GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Syncretisme tegen Palinodie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Syncretisme tegen Palinodie

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

(KERSTFEEST 1949)

Een opmerking uit een disputatie, die ik onlangs las, wil mij maar niet uit de gedachten, nu ik, voor de zooveelste maal, me zet voor een artikel ter inleiding, in ons blad, op het komende Kerstfeest. Kerstfeest 1949.

„In de Waagschaal", een bekend weekblad onder barthiaansche leiding, stak deze week den draak met dominees, die tegen Kerstfeest „den pathetischen uitroep plegen: kunnen we in dezen tijd Kerstfeest vieren? En ze doen, " zoo vervolgt de schrijver, „en ze doen de gemeenten kond, wat ze opmerkten, wanneer ze zien 'in de wereld rondom ons'. En dan toch Kerstfeest vieren? Hebt u die goedkoope phrases wel eens beluisterd", zoo vraagt de schrijver, „in de jaren vóór 1940, in de jaren 1940—1945, en ook nog wel in onzen tijd? En natuurlijk bleek het te kunnen, maar dat wisten dominee eri gemeente van te voren reeds". Dan komt de vraag: „Zou op deze manier de sjaloom (vrede) van Christus niet op gelijke wijze in de Kerk en buiten de Kerk gedevalueerd worden? "

Wij gelooven, dat de schrijver gelijk heeft. Wij vinden het maar gelukkig, dat hij niet in één bepaalden hoek naar zulke dominees en bijbehoorende gemeenten gezocht heeft; want we meenen een vraag als deze: „kunnen we nog kerstfeest vieren? " ook wel uit zijn naaste omgeving beluisterd te hebben. We gelooven zelfs, dat zijn eigen blad, hetzelfde nummer trouwens, de vraag ons opdringt, of het (een paar stemmen in. de Kamer zouden anders kunnen uitgevallen zijn) geen haar gescheeld zou hebben, of het kerstfeest zou niét hebben „kunnen" gevierd worden anno 1949. Het hoofdartikel althans in hetzelfde nummer van gemeld blad draagt tot titel: „Verzoening", en tot ondertitel: , , Souvereiniteitsoverdracht en Kerstfeest"., Het is geschreven door ds H. A. C. Hildering; het spreekt, met gejuich, over de souvereiniteitsoverdracht in „Indonesië", en besluit met deze woorden, die de bedoeling van heel het artikel duidelijk laten uitkomen:

„Het vorig jaar werden de Kerstklanken overdonderd door het geweld. Maar nu, na de verkregen overeenkomst en het inluiden van een nieuw tijdvak, 'grijpe de Kerk de — zoo vaak zondig verzuimde — gelegenheid aan om de boodschap der verzoening te brengen.

Want Hij is onze Vrede, die detwee — voormalige vijanden — tot één heeft ge maakt, de v ij andschap gedood hebbende door het krui s".

„Door het krui s", het staat er heusch.

Wat Paulus (in Efeze 2 : 15) uitriep, is toch wel wat anders dan die hoofdartikelschrijver betoogt. Paulus spreekt ervan, dat Christus door zijn zoenbloed vrede stichtte: s dat zoenbloed ook maar een oogenblik in discussie geweest ter Ronde Tafel Conferentie? Het was er waarschijnlijk wel in sommiger gedachten: aar dan om zijn kracht te loochenen, en de prediking ervan aan banden te leggen, zoo niet erger. Paulus getuigt ervan, dat Christus twee deelen tot één gemaakt heeft, twee deelen van g e - loovigen namelijk. Van geloovigen uit de Joden, en van geloovigen uit de heidenen. De vrede, dien Paulus in Christus' bloed teweeggebracht ziet, verbond dus niet twee staten, of politieke grootheden, onder een denkbeeldige unie, doch trok uit ALLE politieke eenheden, maar dan ook UIT die alle, voorzoo-' ver de prediking er was doorgedrongen, bepaalde menschen naar elkaar toe, menschen, die aanvankelijk door die prediking uit elkaar schenen gehouden. Het waren de christenen, die vroeger Jood waren geweest, én de christenen, die eerst tot het heidendom behoord hadden. Want de één leefde eertijds onder een mozaïsche, en de ander onder een vervul d-mozaische wet; en zij mochten nu voortaan zien, dat wet en wetsvervulling geen werkelijke vijanden zijn, doch, integendeel, van huis uit vrienden. Wie nu van voormalige vijanden (wettige overheid en revolutionairen), die ophouden — misschien — elkaar met kogels te beschieten, daarom den vrede constateert als door Christus' kruis gesticht, die brengt, in een gèyal als dit, de benauwde vraag naar voren: 1 s nu eens de Ronde-Tafel-Conferentie tot de orde geroepen was onder herinnering aan de in het Woord geschreven wet, en a 1 s nu eens de „vrede" tusschen revolutie en gezag niet geteekend, doch heel gewoon de bestaande wet gehandhaafd was, zou dan ds Hildering wel kerstfeest hebben „kunnen" vieren? Hij gelooft toch, dat nu die vrede van het kruis gewerkt is? Als die dan uitgebleven was, wat dan? Kerstfeest 1949.

