GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CHRISTELIJKE SCHOOL EEN GODSDIENSTIGE SCHOOL?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CHRISTELIJKE SCHOOL EEN GODSDIENSTIGE SCHOOL?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

OPVOEDING EN ONDERWIJS

In „Stijl", April '52, pag. 64, lees ik: „ trouwens, zou politiek bedrijven of een christelijke school steunen wel godsdienst zijn? " Ik wou nu in dit artikel de vraag beantwoorden; Is de Christelijke school een godsdienstige school?

Daartoe is nodig recht te onderscheiden tussen godsdienstig, godsdienst en dienst van God, leven in het verbond. Christelijk leven.

In 't genoemde „Stijl"-artikel wordt zeer goed godsdienst èn leven-in 't-verbond onderscheiden. Ik citeer:

„Hoe heerlijk is het, bondskind van de HEERE onze God te mogen zijn. Wij weten, dat Hij over ons waakt en met ons is, ook als wijzelf er geen weet van hebben, b.v. als wij slapen. Daartegenover staat, dat Hij van ons vraagt, dat we Hem zullen liefhebben en dus niet doen zullen wat Hij haat, nl. de zonde, datgene wat strijdt tegen Zijn geboden. Dat laatste geldt ook voor het „gewone" leven. God is niet te hoog of te ver om zich met de meest „triviale" zaken in het menselijk leven te bemoeien

Hiermede toonde God, dat Zijn verbond over alles gaat. Maar daarmee werden dergelijke handelingen nog niet tot godsdienst verheven.

Steeds weer dreigt de mens het , , gewone" minder te achten en vooral veel godsdienst te willen bedrijven, omdat men niet meer verstaat wat leven in het Verbond is.

De tendenz is dan om van alles godsdienst te maken: zo immers denkt men, dat alleen de HEERE gediend wordt

(Hier onderscheiden: godsdienst en de HEERE. J. L. S.). '. dienen van

Onze God echter heeft het uitdrukkelijk anders gezegd. Hij zei: godsdienstige dankdagen, best, maar niet langer dan drie dagen (Lev. 7 : 18). Hij zei: slachten om vlees te eten, net zoveel als je wilt, maar nooit en nergens anders ooit godsdienstig slachten en eten dan in Mijn tempel (Deut. 12 : 13—15 en 20—23).

Hoe klaagt dan ook de HEERE in Micha 6, dat het volk zo afvallig is, hoewel het wel zeer godsdienstig wilde zijn, en er alles voor over had — tot het slachten van zijn kinderen toe. Dat had Hij toch niet gevraagd. Wandelt in Mijn wegen, zo zei Hij, en doe recht aan weduwen en wezen, d.i. handelt als kinderen des Verbonds en probeert niet ^overal godsdienst van te maken, want dan vergeet je het „gewone" leven en doe je daar niet wat Ik vraag.

Hoe heerlijk is het niet, dat God het zo maakte. Want het is eenvoudig onmogelijk alles in de godsdienstige sfeer „op te trekken", eten en drinken en politiek bedrijven en zich met kunst bezig houden. De aarde en haar volheid is des HEEREN (1 Cor. 10 : 25), en Hij heeft ons daar de vrije beschikking over gegeven. Wij zijn vrij om „zomaar" van kunst te genieten. We mogen vrij door het Rijks-

museum b.v. gaan en daar de schilderijen bekijken Als we dat alles dan ook gezien hebben, dan danken we, als we thuisgekomen zijn, de HEERE — hier komt de godsdienst te pas! — voor de grote genade aan ons volk betoond en voor de schatten van schoonheid die Hij hier deed ontstaan. De hele wereld prijst er ons volk nog om, hoewel ze eigenlijk de HEERE onze God ervoor zou moeten loven.

Naar analogie van pods gebod ten aanzien van dat slachten in het O.T. zou ik zelfs geneigd zijn te zeggen : we mogen niet a 11 ij d psalmen of godsdienstige liederen zingen — die zijn voor de eredienst of voor ogenblikken, dat wij godsdienstig de HEERE willen loven en prijzen, b.v. na een mooie avond die men samen doorbracht. Laten we hier voor alles nuchter zijn, met een echt schriftuurlijke nuchterheid.

