in:

Eerst wordt, in een hopelooze combinatie van misverstanden, samengeperst in 3 a 4 regels, geredeneerd over de meening van de vrijgemaakten inzake het verbond en de „particuliere verbondsgenade" (wat dat is, laat de spreker natuurlijk rusten, hij redeneert ook al nét om het fijne puntje heen). Dan komt de onzin, dat volgens de vrijgemaakten: de mensch nog twee kantenuit kan; en vervolgens de nog grootere dwaasheid: dat, nog steeds volgens de vrijgemaakten, de vraag, of hier nog wel van genade gesproken kan worden, ten diepste door de (wel van God bepaalde, dat staat er voorzichtigheidshalve dan nog net bij) menschelijke gehoorzaamheid of ongehoorzaamheid beslist wordt. Al die nonsens staat gedrukt; bUjkbaar heeft niemand den spreker eens een opfrisscher gegeven.

Maar goed, wij zijn er aan gewend. Maar nu komt onze spreker tot het puntje van de „a 1 g e m e e n e g e n a d e". Bij Schilder, zegt hij, loopt „de lijn" van het mandaat naar de gratie (aangenaam te vernemen.

onbekend overigens, en in «Ik geval onwezenlijk geredeneer). Volgens den bijbel echter, aldus Rldderbos, is evenwel dfod ook ongeloovigen cultuurmandatarissen met Zijn lankmoedigheid altijd nog een eeuwigheid vooruit (een eeuwigheid, staat er). En dan komt het: Met een slagwoord wil de spreker tenminste één zijde van de zaak kort en duidelijk belichten: de God van Schilders theologie is hier neutraal, de God van den Bijbel is alt ij d royaal. ALTIJD. Niet maar „hier".

Toen ik dat las, dacht ik: nu ja.

Maar later stuurde iemand me een exemplaar van een kerkbode, waarin dr E. D. Kraan juist aan dit zinnetje zijn aandacht had gegeven. Het leek hem wel 200 ongeveer de roos te treffen. Het zat in een ander „Godsbegrip". Tusschen Kraan-cum-suis en Schildercum-suis lag een ander Godsbegrip. Hoe fijn, dat deze „veles", maar Kraan wou hem meteen maar anders noemen, dat ontdekt had. Veel werd erdoor verklaard. Het was een doorstooten tot één van de diepste acht e r g r o n d e n van het kerkelijk conflict (van samenspreken verwacht dr K. dus niets!).

Toen ik dat las, van een man-op-leeftijd, voor wien ik altijd een plekje in mijn hart gehad heb, dien ik liier niet beoordeel, maar van wien ik een ongeloofelijke zwakheid en groepsverblinding als laatste verklaring aanvaard voor het plaatsen van zijn forsche handteekening onder de domme vonnissen van 1944, toen dacht ik, juist aan die vonnissen indachtig, niét: nu ja. Die „veles" is er een, en die bedaagde moderamenman is weer een ander. Als zóó iemand, die tot achter de ooren blozen móest om de nog na vijf jaar zooveel honderd bezwaarschriften om een zaak, waarvoor in zijn kerk gejuicht worden móést, niet blozen kan, en nóg zich wijs maakt dat het van den Heere was, hoe komt dat 'dan? Het komt ervan, dat hij nog nooit is blijven staan bii de w e r k a 1 ij k e gronden van zijn vonnissen. Zijn handteekening staat op de grenslijnvan het toespitsen, op dié b e p a a l d e g r o n d j e s, EN: het o n m i d d e 11 ij, k daarna overgaan tot iets ande'rs. Dat andere is vandaag Schilders andere verbonds leer, morgen Schilders andere sacraments leer, overmorgen Schilders andere kerkleer; drie grappen, die , ze" . pas later ontdekt hebben, en waarmee „ze" de aandacht van die fijne punten, waarop Mj , , ja" of „neen" moest spreken, kunnen afleiden.

Maar nu komt er een vierde bij: Schilders andere Gods begrip.

En met dergelijke vondsten-achteraf sust men dan zichzelf, èn het geweten van de schare, en begrijpt niet, dat men zichzelf op 't ergst veroordeelt: het zat toch op die punten vast, waarop men ja en neen moet zeggen?

We laten daarom dr S. J. Ridderbos nu maar verder loopen; maar we vragen dr E. D. Kraan: kom, maak nu eens ernst van de zaak. Toon nu eens 8, an, dat er verband bestaat tusschen het andere Godsbegrip en die handteekening-van-u-onder de schorsingsbullen van Greijdanus, dien candidaat, enzoovoort. Greijdanus heeft tegen de al-, gemeene-genade-formule van uw synode tenminste nog bezwaar ingebracht; had dié soms ook al een ander Godsbegrip ? Stuur uw „veles" er eens op af, om dat te ontdekken? Of, dacht u soms dat Greijdanus maar een kind was, en aan het handje van Schilder liep? En daarom maar meteen in de gauwigheid geschonit moest worden, - vanwege het niet beloven niets te leeren, wat met uw formuletjes niet heelemaal in overeenstemming was? Kom, laat dat andere Godsbegrip eens uit zijn kommentaren zien, en dan uit zijn bezwaarschrift. Blijk nu een kerel, dr E. D'. Kraan, en toon eens aan, dat het andere Godsbegrip van Greijdanus en van Schilder rechtvaardigt uw handteekening onder dïe dwaze bullen. Of neen, dat hoeft niet eens: dat de s a m e n h a n g er is, laat dat eens zien. Had Helenius de Cock óók al een ander Godsbegrip ? Die was óók tegen, waar „cand. Schilder" tegen was.

Maar voor het geval, dat ge dezen oproep, om het losse werk van uwen , veles" af te maken in een serieüzen strijd, niet zult honoreeren met een open frontaanval, wil ik U volgenden keer nog wat zeggen, en uw volk, en het onze.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

De nieuwe afgod: „De royale

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's