Rondom ons zien we de wereld zich aaneensluiten, in twee kampen nog voorloopig; naaar de i n z e t is niet: het bloed des kruises. Noch eenig dilemma van: pro of contra de geschreven wet. Nog weer in hetzelfde nummer van dit blad wordt prof. Zuidema — zie ons vorig nummer — heftig bestreden, door dr Hoekendijk. De redactie, pag. 1, verzekert, dat die bestrijding geschiedt „op een wijze, die aan duidelijkheid niets te wensohen overlaat". Inderdaad: dr Hoekendijk vertelt ronduit, dat de wereldraad van kerken

zich. niet wil laten „gevangen nemen in één van de bestaande fronten" (wat heel verstandig is), maar laat voorts uitkomen, dat hij (die Wereldraad) ÓÓK niet tegenover één of twee van die fronten d e g e - schreven wet wil laten spreken; hij gebruikt weer een van die verleidende woorden van dezen tijd: het woord „ootmoed", om ons te verzekeren, dat de wereldraad van kerken, „ootmoedig rekening houdt met Gods scheppende werk in de gesehiedeni s". Ja, ja; de mènschen maken wat anders, en maken revolutie, en winnen ze voor een deel, omdat de wereldraad niet meer spreekt naar het Woord, en dan n o e m t de wereldraad dat opstandige werk van m è n s c h e n een s c h é p p i n g van G ó d, en gaat „ootmoedig" luisteren, en heeft zijn schuldig zwijgen aangediend als ootmoedshouding. En als dan de revolutie heeft gezegevierd, dan staat de kerk, o neen, de „Kerk", gereed om te zéggen: Hij is onze vrede. Ze „kan" weer kerstfeest vieren. Maar ze denkt niet aan een palinodie, ze ontkomt er aan door syncretisme. Ze spreekt daarvan, als van een „nieuwen weg" van „h e t derde geslach t".

We hebben wel meer tot drie hooren tellen: het derde Rijk. Maar daar hadden ze nog „een wèg". Hier is de „weg" van het „derde geslacht": met kerstteksten de pleinen opsieren, die pas van naam veranderd zijn. De nieuwe naam is dan die, welke herinnert aan den jongsten gsslaagden revolutionair, communist en opportunist, d.w.z. zoo noodig dan ook maar communist.

En nu zijn we weer terecht gekomen bij het begin van dit artikel: s y n c r e t i s m e als voorbehoedmiddel tegen palinodie.

Ik trof die woorden in disputatie nr 11, opgenomen in het boekje „Gangraena" van Joh. Cloppenburg.

Gangraena beteekent zoo iets als „kanker", of „koudvuur". Het is een bijbelsch woord, uit 2 Tim. 2 : 17: un woord vreet voort als de kanker. Cloppenburg heeft het oog op de kanker van de theologie der anabaptisten of wederdoopers. Met name dan, voor dit geval, als zé hun opvatting ten beste geven over wat het essentieele is in het kerstfeest: e menschwording van Gods Zoon.