Wij echter zullen dat werkende leven (onderscheiden van het „beschouwelijke" leven, J. L. S.) nooit als iets minders of onheiligs mogen beschouwen — daar leven we ons leven in het Verbond !

Juist omdat de HEERE ons vrij heeft gemaakt van alle godsdienstigheid, die alles wat niet „religieus" is, uit den boze acht. Want dat dat bekijken (van schilderijen, J. L. S.) godsdienstig zou zijn kan niemand volhouden — en toch zijn er ook onder ons velen, die zich afvragen, of je je daar nu wel mee bezig mag houden".

(Hier en daar spatiëerde ik iets in het artikel van H. R. R(ookmaaker).)

Deze onderscheiding vindt steun in het spraakgebruik der Heiilge Schrift.

Lees eens de teksten die Hommius Concordantie geeft onder 't woord: Godsdienst en Godsdienst bewijzen, o.a.: Hand. 25 : 19; 26 : 5; 12 : 1; Hebr. 9:1; Jak. 1 : 26 en 1 : 27; Hand. 19 : 27; Kol. 2 : 23.

Rom. 12 : 1 pleit hier niet tegen. De K. V. heeft hier offerdienst en de vertaling van het N.B.G.: eredienst. De K.V. merkt op: „Het woord, door ons met , , offerdienst" vertaald (latreia) betekent: dienst, godsdienst, bepaaldelijk de cultus, de offerdienst".

We zouden kunnen zeggen, dat hier het woord godsdienst overdrachtelijk is gebruikt, maar dan toch in de zin van eredienst, cultus. (Overdrachtelijk gebruikt voor het stellen van ons lichaam tot een levend, heilig, Gode welgevallig offer.)

Eveneens is godsdienst in Jak. 1 : 27 overdrachtelijk gebruikt. De schrijver zegt in 20, 26 eerst: , , Indien iemand meent godsdienstig te zijn, doch zijn eigen tong niet in toom houdt, maar zijn eigen hart bedriegt, diens godsdienst heeft geen betekenis". Hier moet het woord godsdienst gewoon worden opgevat. En dan zegt Jakobus: „De reine en onbevlekte godsdienst voor God, is deze: omzien naar wezen en weduwen

Precies zo als wij tegen een godsdienstig man, die dagdieverij pleegt, zeggen: „Man, weet je wat godsdienst is? Goed je dagelijks werk doen."

Maar daarmede bedoelen we heus niet te zeggen, dat nu z'n spitten, wieden godsdienstige arbeid is; wel, dat dit werk dienen van God moet zijn, om welk dienen van God het in de godsdienst óók moet gaan.

Van deze onderscheiding maakt de heer Janse in z'n boeken herhaaldelijk gebruik. En omdat hij er van uitgaat, kan hij in: „Het Eigen Karakter der Chr. School", op pag. 38 zeggen:

„En nu vertel ik het nog veel te stichtelijk. Want in de practijk gaat het in de school met de Bijbel nog eenvoudiger en zo echt gewoon. Zie, daar zit een klas kaartjes te tekenen van België — ze zitten ijverig te verven met een penseel en genieten er van, dat ze de Ardennen zo fijn bergachtig maken met bruine verf, de rivieren met blauwe inkt — het kaartje is op het bord voorgetekend en één leerling zegt het op. Hij leest de namen van de steden af en elke naam duidt iets geweldigs aan in de werkelijkheid. Daar zijn ze dan bezig met een land, dat van de Heere is. Hij gaf daar overheden en Hij geeft dat volk zijn volksbestaan en rechten en Hij geeft Zijn mensenkinderen daar brood.

En met dat grote werk van de Heere zijn de kinderen daar bezig.

Toch hoort ge praten over verf — over wie het mooi heeft en ge hoort aflezen: Namen, Luik, Charleroi,

En de Naam van God hoort ge niet eens".

We kunnen na over de bovengenoemde onderscheiding dit alles te hebben gezegd, thans gevoegelijk de titel-vraag ontkennend beantwoorden.

En wat is nu de betekenis van dit ontkennend antwoord ?

