GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het getuigenis van Gods Geest en onze geest, dat wij kinderen Gods zijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het getuigenis van Gods Geest en onze geest, dat wij kinderen Gods zijn

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Die Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn." Rom. 8 : 16.

UIT DE SCHRIFT

Als ik me niet vergis vinden vele lezers van de Bijbel dit een „moeilijke" tekst. Men weet er eigenlijk geen raad mee. En spreekt er liever niet over. Anderen krijgen, als ze dit lezen, een zekere onrust. Ja, bij sommigen leeft de voortdurende vraag: , , Is dit bij mij wel Jiet geval ? Getuigt Gods Geest wel met mijn geest, dat ik een kind van God ben? "

Er zijn ook wel keurmeesters van het „geestelijke" leven, die met deze tekst in de hand alle zekerheid des geloofs wegnemen. Als ik het wel heb, vatten velen deze tekst als volgt op: Geloven in Jezus Christus, die ons door het evangelie verkondigd wordt, is niet voldoende. Er moet wat bijkomen. Namelijk het getuigenis des Geestes, dat we kinderen Gods zijn. Wat dat precies is kan moeilijk onder woorden gebracht worden. Het is een soort inspraak of toespraak in de ziel, waardoor gezegd wordt: Gij zijt een kind van God. Een zeer bijzondere belevenis, die slechts aan enkele ingewijden wordt gegeven. Ik heb wel mensen ontmoet, die beweerden: „Tóen en daar heeft God tot mijn ziel gesproken: Ik ben uw heil. Gij zijt een kind van God." Sedert die tijd hadden ze zekerheid van geborgen te zijn. En wie dit niet had beleefd kreeg te horen, dat het nog niets met hen gedaan was.

Dit misverstand heeft m.i. vele schapen van Christus in angst doen leven.

Voor we nagaan wat er geschreven staat willen we een paar opmerkingen maken. Er staat niet, dat de Heilige Geest aan onze geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn. Vrijwel alle mij bekende vertalingen schrijven: met onze geest. En dat staat er ook in het Grieks. En zo moeten we het laten staan.

Er is dus niet bedoeld een inspraak in of een toespraak tot onze geest. Als dus iemand zou zeggen: „Ge moogt niet getroost zijn als de Heilige Geest niet op wonderlijke wijze aan uw hart betuigd heeft, dat gij een kind van God zijt, door innerlijke toespraak, buiten het evangelie om", dan moogt gij gerust zeggen: „Dat staat in Rom. 8 : 16 niet".

In de tweede plaats wil ik opmerken, dat Paulus hier heel gewoon spreekt van een getuigenis, waarvan heel de gemeente weet heeft.

Er is geen sprake van, dat slechts een enkeling dit getuigenis zou hebben. Paulus stelt niet de angstige vraag: „Hebt gij, als individu, persoonlijk dat getuigenis wel gehoord? En getuigt uw geest wel, dat gij een kind Gods zijt? " Maar hij gaat er van uit, dat allen, die in de Here Jezus geloven zullen zeggen: > , Ja, zo is het. De Heilige Geest getuigt met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn". Daarmee wil ik niet zeggen, dat de gemeente dat altijd toestemt. Doch wel, dat het maar zo behoort te zijn. En dat het zo mag zijn.

Als deze rustige zekerheid des geloofs ontbreekt, dan moeten we de schuld niet zoeken bij de Heilige Geest. Maar daarin, dat wij die Geest bedroeven of blussen of weerstaan. De schuld ligt dan bij óns en niet bij de HERE.