Want de anabaptisten hebben over de menschwording van Gods Zoon een heel eigenaardige opvatting. In catechisantenstijl pleegt men dat zoo te omschrijven, dat de Zoon Gods door Maria „als door een trechter" is heengegaan, m.a.w. dat Hij niet het vleesch en liloed UIT de maagd Maria heeft aangenomen. Dat Hij dus eigenlijk geen moeder heeft gehad. Niet haar, en dus ook niet óns vleesch en bloed nam Hij werkelijk aan. Als de tegenstanders van Menno Simons gelooven, dat de Zoon 'Gods ONS vleesch en bloed heeft aangenomen, dat Gods Woord zich met onze menschelijke natuur vereenigd heeft, dat Hij in ons vleesch gewoond heeft, omdat Hij immers in o n s vleesch de wet Gods moest voldoen, dat Hij vanwege de geboorten van Adams vleesch o n z e B r o e d e r is, en vleesch van ons vleesch is, en dat nu o n s vleesch aan 's Vaders rechterhand zit, enz., dan verklaart Menno Simons (Werken, 318b): Alle dese woorden, oft eenighe van den selven te beantwoorden, achte ick ganschelijkck onnoodigh te zijn, want ick bekenne, dat sy een vreemt Euangelium zijn, daer van niet een letter in die gantsche Schrift geroert is, ende derhalven oock vervloeckt, ende Anathema zijn, Gal. 1 : 9". De Zoon Gods, aldus Menno Simons, 318b, is n i e t vleesch van óns velesch; want alleen de w e d e r g e b o r e n e n zijn vleesch van ZIJN vleesch. In het menschelijke vleesch zit de zonde — daar hebt ge het. En als dus Gods Zoon echt menschenvleesch had aangenomen, dan zou Hij onrein zijn geweest: e natuur is als zoodanig onrein. Is Maria zijn moeder? Ja zeker, maar dan hierom: at zij haar moederlijk ambt en plicht aan Hem vervuld heeft (319, a). „Gods Woord" heet zelf Gods zaad; dat kwam nu van boven af in Maria, en zóó werd Hij, die als Maria's Zoon bekend staat, mensch (359, b).

De strijd wordt meenens: als Marten Micron — een van degenen, aan wie we onze liturgische formulieren danken — Menno Simons bestrijdt, dan probeert Menno aan Marten in de schoenen te schuiven, dat M a r-ten twee personen leert (een lichaam plus een ziel, dat is toch samen een mensch? ? ), en dan tracht, op zijn beurt, Menno zélf zich toch uit de moeilijkheden te redden door aan te toonen, dat h ij toch niet eraan denkt, een streep te halen door de leer, dat er twee n a t u r e n zijn in den Middelaar. Micron, zoo houdt Menno Simons koppig vol. Marten Micron leert twee Zonen; „alsoo moet men de heerlijkcke schoone Mantel des hoerachtigen Babylonischen Wijfs metter Schrift oplichten, die Micron metten Predicanten , .. d e w ij 1 e sij van h a e r t a f e l ende renten leven — met hare bedachte glossan wel geeme toedecken ende verstoppen souden"! Maar Menno Simons zelf? O, neen, zoo verzekert hij ijverig, hij zelf raakt niet aan de twee naturen. „Dat Christus twee natueren aen hem gehaat heeft, stae ik met volder herten toe, m a er niet in also een verstant^) als Micron doet, maer na der Schrift op deze wijse. Petrus schrijft aen de gemeynte Godts ende seydt: Gij zijt der Godtlijcker natuere deelachtigh geworden, 2 Petr. 1, 4, daer mede hy klaer betuyght, hoe dattertwee natueren in een Christen zijn, de eene de menschelijcke natuere, daer mede hy uyt Adam geboren is, ende de ander de Godtlijkcke.... zijn der dan twee natueren in een Christen waerom dan oock niet In Christo"? (589, b).

Men voelt hier, hoe het heele debat scheef loopt en in het absurde wordt afgeleid.

(Zie vervolg pag. 104.)

Over de kwestie van den oorsprong van Christus' vleesch is dus, gelijk men hier reeds bemerkt (polemiek met Micron, en met a, Lasco, ook al een van de menschen, van wien onze liturgische fonnulieren afkomstig zijn) tusschen vi^ederdoopers en gereformeerden zwaar gestreden.

