PERSSCHOUW
DE OLYMPISCHE SPELEN EN NOG WAT.
De olympische spelen van 1952 zijn weer voorbij. Een nieuwe „olympiade", welke culmineren zal in nieuwe spelen, is begonnen.
De pas gehouden spelen hebben de „beschaafde wereld" zo bezig gehouden, ja, gefascineerd, als geen enkel gebeuren van onze i> ewogen tijd dat vermocht te doen.
Men weet het: de olympische spelen zijn de herleving van de oude, ter ere van Zeus georganiseerde, kampspelen der Grieken.
Deze waren voor de Grieken véél meer dan „sport". Ze waren voor hen een eredienst, een cultus, een liturgie ter ere van hun afgoden. Dat wil zeggen, want daar komt dat op neer: ze waren voor hen een eredienst voor de schone, harmonische mens, speciaal voor de mens in zijn sterke, schone lichamelijkheid.
Deze oude eredienst is in de moderne olympische spelen ten volle herleefd. De naam Zeus wordt er wel niet meer bij genoemd, maar de oude idealen, de oude religie, de oude cultus werden erin herboren en jagen nu de duizenden en duizenden opnieuw op tot een daemonisch-religieuze extase.
Toen een fins athleet (hij werd in de krant F i n - lands idool (afgod) genoemd) met een fakkel, die vuur, afkomstig uit het oude Hellas en het li'oge Noorden, in zich verenigde, onder onbeschrijfelijk gejubel der tienduizenden in het stadion van Helsinki, het olympisch vuur aanstak was dat voluit een religieus gebeuren, het was de cultus van de ongebroken mens voor de afgod van de volmaakte mens, volmaakt in lichaamskracht en lichamelijke schoonheid. Een cultus die zich ook „eerlijk" uitte in de woorden van de olympische hymne: „Toon gij ons, toorts van de Olympos, de smalle weg naar nieuwe hoop, leid ons naar de haven, naar de wereldvrede".
Wanneer nu een dergelijk heel de wereld meesleurend religieus gebeuren plaats vindt is het de taak van een schriftuurhjk en dus profetisch levende en sprekende christenheid de daarin zich zo machtig openbarende en zijn millioenen meeslepende geest te beproeven. Niet uit rancune, of uit ressentiment, evenmin in farizeïsme, maar in trouw aan de HERE, de God van hemel en aarde en uit liefde tot de mensheid, die al verder en grondiger afgescheurd wordt van de levende God.
Toen in 1928 — wat is dat al ontzaglijk lang geleden! — de olympische spelen in Amsterdam werden „gevierd", hebben de gereformeerde kerken van Amsterdam zich in ootmoedig roepingsbesef van deze taak gekweten. Ze hebben toen in een duidelijk woord het licht der Schriften op deze spelen en de zich daarin manifesterende geest • laten vallen.
Het rapport, waarin deze „boodschap" werd gepubliceerd en dat ik via het Kerkblad van de Gereformeerde Kerken in Noord-Holland overneem, begint aldus:
Namens de dienaren des Woords van de zeven samenwerkende Kerken zijn wij, na breede bespreking-, zoo gelukkig, dat wij U kunnen aanbieden een eenparig oordeel en advies inzake de houding, welke wij hebben aan te nemen, ten opzichte van de Olympische Spelen.
'Doordrongen van den hoogen ernst van deze zaak, hebben wij gemeend, in een eenigszins uitvoerig rapport, IJ de gronden voor dit oordeel en advies te moeten aangeven.
Wij meenen, zonder in détails af te dalen, de Olympische Spelen in hun geheel te moeten overzien, want zoo alleen zullen wij ons een helder oordeel kunnen vormen over het beginsel, waaruit zij opkomen, over het karakter, dat zij dragen, en het doel, dat zij beoogen.
Sprekend over beginsel, karakter en doel van de olympische spelen geeft het rapport eerst een korte schriftuurlijke waardering van de lichamelijke oefening en ontwikkeling. We lezen n.l. het volgende:
Wij hebben bij deze Spelen te doen met een uiting van het sportleven, en zullen dus moeten beginnen met goed te onderscheiden, naar den regel: „Qui bene dlstingult, bene docet", „Wie goed onderscheidt, leert goed".
