GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kerk, buiten dewelke geen zaligheid is

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk, buiten dewelke geen zaligheid is

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I)

In „De Reformatie" van 7 Januari j.l. is opgenomen een artikel van mijn hand over „Buiten de kerk geen zaligheid". In dit artikel trachtte ik bij het lezen en verstaan van deze bekende uitdrukking uit onze belijdenis te ontkomen aan het veelal gestelde dilemma, dat we óf, bij „kerk" denkende aan de institutaire kerk, moeten ontkennen dat buiten één bepaalde „kerkformatie" ook ware geloovigen worden gevonden, óf moeten aannemen dat in deze uitdrukking der belijdenis bedoeld wordt de „algemeene christelijke kerk" in den zin van: optelsom van alle uitverkorenen.

Zoo immers wordt het dikwijls gesteld: Vat ge „de kerk" als de „institutaire kerk", dan moet ge noodzakelijkerwijze komen tot „verabsoluteering" van een bepaalde — i.e. uw eigen — „kerkformatie", dan moet ge komen tot de conclusie, dat, wie niet ingeschreven staat in het ledenregister dezer „kerkformatie", de hemelsche zaligheid niet kan deelachtig worden, het eeuwig koninkrijk Gods niet kan beërven; en wilt ge dezen kant niet op, dan blijft er niets anders over, of ge moet „de kerk" opvatten in den zin van „algemeene, christeüjke kerk", som van aUe uitverkorenen, som van alle geloovigen.

Zoo wordt vaak het dilemma gesteld. Dilemma, dat is: keuze tusschen (niet meer dan) twee mogelijkheden.

Aan" dit dilemma trachtte ik te ontkomen, door uitzicht te openen op een derde mogelijkheid. Motieven, om te zoeken naar een derde mogelijkheid, zijn:

a. De eerste van de twee in het dilemma gestelde mogelijkheden wordt door de belijdenis zelf weersproken. Daar wordt immers gezegd „dat niemand, van wat staat of qualiteit hij zij, zich behoort op zichzelven te houden, om op zijn eigen persoon te staan; maar dat zij allen schuldig zijn zichzelven daarbij tt; voegen en daarmede te vereenigen". Dat gaat dus over geloovigen. Geen geloovige mag zich op zichzelf houden. Alle geloovigen behooren zich te voegen bij de kerk. Zoo behoort het. Zoo is het de ordinantie Gods. Maar impliciet wordt hier de mogelijkheid opengelaten, dat er geloovigen zijn die zich niet voegen bij de kerk.

Met andere woorden: de belijdenis zelve verbindt aan de uitspraak: buiten de kerk geen zaligheid, niet de consequentie, dat, wie niet ingeschreven staat in het ledenregister eener bepaalde „kerkformatie", niet de hemelsche zaligheid zou kunnen beërven.

b. Ook de tweede van de in het dilemma gestelde mogelijkheden wordt door de belijdenis zelf weersproken. We worden immers opgeroepen ons te voegen bij deze vergadering, en ons niet van haar af te scheiden. Dat is iets onmogelijks wanneer bedoeld zou worden: de som der uitverkorenen. Ik kan mezelf niet bij die som voegen, ik kan me er ook niet van afscheiden.

Bovendien, zoo zeide ik in het bedoelde artikel : wanneer de belijdenis hier niet anders zou willen zeggen dan dat er buiten de som der uitverkorenen geen zaligheid is, dan zou zij, na wat in artikel zestien reeds is gezegd over de verkiezing, niets anders uitspreken dan een waarheid als een koe. Tegen het deel uitmaken van de som der uitverkorenen kunnen ook moeilijk de plakkaten der Prinsen gericht worden, waarvan sprake is in art. 28.