Als Paulus schrijft, dat de Heilige Geest met onze geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn, dan zegt hij dus, dat onze geest het ook getuigt. Met dat laatste willen we nu beginnen. Wat is dat getuigenis van onze geest, dat wij kinderen Gods zijn? Getuigen is: verklaren, er voor uitkomen, verzekeren, uitspreken. Wanneer en hoe verklaren wij nu, dat wij kinderen Gods zijn? Het antwoord is, dunkt mij, heel eenvoudig: Als wij roepen „Abba, Vader". Als wij oprecht God aanroepen als onze Vader, die in de hemelen is, dan verklaren wij voor God en engelen, voor mensen en duivelen, dat wij kinderen van God zijn. Slaven zeggen toch niet tot hun heer: vader? Dat doen alleen kinderen. En als kinderen zeggen: vader, dan weet ieder, die dat hoort: Dat zijn kinderen van die man. Ze zeggen het zelf.

Stel u maar eens voor hoe het toeging toen de slavernij nog bestond. We hebben allen, denk ik, wel gelezen: , , De hut van Oom Tom." Daar lezen we van slaven, die op de katoenplantages slavenwerk verrichten. Daar wordt ook het leven beschreven van de slaveneigenaar en diens gezin. Stel u voor, dat de eigenaar het werk van z'n slaven inspecteert. Overal waar hij komt groeten de slaven eerbiedig en zeggen: Massa, heer! Daarmee getuigen ze, dat ze geen kinderen, maar slaven zijn. Maar als de eigenaar na de inspectie naar zijn villa gaat, dan komen hem z'n kinderen tegemoet en ze roepen: Vader! En dan weet ieder, die dat hoort: Dat zijn kinderen van die man. Ze getuigen het zelf. Want ze zeggen: Vader! Met die naam mogen de slaven hem niet noemen. Dat mogen alleen kinderen doen.

Welnu, zó getuigt onze geest, dat wij kinderen Gods zijn, wanneer wij vrijmoedig God aanspreken als onze hemelse Vader. We komen. ook voor ons kindschap Gods uit als we ons geloof belijden in , , God, de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde".

Maar in d i t verband bedoelt Paulus ongetwijfeld het kinderlijk gebed. Natuurlijk geldt dit alles alleen van ±iet gelovig gebed. Als alleen onze lippen prevelen: onze Vader, terwijl ons hart zich daarin niet uitstort, dan getuigt onze geest niets.

Ik heb wel eens mensen ontmoet, die zeiden, dat ze nog wel hun ogen sloten en hun handen vouwden, maar dat ze hun hart niet uitstortten voor de HERE. Dat is van geen waarde voor God, noch voor de mensen. Maar een oprecht gebed, waarbij wij God aanspreken als onze Vader, is een getuigenis van onze geest, dat wij kinderen Gods zijn.

Maar hoe getuigt de Heilige Geest nu met onze geest? Sommigen denken daarbij aan het getuigenis des Heiligen Geestes in de Schrift. We kunnen inderdaad aantonen, dat de Schrift zelf spreekt van een getuigenis des Heiligen Geestes door het Woord. In Hand. 1 : 16 zegt Petrus: „Mannen broeders, deze Schrift moest vervuld worden, welke de Heilige Geest door de mond van David voorzegd heeft." In Hebr. 3 : 7 wordt Ps. 95 aangehaald met de formule: „Daarom, gelijk de HeiUge Geest zegt." In Hebr. 10 : 15 lezen we: „En de Heilige Geest getuigt het ons ook" en dan volgt een aanhaling uit Jeremia 31. Ongetwijfeld mogen we dus wel zeggen, dat de Heilige Geest getuigt door de Schriften.

Zij, die het getuigenis van de Geest, in Rom. 8 : 16 bedoeld, zó opvatten, denken bijv. aan Joh. 1 : 11 en 12: „Maar ' zovelen Hem aangenoraen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; welke niet uit de bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn."

Hoewel ik deze opvatting niet onmogelijk acht, denk ik toch, dat Paulus iets anders bedoelt. Hij wil, dunkt mij, zeggen: Het getuigenis van onze geest staat niet alleen. Wij getuigen het niet uit ons zelf. Maar in en met ons getuigenis getuigt ook de Heilige Geest Als wij zó bidden is het ook de Heilige Geest die in en met ons bidt.

