Dr H.n. Ridderbos contra R.H. Charles, D.L., D.D.

In ons nummer van 27 Mei gaf Persschouw een artikel van ds D. K. Wielenga door, ter zake van dr H. N. Kldderbos' uitval tegen coll. Holwerda om diens opvatting van Openb. 17/18. Ieder heeft kunnen lezen, dat coU. H. bij de daar bedoelde „hoer" dacht aan de valsohe ierk, die heusch niet een gezellig-onderonsje-kransje wezea zou, doch associaties had met de geconcentreerde wereldmachten. Schreef hij niet letterlijk, "bl. 20, dat in den door hem aangewezen apokalyptischen trjd „wereldrijk en wereldkerk SAMEN dit overspel op de spits drijven"? Ook hierin zag hij een phase, die naar een andere o verleidde; maar het zou wel heel dom zijn, te vergeten, dat het er zóó stond.

In het artlkel-Rldderbos trof al dadelijk het een beetje •aan Zuidema 'herinnerende negeeren van de breede lijn bij Holwerda en een opdringen aan coll. H. van een probleemstelling, die haar simplicisme alleen van dr Rddderbos kreeg. Niet van den auteur.

Nu komt coll. H. zelf in ons blad op een en ander terug; ik behoef dus niet meer te doen dan alleen even attendeeren op wat in een nieuw artikel van dr Ridderbos tegen mijzelf wordt aangevoerd.

Van Calvijn sprak ik; dr Rldderbos laat hem verder liggen.

Van Zalm sprak ik óók, en zei, de bewijzen erbij gevende, dat deze in Openb. 17 zag een profetie van het in tegennatuurlijke coalitie saamkomen van verleide heidenen en afvallige christenen. Nog al duidelijk. „Leuk" Is nu Rldderbos' reactie. Hij ontkent niet wat ik schreef, maar citeert andere stukken van Zahn, die naar hij meent door mij niet gelezen zouden zijn, al heb ik ze elders aangehaald. Het ging er mij om, dat ZaJm het simplicisme van Rldderbos niet wil, en de coalitie, die Holwerda aanwees wèl.

Ook van Charles sprak ik. Hem las ik, maar mij interesseerde, dat hij in het apokalyptische beeld van Openb. 17 en 18 de trekken óók wel van Jeruzalem (Oholiba) zag aangebracht, hetgeen voor de exegese van een apokalyptisch gedeelte consequenties meebrengt, die Rldderbos' suggestie van Holwerda's simpelheid breken. Nu beweert Rldderbos — die wat ik vooropstelde niet loochenen kan, wat de hoofdzaak al beslist — dat ik op één punt Charles heelemaal verkeerd begrepen heb. Waarna de noodige onvoorzichtigheden, meer bij dezen auteur aan te treffen, volgen; ditmaal zelfs met verzoek aan zijn lezers om er toch goed op te letten. De zaak komt hierop neer:

Volgens Charles — aldus Rldderbos — heeft de verbranding, waarvan Openb. 17 : 16 spreekt, niet op de hoer betrekking. Dat kan volgens Charles niet, zegt Rldderbos: e verbranding ziet niet op de hoer, MAAR op de stad, aangezien dan alleen een hoer verbrand werd, als zij de dochter van een priester was. M.a.w. — aldus nog steeds Rldderbos — Charles verwerpt de gedachte, dat de hoer verbrand zou worden. Conclusie luidt, dat Schilder Charles laat zeggen wat hij bestrijdt.

Hier heb ik achter mijn oor gekrabd; is zélfs zóó Iets mogelijk ?

We gaan maar weer voorbij aan het feit, dat Rldderbos niet mijn woorden, maar de door hem (onlogisch) er uit gepelde consequenties bestrijdt. Maar zelfs daarboven stellen wij de nuchtere bewering: ij begrijpt van Charles geen woord. Rldderbos zegt met grooten nadruk: harles beweert: e hoer is NIET de stad. En Charles schrijft (ed. 1920, p. 55): ow the Harlot Is none other than the city Rome (xvli. 18) whose doom is described in the vision that follows. M.a.w. de hoer is niets anders dan de stad. Hij spreekt dan ook van „the destruction of the Harlot City" (58), vgl. bij 17:16: he Harlot City was to be destroyed by the forces of evil themselves (p. 73); en bij 17:15: erwijzing naar xvli. 1, where the Harlot City is said tot sit epi hudatoon poUoon (p. 72). Snapt u er lets van?

Misschien heeft dr Rldderbos niet al te veel aandacht er aan geschonken, dat Charles twee bronnen aanneemt, voor wat Openb. 17 betreft, en dan (p.60) vs 17 (o.a.) toeschrijft aan een joodsche bron. En dat hij de volgorde der verzen anders neemt dan in onzen tekst:11-13. 17, 16, 14 (p. 61, vgl. de herhaalde bewering van hetzelfde). En zoo komt dan Charles ondanks Rldderbos, met behoud van zijn opvatting dat de verwijzing naar het oude Testament, ook wat den dood van een priesterdochter betreft, niet te verwaarloozeu is, tot zijn kalme verzekering, p. 62: he Harlot is the city of Rome.

Rldderbos heeft blijkbaar er moeite mee, dat in het beeld van de hoer zoowel romelnsche trekken (naam op het voorhoofd, Charles, 65) als de door mij aangehaalde israëlietische trekken worden aangebracht. Maar de twee-bronnen-theorie van Charles had hij toch moeten weten; tenslotte is exegese van het N. T. niet mijn vak, doch het zijne.

Hij moet een beetje voorzichtiger worden; sterke woorden zijn best, maar altijd eerst uitkijken. Ik spreek hier ook een sterk woord, maar 't hoeft niet eens hardop. Charles zou de verbranding van de hoer ontkennen? Hoe kan men in enkele woorden zoo'n monstrum loslaten? De stad is bij Charles de hoer, en de hoer is de stad.

Ik handhaaf dus wat Ik schreef. En constateer, dat volgens Charles iemand, die niet begrijpt, wat hij bedoelt met 'de „hoer" in hfdst. 17, ook hfdst. 18 niet kan verstaan (p. 62, 94; vgl. 95).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Terug naar resultaten Printen