GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

EEN DROOM.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds D. V. Dijk schrijft in „Het Gron. Kerkblad":

„Welk een beangstigende afval er In de Synodale kerken gevonden wordt, is mij dezer dagen duidelijk gebleken uit een bij mij in de bus gestopt nummer vam „De Goede Tijding", het evangellsatieblad, waarvan wij, voor de Vrijmaking ook duizenden nummers hebben verspreid en dat nu nog in synodale kring als evangelisatielectuur wordt gebruikt.

Het is eenvoudig ontstellend te zien hoe dit blad in enkele jaren is afgezakt.

Ik laat hier een artikeltje uit dat blad volgen; een leder oordele zelf:

EEN DROOM.

Ut droomde en zie, ik was in de hemel. Dat üt daarbinnen gekomen was, had mij grotelijks verwonderd. Ik was van verre genaderd om een glimp op te vangen van de heerlijkheid der zaligen. Meer had ik mij niet voorgesteld, want ik wist mij onwaardig om daarbinnen te gaan._ Doch zodra de poortwachter van de hemelse stad mij zag naderkomen, riep hij met een grote stem: „Genade, genade zij denzelve!"

Op die uitroep waren twee jongelingen toegeschoten - want in de hemel bestaat geen ouderdom. In hun lange, witte gewaden zagen zij er zeer rein en minzaam uit, zij vatten mij bij de hand en wilden mij in de stad brengen. Ik poogde mij te verzetten, maar zij toonden mij de lastbrief, hun door de Koning van Sion gegeven, en Ik las daarin de woorden: Dwing ze om in te komen" (Dukas 14 : 22).

Zo liet IH mij de paarlen poort doorleiden en stond op de gouden straten, gans zeer verbaasd! Op hetzelfde ogenblik zag ik een Roomse broeder de hemel binnentreden, want er komen ook vele Roomsen in de hemel.

Maar op de vraag of hij de Heilige Paulus was, gaf deze ten antw^oord: , Ik ben de voornaamste der zondaren, want ik heb de gemeente Gods vervolgd" (1 Timotheüs 1 : 15). Toen vroeg deze broeder naar de Goddelijke Maagd. Een vrouw verscheen, voor wie hij wilde nederknielen. Maar zij greep hem bij de hand en zeide: Zie toe dat gij zulks niet doet, ik ben de dienstmaagd des Heeren!" (Lukas 1 : 38).

Inmiddels was een andere, schuchtere figuur de hemel ingeleid, want zr|n poorten staan open bij dag en bij nacht. Deze vroeg terstond waar , , de vrome mensen" waren, want hij had op aarde veel verkeerd onder lieden, welke in een reuk van vroomheid stonden. Hoog had hij tegen hen opgezien, maar laag hadden zij op hem neergekeken , , omdat hij niet veel vertellen kon". Nu zocht hij direct hun gezelschap, wajit hij was gewoon in hun brede schaduw te leven. Hij meende ook velen van hen onder de zaligen te herkennen, doch wat waren zij veranderd! Hun houding vertoonde niet dat zelfbewuste dat hen op aarde had gekenmerkt. Neen, zij waren van een innemende en aantrekkelijke nederigheid, zij spraken niet met zalvende stemmen, doch er was een teerheid en schuchterheid in hun woorden, die hem zeer ongewoon voorkwam. „Vrome mensen", was het eenstemmig antwoord van allen, „vrome mensen worden hier niet gevonden. Hier zijn alleen arme zondaren, die door genade behouden zijn geworden".

„Ik was een dief", getuigde Zacheüs, , , maar de Zoon des Mensen kwam om te zoeken en zalig te maken wat verloren was". „Zeven duivelen woonden in mij", verklaarde Magdalena, , , maar mijn Heer vrierp ze uit!" „En ik was een moordenaar", sprak een derde, „maar de Meester zeide: Heden zult ge met Mij In het Paradijs zijn". En desgelijks getuigden zij allen. Toen hief Maria een ontroerend gezang aan. Petrus en Paulus stemden er mee in, ja, weldra zongen allen: Het Lam, Dat geslacht Is, is waardig te ontvangen de kracht en rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging!" (Openbaring 5 : 12).