Zo schrijft hij in Gal. 4 : 6: „En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God de Geest zijns Zoons gezonden in uw harten, die roept: Abba, Vader". Met een bekende vertaling zouden we Rom. 8 : 16 kunnen overzetten: „Die Geest is het, die verenigd met onze geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn."

Als de gemeente dus bidt en God aanspreekt als „onze Vader", dan hoort God in de hemel niet maar een menselijk getuigenis, een verklaring van mensen van vlees en bloed, maar dan klinkt tot in de hemel door het getuigenis van de Heilige Geest. Want de Heilige Geest leert de gemeente zó bidden en zó getuigen.

Ik kan mij zeer wel verenigen met de verklaring van Prof. van Leeuwen in de Korte Verklaring, die schrijft: „Paulus noemde niet ten onrechte den Geest „den Geest der aanneming tot kind"; immers, is het die Geest, die drijft tot het aanroepen van God als Vader, dan geeft hij hierin een getuigenis, dat samenstemt met het getuigenis van den geest der geloovigen zelf, nl. „dat wij kinderen Gods werkelijk zijn"." Even verder schrijft dezelfde: „Dit getuigenis van den Heiligen Geest aangaande het kindschap Gods volgens hetgeen Paulus er hier van zegt, is dus niet .een gevoelswerking, ook niet louter een werking op het gevoel van den geloovige, maar het bestaat en openbaart zich in het gebedsleven, waarin God wordt gezocht en met vertrouwen als Vader wordt aangeroepen."

De duivel klaagt Gods kinderen aan en verklaart, dat ze geen kinderen van God zijn. De wereld vraagt schamper: , , Zijn dat kinderen Gods? "

Als de gelovigen zichzelf toetsen, dan komt de twijfelvraag op: „Is dat mogelijk? Ik een kind van God? Ik, met zoveel zwakheden en zonden en gebreken? ' Maar dan richt de Heilige Geest ons geloof op het Evangelie van Gods grondeloze barmhartigheid in Christus Jezus. En Hij leert ons — met de gemeente des HEREN — roepen uit de grond van ons hart: „Onze Vader, die in de hemelen zijt". En zo getuigt de Heilige Geest met onze geest, dat wij kinderen Gods zijn. Als we spreken van ons kindschap Gods, dan moeten we niet aan het verkeerde eind beginnen. We moeten niet uitgaan van ons kindschap, maar van Gods Vaderschap. De eerste vraag is niet: „Zijn wij kinderen Gods? " Maar de eerste vraag is: „Is God onze Vader door Christus geworden? "

Wie zou, van zichzelf uitgaande, ooit durven zeggen: „Ik ben een kind van God"? Maar als we geloven het rijke, volle Evangelie van God, die ons zo lief heeft gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat we in Christus tot kinderen zouden worden aangenomen, dan durven we de toevlucht nemen tot onze hemelse Vader. En zo weten we het dan ook: Wij zijn kinderen Gods.

Als de verloren zoon uit de bekende gelijkenis van Lukas 15 tot zichzelf is gekomen, dan zegt hij niet: „Wat ben ik een flinke zoon mijns vaders". Integendeel, hij belijdt: „Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, en ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden: maak mij als een van uw huurlingen." En dan neemt de vader hem weer als z'n zoon aan.

Zo moeten we niet uitgaan van ons kindschap. Maar van Gods Vaderschap. Hij is door Christus onze Vader geworden. Gelooft gij dat? Dank God er voor en Zijn Geest, die u tot dat geloof bracht. En wees maar niet bang God gelovig uw Vader te noemen. En wees verzekerd, dat de Heilige Geest met uw geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn. „En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem

verheerlijkt worden."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juni 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Het getuigenis van Gods Geest en onze geest, dat wij kinderen Gods zijn

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 juni 1952

De Reformatie | 8 Pagina's