GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

....ENDE DE MOL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

....ENDE DE MOL

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het opschrift boven dit stukske is, als men het zoo zeggen mag, een Schriftwoord. Ge vindt het in Leviticus 11 aan het slot van vers 30. Aan het einde van den volzin, - die in vers 29 begint: „Voorts zal u dit onder het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, onrein zijn: het wezeltje, de muis en de schildpad naar haren aard, en de zwijnegel, en de krokodil, en de hagedis, en de mo 1". In den ouden Statenbijbel staat aan het slot: „ende de mol".

In de rubriek, die vroeger Ds C. Lindeboom in De Heraut verzorgde, heeft deze eens verhaald hoe dat „ende de mol" een „Gereformeerd" prediker tot stoffe voor zijn predikatie heeft gediend.

Thema van de preek was:

Ende de mol.

1. De mol ende derzelver blindheid.

2. De mol ende derzelver wrroeten in de aarde;

3. De mol ende derzelver jeimmerlijk uiteinde.

Via den kunstgreep eener allegorische, alles „vergeestelijkende", exegese werd het kerkvolk op deze spijze vergast. (Duideüjkheidshalve zij hier opgemerkt, dat „vergast" hier genomen is als verleden deelwoord van „vergasten" en niet van , , vergassen". Ofschoon toegegeven worde, dat in dit verband ook het laatste een goeden zin zou geven).

Nu is dergelijk allegoriseerend prediken waarlijk niet uit den tijd. Integendeel. Vergissen we ons niet, dan schijnt het uit de school van Barth een modernen herbioei te gaan beleven. En het is in bepaalde kringen in ons land nog aan de orde van den dag. Zoo heeft nog niet zoo heel lang geleden een in de contreien van het land van Altena niet onvermaard prediker het klaar gespeeld aldus te preeken over „de vijf gladde steenen uit de beek", waarmee David den Filis, tijnschen reus te lijf ging. De prediker kende de namen van deze vijf gladde steenen. Zoo glad was hij. Mèt de opgave van het raadsel kwam de oplossing. Die steenen worden — men moet immer Schrift' met Schrift vergelijken — genoemd bij Jesaja in het negende capittel: Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid. Vredevorst. En de prediker had er een nóg dieper gezicht in. Hij wist óók welke van die vijf steenen het 'm nu had gedaan. Dat was de steen „Sterke God" geweest. Hetgeen dan in de „preek" ook keurig werd „bewezen".

De beoefenaars van deze hersengymnastiek, die in den regel nogal wat afgeven op „verstandswerk", staan vaak in den geur van oorspronkelijkheid. De waarheid is, dat ze hun wijsheid vaak gekaapt hebben uit voor hun „hoorders" verborgen bronnen.

Zoo is die preek over: „Ende de mol" geheel — direct of indirect — ontleend aan Jan van Ruusbroec, den Middeleeuwschen mysticus uit Zuid-Nederland. Zooals sonmüge preeken anders niet zijn dan uitgerekte seheurkalenderblaadjes, zoo is het sermoen over „Ende de mol" anders niet dan een langgerekt stukske Ruusbroec. Deze schrijft in zijn „Boek van den Geestelijken Tabernakel":

„Gheabsolveert, mer ghestorven in ongherechtigheden".

„Voorts meer al dat onder de aarde woont, als muizen en mollen, die waren den Joden onrein en verboden tot spijs. Hieronder verstaat men de rijke vrekken, want zij wonen allemaal onder aardsche dingen, en ze hooren wel hard als de mollen, maar zij zijn blind; want zij gaan ter mis en ter preek en zij hooren het Woord Gods, maar ze willen niet verstaan, dat men tijdelijke dingen versmaden moet terwille van eeuwige dingen en daarom is hun gezicht één blindheid. Zij zien wel, dat heel de wereld aan het aardsche goed onderdanig is, paus en bisschop, prinsen en prelaten, geestelijke en wereldlijke personen, alles bukt zich voor het wereldsche goed. Voor den rijken man staat men gereed met alle geestelijke dingen: men zingt voor hem (de inis), men leest voor hem (gebeden) en alles wat de heilige kerk aan den buitenkant doen kan, dat is voor hem gereed. Hij verkrijgt ook wel aflaatbrieven, dat hij kwijtschelding heeft van vagevuur en van zonden en daarop is hij driest en wroet zeer en maakt groote hoopen van aardsche goederen, zooals de mollen te doen plegen. En als hij er het minst op verdacht is, zoo komt de duivel en schept hem uit de aarde, dat is: hij schept zijn ziel uit zijn lijf en al het aardsche goed. Dan zingt men zeer (in de doodenmis) en hij heeft kwijtschelding van het vagevuur; maar hij is gestorven in ongerechtigheden; allen die leven zouden niet bij machte zijn hem kwijtschelding te doen verkrijgen van de eeuwige hel".

Tot zoover Jan van Ruusbroec.

Toen de predikatie gehouden was „Ende de mol", zullen vele kerkgangers wel gevraagd hebben „waar dominee het toch vandaan haalde? "

Hier is het antwoord. Uit Ruusbroec!

En wie weet waar Ruusbroec het vandaan had

Want deze schrijvende profeten zijn vaak door oudvaders gekropen als mollen door de aarde.

Daar zit wat in voor een dissertatie misschien: Ruusbroec „ende de mol".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

....ENDE DE MOL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1951

De Reformatie | 8 Pagina's