Toen ontwaakte Ik uit mijn droom

Mijn eerste bezwaar tegen dit stukje is de dóór en dóór onschriftuurlijke voorstelling van zaken en het totaal verkeerde Schriftgebrulk.

Zou men nu waarlijk denken, dat een kind van God, stervende, ooit zou denken, dat hij niet verder zou komen, dan tot de hemelpoort om even een glimp op te mogen vangen van de zaligheid van de hemellingen?

Dat is toch in lijnrechte tegenspraak met wat Paulus zegt in 2 Cor. 5:1: Want wy weten, dat zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen".

Hoe kan ooit een mens, die in Christus gelooft en zich in Christus met God verzoend weet, denken, dat hij niet verder zal komen 'dan de hemelpoort, terwijl de Schrift zegt, dat hij het eeuwige leven heeft?

Wat een onzin is dat, dat een kind van God, zelfs na zijn dood, er zich nog tegen verzetten zou, dat hij de hemel zou worden binnengevoerd?

Welk misbruiken is dat van de tekst: , , Dwingt ze om In te gaan? "

Hoe kan men een woord, dat niet anders betekent, dan dat wij de ongelovigen, met al de kracht, die in ons is zullen trachten te brengen tot het geloof in de boodschap van het Evangelie, zo verklaren alsof het hier ging over het, door kracht van overtuiging, een gelovige over de drempel van de hemel voeren.

Met zulk een schrijven kweekt men bij zijn lezers een puur onschriftuurlijke gedachtenwereld, met al de schadelijke gevolgen daaraan verbonden.

Dit is , , schijnbaar" vroom geleuter. In de tweede plaats.

Hier hebt ge weer die „liefelijke" pluriformlteitsleer. Ach ja, dat moet toch eens weer heel duidelijk worden gezegd: „want er komen ook vele Roomsen in de hemel".

Zeker, ik hoop dat ook; maar hoe kan de schrijver dit zo pertinent weten en poneren ?

En dan: waartoe dient het om dat in een evangelisatieblad zo neer te schrijven?

Is men bang, dat men de Roomsen kwetsen zal? Begrijpt men dan niet, dat men, door zo te schrijven, kweekt de gedachte: „Och, wat komt het er eigenlijk op aan, tot welke kerk ik behoor? "

En nu moet men niet zeggen: „Ja, maar In het vervolg wordt toch maar duidelijk gezegd, dat de roomsen het mis hebben met hun heiligenverering en met hun Maria-aanbidding".

Die roomse „broeder" (let op dat opzettelijke: „broeder") is al in de hemel. En dan wordt hem pas, heel zoetelijk, onder 't oog gebracht, dat het niet goed is, mensen „heilig" of zelfs „goddelijk" te noemen en die te vereren of aan te bidden.

Alsof dat maar zo'n klein dwalinkje was, dat een mens niet zo heel kwalijk genomen wordt.

En niets wordt er gezegd van het schrikkelijk oordeel Gods over dat God en Christus onterend verereu van en vertrouwen op de heiligen; op Maria vooral.

Niets van het schrikkelijk gevaar, dat de mensen daardoor lopen om de Christus voorbij te gaan en straks bedrogen uit te komen.

Als in dit gepraat niet de oecumenische geest zich openbaart, die de mensen onverschillig maakt tegenover de Kerk des Heeren, dan weet ik het niet meer.

Dr V. d. Zanden kïm zijn ogen wel voor deze dingen sluiten en doen alsof er geen vuUtje aan de lucht is, maar daar redt hij zijn kerk niet mee.

En hij deed beter met deze duigen te bestrijden dan verontwaardigd te zijn op wie op deze dingen wijzen en hen te ibeschuldlgen van droefheid niet uit God.

Verblinding. Men wil niet geleerd zijn".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1951

De Reformatie | 8 Pagina's