GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

SAMENSPREKING met Deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

SAMENSPREKING met Deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op Vrijdag 19 Januari 1951 werd in het gebouw van de Theologische Hoogeschool te Kampen de derde samenspreking gehouden tusschen de. deputaten van de Generale Synode, 's-Gravenhage 1950, van de Christelijke Gereformeerde Kerken voor eenheid onder de Gereformeerd'e Belijders, en de Deputaten van de Generale Synode, Amersfoort 1948, van de Gereformeerde Kerken voor contact met de Christelijke Gereformeerde Kerken.

In onderling overleg wordt het volgende uittreksel uit de notulen gepubliceerd.

Voorzitter: Prof. L.. H. van der Meiden.

Te ongeveer halfelf opent de voorzitter de vergadering, hij leest voor Efeze 1 : 15—23, en gaat voor in gebed.

Overeenkomstig het in dé vorige samenspreking genomen besluit zal ditmaal in 't bijzonder over de kerk worden gesproken. Op verzoek van den voorzitter wordt het gesprek van Geref. zijde geopend.

De Geref. Deputaten achten het niet noodig, dat we elkaar in alle dingen, waarin we verschillen, ter verantwoording zouden roepen. D e vraag is voor hen: gebeuren er in de Chr. Geref. Kerken of f iciëele dingen, die zouden nopen tot de vraag, of de confessie wel gehandhaafd wordt. En deze vraag beantwoorden zij ontkennend. Men kan verschillen over de vraag, in hoeverre in de Chr. Geref. pers de leer van de pluriformiteit van de kerk naar voren komt; ook is er misschien verschil in waardeering t.a.v. de I.C.C.C. Maar de Geref. deputaten zouden het gesprek willen beperken tot de vraag: is er in de of f iciëele uitlatingen iets, waarin de belijdenis niet wordt gehandhaafd. En dan gelooven zij, dat de Chr. Geref. en de Geref. Kerken op dezelfde basis staan.

De Chr. Geref. deputaten merken in antwoord hierop o.a. het volgende op:

Toch is het goed, over de verschillen door te praten, en wel met de bedoeling, dat we het zóó eens worden met elkaar, dat de nuanceeringen als vanzelf wegvallen. Al-verwerpen zij de pluriformiteitsleer, zooals Kuyper die voordroeg, hunnerzijds wordt opgemerkt, dat we de pluriformiteitsidee, wel niet idealiter, maar toch necessitate öoaotus (door de noodzaak gedwongen) moeten aanvaarden. Er is een menschelijke factor in de kerk, en daardoor komen we vaak naast elkaar te staan. Dat was al zoo in den tijd van de Hervorming. Er is een Geref. pluriformiteit, niet om elkaar te verketteren, maar om elkaar te waardeeren, en op grond daarvan elkaar te zoeken, en zoo mogelijk tot eenheid te komen. De Geref. Gemeenten, de Geref. Kerken — synodaal en art. 31 — en wijzelf aanvaarden alle de belijdenis. De synodale kerken zijn wel dwalende kerken, maar daarmee nog geen valsehe kerken. Als dat waardeeringselement ontbreekt, heeft spreken geen zin. Eén der Chr. Geref. deputaten stelt de vragen: hoe ziet u onze kerken? Zijn zij ware kerken? Zoo ja, wanneer zijn zij dit geworden ? Tot hoelang blijven ze dit ? Waar hangt dit van af?

Door de Geref. deputaten wordt hierop als volgt gereageerd:

In het van Chr. Geref. zijde opgemerkte liggen twee tendenzen: eenerzijds: heb waardeering voor elkaar, en ga vanuit de waardeeringsgedachte vereeniging zoeken; en anderzijds: denken we wel gelijk over de kerkhistorie, enz.? Wat het eerste aangaat: waardeering voor personen kan geen basis voor vereeniging zijn; de kerk is alleen te bouwen en samen te houden als we ons houden aan de belijdenis. Wij waardeeren bij u het leven naar de Schrift. Wat het tweede betreft: God heeft niet gewild een kerk van knappe menschen, maar van geloovigen. Als we moeten wachten, totdat we het eens zijn over 1892, over de methode van reformatie, de kerkgeschiedenis en het kerkrecht, komen we nooit bij elkaar, maar dan zou de kerk ook worden overgeleverd aan de theologen. We willen de gestelde vragen niet ontduiken, maar zagen ze liever van tafel genomen.

Ten aanzien van de pluriformiteitsidee, necessitate coactus, merken de Geref. deputaten op, dat pluriformiteit wil zeggen: één wezen van de kerk ontplooit zich als eene wezenskerk in verschillende vormen. Maar hier is dit bezwaar tegen in te brengen, dat deze vormen elkaar weerspreken. God heeft nooit ja en neen verbonden tot één wezen. We mogen nooit de feiten tot grondslag maken voor een uitspraak over de waarheid Gods. Feiten zijn geen normen. De historische ontwikkeling 'of verbastering mag geen grond zijn voor wat we gelooven.