En kijk, nu wordt in die elfde disputatie uit Cloppenburgs Gangraena (28 Oct. 1641) iets gemeld van die debatten. Er wordt op gewezen, dat er onder de anabaptistische doctoren wel waren, die zich in het nauw gebracht voelden: zij konden hun zaak niet volhouden. Geen wonder ook, v/ant het debat was verward; soms ook wel van gereformeerde zijde, b.v. als het ging over de vraag, of nu „de men s c h" gekruisigd was, dan wel d e „M i d d e 1 a a r" (Persoon) in of naar de menschelijke natuur. Maar vooral: Menno Simons' sollen met de woorden „n a t u u r", „zaad" „ontvangen", enz. was niet vol te houden. Noch zijn vergelijking tusschen de manier, waarop Sara Izaak „ontving", en Maria haar Kind (of „Kind"). Noch die speculatie over „het Woord" als „zaad van God". De anabaptistische leeraars waren in het nauw gedreven.

En au wilden sonamigen in hun hart wel toegeven, dat hun theologie niet deugde. Maar hardop z é g-gen, dat zij het mis hadden? ZEGGEN?

Neen, dat liever niet, zoo zegt de disputatie. Want als ze het openlijk gezegd hadden, dan was een p a 1 i-n o d i e noodig geweest. En ze wilden geen palinodie.

„Palinodie", dat is één van die leuke woorden, om mee te spelen. Het kan beteekenen: een lied („ode") opnieuw („palin") zingen. In dézen zin is het kerstfeest bij uitstek feest-van-palinodie: we zingen onze zangen opnieuw, en doen dat „totdat Hij komt". Maar dit keer is het wel anders bedoeld. Palinodie kan nl. óók zijn: je vroeger gezongen deuntje, je eertijds gegeven verhandeling (tractatio) nog eens nader bekijken (re-tractatio); je standpunt nog eens nader overwegen, achter je ooren krabben: had ik het wel goed" en dan straks je mond weer opendoen en t e r u g k o-m e n op wat je hebt gezegd: herroepen. En aan zulk een palinodie, aldus de disputatie, hadden toch die betere, die „saniores" anabaptistische doctoren geen zin.

Geen palinodie aldus. Wat dan?

Wel, toen kozen ze den uitweg van het syncretisme, om door dezen roes te ontsnappen aan de p ij n der palinodie. Ze hielden een sjniode, zoo ongeveer 1615. Die gaf vijf artikelen. Dat is meer gebeurd. En artikel nummer één luidde als volgt:

„Dat het ter zaligheid of ter verdoemenis niet van beslissende beteekenis was, kennis te hebben aangaande den oorsprong van Christus' vleesch; maar dat het ter zaligheid voldoende was, aangaande dien oorsprong een eenvoudige belijdeniste doen, in overeenstemming met de belijdenissen der geloovigen, die ons Ln de H. Schrift zijn voorgehouden; en dat voorts vriendschappelijk en christelijk te tolereeren waren degenen, die hetzij iets meer verhevens, hetzij iets meer nederigs daarover als hun gevoelen hadden".

Dat noemt de auteur van die disputatie nu syncretisme. Hij laat niet ra aan te toonen, dat scongelijke uitspraken te vinden waren bij Socinus, en bij Remonstranten, b.v. Episcopius.

Maar wij, aldus de auteur der disputatie, wij verwerpen die wederzijdsche tolerantie, en ook dat syncretisme als strijdig met de Schrift.

Aan zulke kleine trekjes uit kerkhistorische verhalen denkt men, als men er een keer van gelezen heeft, telkens weer, als men „rondom zich ziet", om met die dominees van straks, maar dan toch wel eenigszins anders, te spreken. Men denkt er ook aan, als men „In de Waagschaal" leest. Ik noem dit blad niet als blad, maar als symptoom van een doorbraakactie op groote schaal. Binnen Nederland (Indonesië) en daarbuiten (wereldraad der kerken, gelijkgeschakelde zending, oecumenische beweging). De schrijver van daar net vond de vraag ietwat pathetisch, en ook wat benepen: kunnen wij nog kerstfeest vieren, als we „rondom ons zien"? Hij zegt dan: een vraag van vóór en van i n en van n a den oorlog.