Zoo worden wij dan door de belijdenis zelve genoopt te zoeken naar een andere „interpretatie". Om daartoe een bijdrage te leveren heb ik gesproken van het normatieve karakter der belijdenis, het normatieve karakter van de in geding zijnde belijdenisuitspraak. In die uitspraak wordt niet de werkelijkheid geteekend, maar wordt de waarheid beleden. En .om duidelijk te maken wat ik daarmee bedoelde, gaf ik twee voorbeelden:1. in den oorlog gold als norm, als regel: uiten de distributie geen goederen — hoewel er ook wel goederen in den zwarten handel waren —; en 2. t.a.v. de voortplanting van het menschelijk geslacht geldt: uiten huweUjk geen kinderen — hoewel er ook wel onechte kinderen zijn. Deze uitspraken zijn beide normatief van karakter. Ze geven geen beschrijving van de werkelijkheid, maar zij spreken de waarheid. Welnu, in dezen zelfden trant moet m.i. de belijdenisuitspraak verstaan worden. Volkomen daarmee strookend is de taal van art. 28, dat telkens normatief spreekt: iemand behoort zich op zichzelven te houden; aUen zijn schuldig zich daarbij te voegen; en opdat dit te beter kunne onderhouden worden, zoo is het ambt aller geloovigen...; alle degenen die zich van haar afscheiden, of daar niet bijvoegen, die doen tegen de ordinantie Gods.

Nu heeft ds Boeijinga van Haarlem aan dit bloempje symboliek aandacht besteed in het „Kerkblad van de Geref. Kerken der Classis Haarlem". Hij heeft mij van het desbetreffende no. van zijn kerkbode geen exemplaar toegezonden. Langs een heelen omweg is het tot mij gekomen. Het artikel van ds Boeijinga is namelijk door ds J. v. d. Mije te Loenen aan de Vecht overgenomen in zijn kerkblad. Daar werd het gelezen door een broeder, die het artikel van ds v. d. Mije — met daarin opgenomen het artikel van ds Boeijinga — overtikte en mij toezond, waarvoor hem bij dezen dank zij gebracht.

Ds V. d. Mije heeft het in zijn artikel over contact met de „vrijgemaakten". Hij is nog niet erg enthousiast over de „gezindheid" der „vrijgemaakten" om te komen tot een „hereeniging". En ten bewijze van de geringheid van zijn enthousiasme haalt hij dan aan het artikel van ds Boeijinga, dat tot opschrift draagt: „De nieuwste liefelijkheidjes".

Hier volgt nu dit artikel:

Van de kant van sommige leiders In de Kerken van Art. 31 zijn we langzamerhand al gewend geraakt wat moois te horen. Ze hebben, met al krachtiger stem, hun eigen Kerken uitgeroepen als de alléén-ware. En waar ze toch ook aan onze Kerken en alle andere een etiket moeten opdrukken, schreven ze, zonder blikken of blozen, daarop: valse Kerken.

Nu Is er een van hen, ds Jongeling van Apeldoorn, die het nog wat pittiger en puntiger, voor z'n eigen mensen zo concreet mogelijk, heeft uitgedacht. Kijk eens, zo zegt hij in „De Reformatie": „In de oorlog — en ook nog een poos daarna — gold als norm, als regel: buiten de distributie geen goederen, geen eten, geen kleren, geen fietsbanden. Het distributiekantoor was het enige rechtmatige station, waarlangs we beslist moesten, om de noodzakelijke levensbehoeften te verkrijgen. Daar moesten we wezen, daar moesten we onze bonnen en vergunmngen halen. Daar alléén!

Dat neemt echter niet weg, dat er ook zwarte handel was. Dat was ook een mogelijkheid om aan allerlei goederen te komen. Maar het was een mogelljldieid buiten de regel, niet in onderworpenheid aan de norm, die door de Overheid gesteld was. De goederen die aldus verhandeld werden, waren aan de distributie onttrokken. Ze kwamen uit de schat van goederen, die langs het kanaal der distributie onder het volk gebracht moesten worden. Ze kwamen uit de ene schat, maar werden buiten het enige, rechtmatige kanaal verspreid".

• Zo redeneert hij nog even door, om duidelijk te maken, dat alleen de predikanten m hun Kerken, als uitdelers der menigerlei genade Gods de enige wettige, door God Zelf aangestelde distributie-ambtenaren zijn om de schat der Zaligheid uit te delen.

En de zwarte handelaren, die óók nog wel geestelijk voedsel bezorgen, doch langs onwettige wegen, dat zgn alle predikers in andere kerken!