Van Chr. Geref. kant wordt ter sprake gebracht, hoe we moeten oordeelen over 1886 en 1892. Naar hun inzien was de doleantie historisch onjuist. De ware kerk was er in 1886, en daarom hadden de doleerenden zich terstond daarbij moeten voegen. In 1944 stond de zaak net zoo. Zij, die zich in de Geref. Kerken niet meer konden vinden, hadden niet een nieuwe kerk moeten stichten, doch zich terstond bij de Chr. Geref. Kerken moeten voegen. En wat 1892 aangaat, als u in 1944 niet met de Geref. Kerken kon blijven samenleven, dan is daarmee toch onze houding in 1892 gerechtvaardigd? 't Is van belang, dat we hierover tot een gelijk historisch oordeel komen. Al is dat geen zaak, waarop de samenleving mag afstuiten.

Van Geref. zijde wordt op een en ander het volgende geantwoord:

Ieder, in welke kerk ook, die tot een recht inzicht komt, moet eerst zijn gaven ten nutte en ter zaligheid aanwenden in den kring, waarin hij verkeert; terwille van de waarheid moet hij trachten zooveel mogelijk menschen mee te krijgen. Verder: we werden in 1944 niet kerkelijk dakloos; het kerkverband werd verbroken, en dat moesten we bewaren en herstellen. Er werd in 1944 door ons niet iets nieuws opgezet; dan hadden we ernstig moeten overwegen: mogen we dat wel? Wat 1892 betreft: werd u verhinderd in uw ambtelijke bediening, gelijk wij in 1944? U had o.i. in 1892 aan het werk moeten gaan, en bezwaren tegen de leer van Kuj^er m.oeten inbrengen, al geven we toe, dat uw bezwaren waarschijnlijk wel gesmoord zouden zijn. — Het zal zoo blijven, dat er bij ons zijn, die uw houding in 1892, en bij u, die onze houding in 1944 afkeuren. Maar we moeten. het dilemma niet stellen: A naar B, of B naar A; we moeten als kerken, die zich houden aan de belijdenis, tot elkaar komen.

Tegen de pluriformiteitsleer, necessitate coactus, wordt van Geref. zijde nog als bezwaar ingebracht, dat, als een gemeentelid, dat vermaand wordt over een zonde, antwoordt: het zit in de omstandigheden, dit toch niet goedgekeurd wordt. Zoo kan een pluriformiteit, door de omstandigheden gedwongen, niet goed zijn.

Van Chr. Geref. kant wordt hierover opgemerkt: hier aan deze tafel is een openbaring van de pluriformiteit, in de twee groepen van kerken, die elk voor zich zeggen ware kerken van Christus te zijn. Doch de openbaringsvorm van de kerk van Christus is niet alleen in deze twee groepen gegrepen, maar is ook te zoeken bij de Geref. Gemeenten en bij de Geref. Kerken (syn.). Die hebben naast de beUjdenis eenige bepalingen. Worden ze daardoor valsehe kerken? Wèl zijn het dwalende kerken. We moeten met elke kerk, die het bloed van Christus handhaaft, en die 't Woord Gods in zijn gezag erkent, willen praten.

Van Geref. zijde wordt hiertegenover herinnerd aan het rapport, in 1937 op de Chr. Geref. synode uitgebracht, waarin telkens gezegd wordt, dat het wezen van de kerk bestaat in de vergadering, niet in de potentie, maar in de actie van het vergaderen. Van dat rapport hebben we met veel genoegen kennis genomen. Maar daarom lijkt ons het spreken van den openbaringsvorm van de kerk niet juist; 't komt ons voor, dat het spreken hier divergeert van dat Rapport. Bezwaar wordt ertegen gemaakt om de vier „Geref." kerkengroepen met elkaar op één lijn te stellen: de synodaal Geref. Kerken deden een te verwerpen uitspraak in 1946, en bovendien zetten ze ambtsdragers af, die de Heere niet afzette; en de Geref. Gemeenten gaven in 1931 een uitbreiding aan de beUjdenis, die in strijd is met de waarheid, en een bron van ellende, ook in de prediking. Hiermee zeggen we niet, dat een kerk, door één keer te dwalen, valsehe kerk wordt; maar de synodaal Geref. Kerken hebben deze dwalingen na voortdurend vermaan gehandhaafd. Zulke dingen liggen er niet tusschen de Chr. Geref. Kerken en de Geref. Kerken. — U zegt: waar het bloed van Christus gehandhaafd wordt, daar is de kerk. Maar dat bloed werd vergoten voor de vergadering der kerk. Wie zegt: in den naam van Christus verbieden we Deddens, D. van Dijk, H. J. Schilder te preeken, die zondigt tegen het bloed van Christus!