Wij vragen liever: MOET u geen kerstfeest vieren, juist nu, nu de doorbraakactie vredesactie heet? Tolerantie-actie? Móet u geen KERSTfeest vieren? C h r i s t u s-f eest ? Feest van de geboorte uit een maagd? Feest van de verschijning van Gods Zoon in twee naturen, waarachtig mensch, rechtvaardig mensch, waarachtig God?

Och, we denken aan Barth. Maagdelijke geboorte? Kan wel zijn, maar dan als een TEEKEN. Een „teeken" van die door Barth zelf geponeerde stelling, dat het Goddelijke niet KAN ingaan in het menschelijke: de afstand is oneindig. „Teeken" van de uitschakeling van het menscheUjke in de werking van het Goddelijke.

„Teeken" bij de waarheid, die nu rondweg ketterij is, dat Gods almacht gebonden is aan de wet der „natuur", dat God niet KAN wonen IN het menschelijke.

Wij denken aan het meer en meer toenemende gescheld op dogmatiek, als oorzaak van verdeeldheid. Aan de aanprijzing van het oecumenische kerkverband-optolerantie. Waarbij in werkelijkheid niets meer getolereerd wordt. Ge kunt immers alleen „verdragen" datgene, waarvan ge w e e t, dat het zoo en zoo spreekt, dat het dit en dat wil, en dat gij zelf anders spreekt en anders vsdlt. Maar als ge zelf niets meer „weet", en van wat de ander denkt, op die punten u niets meer aantrekt, dan zégt ge wel: tolerantie, maar ge tolereert in feite niets. Ge verdoezelt alleen maar. Tolereeren doen alleen wétende levende, maar niét vergeten hebbende do oden. Tolereeren doen alleen zienden en hoorenden, niet vrijwillig blinden en dooven.

Deze tijd is niet tolerant, maar sub-tolerant. Slechts één keer wordt het „derde geslacht" intolerant: tegen de menschen, die de tolerantie en de sub-tolerantis niet verdragen.

Als dan ook, in onze eeuw het Anti-Apostelen-Convent, het Convent-van-de-Ministers-der-Wéreldregeering, die ministers van het antichristelijk woord, langzaam, en toch ook weer snel, wordt voorbereid, dan zal de kerk hebben te waken. Kunnen wij het helpen, dat we bij elk verder opgeschoven kerstfeest aan do aanstaande vervolging moeten denken? Eén vraag wordt meer en meer uit het algemeen gesprek gelicht: de vraag: wat dunkt u van den Messias, Wiens Zoon is Hij? De andere vraag wordt als sjibboleth steeds scherper gesteld: is de mensch niet tevens God, en is dus de Exponent der menschheid, de antichrist (in bijbeltaal) niet God-en-mensch in één Persoon?

Wij gaan ons kerstfeest vieren in isolement. De geconcentreerde wereldmacht laat zich nog gaarne kerkelijk wijden, en de kerk der „oecumene" staat al met de zalfpot klaar: de pot heeft den vorm van een kruik, zooals van ouds gebruikt werd. Niemand vraagt van den ander een palinodie, als voorwaarde voor het zitting mogen nemen in den wereldraad. Men is de vraag van palinodieën, al of niet, al vóór door syncretisme aan te dienen als de ware wijsheid: wie 't syncretisme .voorstaat, die heeft daarin de prophylaxa voor alle mogelijke palinodie gevonden.

Maar wij, in onze eenzaamheid, laten wij ons wenden tot de getuigenis van God aangaande den Zoon des menschen. En laat ons het dogma liefhebben: dat van den Zoon van God, één in Persoon, maar tot ons komende in twee naturen.

Wij begrijpen dat wel niet: die twee naturen. Maar „b e g r ij p e n" is wat anders dan „a a n g r ijp e n". En, dat de in twee naturen gekomene EEN PERSOON is, dat maakt, dat we Hèm in dezen zijnen éénen Persoon, één „Hij", één „Gij", vermogen aan te grijpen. Aangrijpen in geloof.