Zullen we huilen óf lachen?

En, mocht het voor z'n gemeente nog niet duidelijk genoeg zijn, welnu, hij heeft nog een andere vondst bij de hand.

„De Heere heeft als regel gesteld-voor de uitbrelding van het menselijk geslacht: buiten het huwelijk geen kmderen. Het huwelijk is de enige rechtmatige weg, waarlangs we kunnen komen tot voortplanting. Maar dat neemt niet weg, dat er ook buiten het huwelijk kinderen geboren worden.

Vervalt daarmee nu de regel: buiten het huwelijk geen kinderen? Geen denken aan. De practijk, dat er ook „onechte" kinderen zijn, tast de norm geenszins aan".

Dit wil dus zeggen: alleen m de kerken van Art. 31 is het heilig huv/elijk, waaruit wettige geestelijke kinderen geboren worden. Doch in alle andere kerken, en óók in onze, die reeds meermalen gescholden zijn als „grote hoer", wordt dus geestelijk niets dan hoerenkroost ter wereld gebracht!

Dit is alleen maar om te hullen. Over HEN.

En Prof, Schilder neemt dit geschrijf, zonder één bedenking, in „De Reformatie" op.

Ja, ja, de WARE Kerk!

Tot zoover Ds Boeijinga. Een en ander wordt door Ds V. d. Mije nog eens onderstreept. En hy zucht, dat we nog heel ver van een totale „hereniging" verwijderd zijn.

Wat zullen wij tot deze dingen zeggen?

Blijkbaar is aan Ds Boeijinga de zin van mijn artikel geheel en al ontgaan. Hij neemt trouwens het eerste gedeelte van wat ik schreef niet op. En daaruit kon hem toch wel duideUjk zijn, dat het mij ging om een bloempje sjonboliek, dat het mij ging om de beteekenis van de uitdrukking der belijdenis: „en dat buiten haar geen zaligheid is". Wat houdt die uitdrukking in? Wat wil zij zeggen? Wat is haar draagwijdte? Wat zijn haar consequenties ? 'Hoe moeten we haar lezen? Hoe moeten we haar verstaan?

Bij de beantwoording van die vraag heb ik afgewezen het veelal gestelde dilemma van twee „interpretatie"-mogelijkheden en heb ik geopperd een derde mogelijkheid. Misschien is er nog een vierde mogelijkheid. Prof. Schilder zei mij, toen ik hem telefonisch sprak over de beantwoording van het artikel van Ds Boeijinga, dat hij er weer een beetje anders over dacht. Nu, dat mag toch onder ons ? Ik ben toch zeker niet gebonden aan de opvattingen van prof. Schilder? Ik mag de belijdenis niet ontduiken — en dat gebeurt maar al te veel, vooral ook op het stuk der kerk —, maar als we verder gaan praten over den zin van een uitdrukking der belijdenis, dan kunnen er best verschillen zijn.

Nu, laat Ds Boeijinga nu eens meehelpen aan het „gesprek" over de symboliek, aan het rechte verstaan van de belijdenis, die Immers ook door hem onderteekend is. Maar dan moet hij niet de beUjdenis ontduiken, door haar een zin te geven die haar juist van haar zin berooft. Hij moet eerlijk lezen wat er staat, ook al wordt daardoor zijn eigen kerkelijke houding en zijn eigen kerkelijke gemeenschap veroordeeld. Hij moet zich durven zetten onder de critiek der belijdenis. Hij moet zich durven zetten tot zelfonderzoek. Ik wensch daartoe mijnerzijds bereid te wezen. En wanneer de belijdenis mij dan veroordeelt in mijn kerkelijke houding, dan wil ik mij bekeeren.

En: wanneer Ds Boeijinga niet (meer) onderschrijven kan wat in de belijdenis staat, wanneer hij de uitdrukking „buiten de kerk geen zaligheid" een overwonnen standpunt acht uit den tijd van de opstelling der belijdenis, maar thans niet meer acceptabel, laat hij het dan zeggen en den weg van het gravamen op­ gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 augustus 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De kerk, buiten dewelke geen zaligheid is

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 augustus 1950

De Reformatie | 8 Pagina's