Wij zeggen niet: wij zijn alleen de ware kerk. De Geest des Heeren is vrij. Die kan zoo werken, dat men hier of daar het praedicaat: ware kerk, niet meer kan ontzeggen. Maar dan zal men de waarachtigheid van het kerk-zijji moeten bewijzen door zich haastig te vereenigen. God beware ons er voor, dat we naast elkaar zouden gaan leven in goeden broederzin, in breedere correspondentie; er is maar één ding geoorloofd: samen ons buigen onder de heerschappij van Christus om ons door Hem te laten vergaderen in eenigheid des geloofs.

Aan het eind van de samenspreking wordt door de Chr. Geref. deputaten besloten, dat zij in eigen kring zullen vergaderen teneinde de vraag te overwegen: hoe dient onze houding in de toekomst te zijn op grond van de gevoerde besprekingen? We moeten eerbiedig de zaken aan den Heere voorleggen en trachten te komen tot een verantwoorde beslissing.

Van Geref. zijde wordt nog opgemerkt, dat voor de toekomst veel afhangt van de leiding, die wordt gegeven. Ook wordt er nog op aangedrongen, omdat het hart van de kerken niet in de synode, maar in de kerken klopt, dat er ook plaatselijk contact zal worden gezocht.

Nadat de voorzitter erop aangedrongen heeft, dat niemand deze belangrijke zaak in zijn gebed zal vergeten, gaat Prof. Jager voor in dankgebed, en sluit de voorzitter te ongeveer 4 uur de vergadering.

slaan, dat men vóór synode B geen hand kon verroeren tegenover kerkeraad en classis etc), dat is verboden. Vanwege den Koning der kerk. Aldus hun leer.

Op dit onverteerbare brok ongereformeerdheid heb ik geantwoord: niet waar. Men mag nooit een besluit uitvoeren, dat men zondig acht, en welks uitvoering u zou verplichten met open oog ook zelf te zondigen. Het kan dus voorkomen, dat men een bepaald besluit niet uitvoert.

Maar dat beteekent niet: het kerkverband meteen afbreken. Dat ware onbarmhartig, schreef ik, jegens het kerkverband; want op die manier zou een synode maar één keer een verkeei'd besluit hoeven te nemen, en meteen was het kerkverband beroofd van de g e - hoorzamen. Hetgeen niet best is voor het kerkverband, of voor de verbonden kerken.

De „techniek-van-het-bezwaard-zijn" behoort dus zich te kenmerken door de volgende richtlijnen:

a) zelf geen kwaad doen;

b) evenwel: meteen aantoonen opwelkegrond e n ge meent, dat het verkeerde besluit inderdaad verkeerd is, en uitvoering ervan verboden;

c) tot op dien tijd waarin de kerken over dat ééne punt zich nader kunnen hebben beraden, en in een nieuwe en dan bewust definitieve beslissing in generale synode hebben vastgelegd, wat ze definitief willen, aan alle anderen gelegenheid geven, zich te bezinnen en niet hen voor feiten plaatsen, die op die beslissing vooruitloopen; want als de anderen ons den tijd laten, behooren wij ook hun den tijd te gunnen;

d) en dus niet meer doen, dan besliste onthouding van wat ge zelf zonde acht, en derhalve geen positieve besluiten zelf nemen, die een gemeenschappelijke beslissing op het punt-in-kwestie verhinderen door er op vooruit te loopen.

Zie ik het wel, dan dreigt het gevaar, zoo het niet in één bepaald geval reeds inmiddels met vlag en wimpel binnen gehaald is, dat een enkele kerk aan deze techniek zich niet gehouden heeft. Natuurlijk kan ik me vergissen, maar dat is me nog nooit aangetoond.

Er is, meen ik, een besluit ergens gevallen, dat niet alleen van een amersfoortsch besluit verklaarde: niet voor vast en bondig houden, maar dat, zonder dat dit van God n u a 1 geboden was, een nieuwe decisie nam, waarin afgeweken werd van de amersfoortsche lijn, vóórdat de kerken tezamen hebben kunnen oordeelen, in de Kamper synode, die nog komen moet, over de gronden van het niet voor-vast-en-bondig-houden.

Dat schijnt me jammer, al zal het been wel weer in het gelid komen, en al wou ik dus maar geen alarm roepen.

Maar geen alarm roepen behoeft nog niet te beteekenen: geen waarschuwend vingertje bedeesdelijk opsteken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 april 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

SAMENSPREKING met Deputaten van de Christelijke Gereformeerde Kerken

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 28 april 1951

De Reformatie | 8 Pagina's