Dogmatische praeciseering m.oge niet meer in trek zijn, maar de kerken-van-het-opgedrongen isolement mogen zich óók op 't kerstfeest juist des te meer ervan bedienen. Men kan — om maar één voorbeeld te kiezen, het verband van dogma en aanbidding zich voor oogeii stellen, ook door te letten op den dogmatischen strijd over de leer van Stancarus. Die leerde, dat Christus middelaar was ALLEEN naar één natuur, de menschelijke.

Van zijn stellingen geeft Joh. Wigandus een overzicht; we noemen er enkele: alle ten bewijze, dat de Middelaar slechts naar één natuur, n.l. de menschelijke, Middelaar kan zijn. Stancarus stelt b.v. dit syllogisme op: a) wie één is, kan geen Middelaar van zichzelf zijn; b) maar de Zoon Gods is metterdaad één, één wezen, één natuur met den Vader en den H. Geest; c) derhalve: de Zoon Gods kan naar zijn go d - d e 1 ij k e natuur geen Middelaar zijn. De aandachtigo lezer heeft er op gelet, dat Stancarus spreekt over het , , Middelaar-v an-zich zei f-zijn", hoe komt de man op dat begrip? Dat wordt duidelijk uit zijn voorafgaand syllogisme. Dat is zóó opgebouwd: a) niemand kan Middelaar-van-zichzelf zijn; b) indien nu Christus Middelaar zou zijn óók naar zijn goddelijke natuur, dan zou Hij toch heusch Middelaar-van-z i c h z e 1 f wezen, omdat Hij tezamen met den Vader en den H. Geest één God is; c) derhalve: Christus is geen Middelaar naar de g o d d e 1 ij k e natuur.

Men ziet: rechtstreeks raakt dit betoog de vraag, of de aanbidding van den Middelaar zich doorzetten kan bij een gedwongen abstractie, zóó, dat ik in den éénen Middelaar de ééne natuur moet los-denken van de andere.

En tevens: direct raakt dit vraagstuk de drieëenheid Gods in verband met de levende geloofshandeling, als ondeelbaar.

Ja, het gaat in den grond over de vraag, hoe God zelf en de Middelaar zich bevinden in het verlossingswerk: kunnen de Drie zich splitsen? staat de Eene Persoon in het trlnitarisch-historisch werk in een rij met de andere Tv/ee? in één rij, goed, maar dan toch in een r ij, een r e e k s ? en is de Middelaar in tweeën te deelen? Splitst zich het Goddelijke „a-toom" (, , atomon" beteekent eigenlijk: wat niet in deelen uiteen

"te keggen is), of splijt zich de ééne atomische Persoon •des Middelaars?

Dogmatische vragen, zegt „het derde geslacht", zeer toaloorig.

Maar a a n b i d d i n g en geloof zijn geen dogmatisch bedrijf: ze willen zich als ééne, zeg maar weer: als een atoom-handeling kunnen verifieeren..

Welnu, Wigandus heeft ons gewezen op de drieëenheid-in-éénheid-der-Godheid. Hij zegt: zeker, het is "waar, dat Gods wezen één is; maax in dien éénen en ondeelbaren God zijn toch drie onderscheiden Personen? , , Niet geschelde n", zeggen we terecht; miaar „niet gescheiden" beteekent nog niet: „niet onderscheide n".

Van Stancarus weet „het derde geslacht" niets meer. En van Menno Simons maar heel weinig. Het zegt: komt, laat ons aanbidden, en die paljnodie-kwesties laten voor wat ze zijn.

Doch tenslotte aanbidt dat derde geslacht aUeen üchzelf.

De belijder van de Schriften heeft verstaan, dat de gepraeciseerde belijdenis zelf de fijnste vorm is van aanbidding. Leeren is óók leven. Bn waar bidden en aanbidden 'n a d r e s moeten iebben, daar schrijft de dogmatische hand het adres voor de aanbiddende tong. Hand en tong zijn vrien­ den — mits in één lichaam.


1) De kwestie der „Interpretatie"!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Syncretisme tegen Palinodie

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's