Allereerst deze, dat wij als onderwijzend personeel ons zeer intens aan het meest gewone werk kunnen geven. Ik denk nog eens aan wat Rookmaaker schreef: „en toch zijn er ook onder ons velen, die zich afvragen, of je je daar nu wel mee bezig mag houden", en wijzig deze woorden aldus: „en toch zijn er ook onder het onderwijzend personeel die zich soms niet intens, met volle belangstelling bezig kunnen houden met het meest gewone werk: leren lezen, netjes schrijven leren, de hoofdbewerkingen onderwijzen, de technische kwesties van het onderwijzen, omdat dit alles geen godsdienst, geen kerkewerk is, en ze liefst maar godsdienstig bezig zijn en kerkewerk doen."

Heerlijk, wie van deze godsdienstigheid door de HERE is vrijgemaakt.

Die komt niet pas in z'n element als hij van de godsdienst, van de kerk spreken kan; die is niet heimelijk jaloers op een predikant of zendeling, alsof het werk door hen verricht, pas arbeid in Gods koninkrijk zou zijn; die heeft niet slechts oog als het over de reformatie van het onderwijs gaat, voor de zaken die rechtstreeks samenhangen met de vrijmaking, maar is er op uit om ook b.v. in het reken- en taai-onderwijs de beste methode te volgen, en zal allerlei didactische kwesties met liefde bestuderen.

In de tweede plaats zal dit ontkennend antwoord van betekenis zijn voor de inhoud van het onderwijs. Hij zal niet bij geschiedenis het niet-kerkelijke, nietgodsdienstige leven, stiefmoederlijk behandelen, maar dat in détails, met volle toewijding, tekenen; hij zal niet bij aardrijkskunde het „gewone" leven verwaarlozen enz.

In dit verband moge ik nogmaals R.'s artikel citeren: „Wij mogen vrij doorliet Rijksmuseum b.v. gaan en daar de schilderijen bekijken en ons verdiepen in het leven onzer voorouders, dat zij met zoveel liefde vastgelegd hebben — en daarbij mogen we heel nuchter een open oog hebben voor allerlei schilderkunstige schoonheden, die een „Straatje van Vermeer" b.v. te zien geeft. Daar is niets godsdienstigs bij. Merkwaardig overigens, dat juist in die 17e eeuw, toen het Woord als een zuurdesem de maatschappij doortrokken had en er een kunst, die waarlijk christelijk mag heten ontstond, dat er toen juist zo heel weinig „religieuze" stukken gemaakt zijn — onze 17e eeuwse kunst is geweldig rijk aan „genres": landschap, stilleven, portret, genrestukken, etc, etc. teveel om op te noemen, maar het genre dat bijbelse verhalen afbeeldt en zich in de godsdienstige sfeer beweegt is naar verhouding zeer gering. Onze vaderen hadden begrepen wat een schat en genade het was dat Gods aarde in haar volheid in volle vrijheid door de mens mocht genoten worden."

Kijk, wie dit verstaat, zal er geen moeite mee heb­ ben stof te vinden voor z'n vertellen over het „g e - w o n e", aan kinderen, die naar Prof. Waterink's woord in de schoolleeftijd werkelijkheidsfanatici zijn. Want die werkelijkheid is oneindig rijk gevarieerd.

De Christelijke school geen godsdienstige school, maar een school, begrepen in het verbond, waarin ook de stal en de bakkerij en het kantoor en de akkers en keukens en alles begrepen zijn (Vgl. Deut. 28: veld — kudden — korf — baktrog — alles in dat verbond).

De school-in-het-verbond.

Niet: de school-op-het-terrein-der-gemene-gratie. We hebben het gemene-gratie-leersysteem niet nodig, om tegenover Dopersen, Roomsen, Barthianen, Mystieken, een echt Christelijk j a te zeggen tegen de gewone werkelijkheid.

We hebben daarvoor slechts de Schrift na te spreken, de bijbel, die ook al géén „godsdienstig" boek is, geen boek over de godsdienst (wel het boek over Gods grote werken).

Geen godsdienstige school, maar wel een school met de Bijbel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CHRISTELIJKE SCHOOL EEN GODSDIENSTIGE SCHOOL?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's