Nu staat het voor ons vast, dat de mensch, als mensch Gods, heeft te staan naar een zoo volledig mogelijke harmonische ontwikkeling en ontplooiing van de gaven en krachten van lichaam en ziel. Eenzijdig de nadruk leggen óf op de behoeften van de ziel, óf op die van het lichaam, is niet in overeenstemming met de ordlnantiën des Heeren.
Nu zal het wel voor geen tegenspraak vatbaar zijn, dat in onze dagen, in de kringen der wereld, hij velen het lichamelijke in het centrum der belangstelling staat, terwijl in onze kringen soms aan het eenzijdig geestelijke te veel voet wordt gegeven. Wij hebben ons voor deze laatste eenzijdigheid te wachten. Lichamelijke oefening en ontwikkeling is ook een deel van de opvoeding van den mensch.
Goed gespannen zenuwen en goed uitgegroeide spieren zijn de dragers en voertuigen van de gezonde levenskracht. Wij denken hier aan het woord uit het tboek der Spreuken: „Der jongelingen sieraad is hun • kracht". Niemand minder dan Dr A. Kuyper heeft in zijn rede op den Bondsdag van de Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden Grondslag gehouden te 's-Gravenhage, 30 April 1913, op het nut en den plicht van de lichamelijke oefening allen nadruk gelegd. De waarheid, welke er schuilt In het woord: „Sana mens in sano corpore", , , een gezonde ziel in een gezond lichaam", mag door ons niet uit het oog verloren worden. Wat het lichaam harden, sterken en ontwikkelen kan, mag niet met een minachtend schouderophalen als iets minderwaardigs ter zijde geschoven worden. De mensch Is met lichaam en ziel beeld Gods. De geloovige is met lichaam en ziel het eigendom des Heeren. Zijn lichaam is een tempel van den Heiligen Geest.
Physieke kracht Is ook een gave van den Vader der lichten, en al wat tot bevordering van die kracht kan worden aangewend, moet door ons dankbaar worden aanvaard en benut. Uit dit oogpunt bezien, zijn gymnastiek, spel en sport, en zelfs vriendschappelijke wedstrijden, waarbij' oefening, ontwikkeling en staling van de krachten des lichaams wordt gezocht, niet te veroordeelen, maar te bevorderen.
Na dit positieve getuigenis keert het rapport zich tegen de ontaarding van de lichamelijke cultuur, die in wezen afgoderij met het lichaam is en die speciaal in de olympische spelen tot volle ontplooiing komt. Het doet dat met deze woorden:
Er dient echter te worden gewaakt, dat er aan de lichamelijke oefening niet een waarde wordt toegekend, die uitgaat boven de geestelijke vorming, want dan wordt de van God gestelde orde en harmonie tusschen het geestelijke en het lichamelijke verbroken. Zoodra de cultuur van het lichaam die van den geest gaat overtreffen, zoodat de lichamelijke kracht van den menscsh zijn fldele glorie wordt, zetten wij den voet op 'n weg, dien wij naar des Heeren Woord niet mogen betreden. De ziel is meer dan het lichaam. De cultuur van het lichaam mag die van den geest niet op den achtergrond dringen.
Nu kan het niet ontkend worden, dat door de sportmauie van den tegenwoordigen tijd de geestelijke waarden Inderdaad op den achtergrond dreigen te komen.
Het heeft zoo al de schijn, alsof bij velen de physieke kracht het één en het al is In het menschelijk leven. Voor de sport heeft men zijn beste uren over, ook op den Zondag, en al wat met de sport In verband staat, neemt hoofd en hart In beslag, en staat bovenaan op het program van het leven.
Nu komen wij hfl de meeste hedendaagsche wedstrijden in aanraking met een uitwas van het sportleven. Dat is ook het geval bij de aanstaande Olympische Spelen. Door het zoogenaamde competitie-stelsel, dat bij de wedstrijden wordt toegepast, heeft een verderfelijk beginsel zijn intrede gedaan. Daardoor is er langzamerhand zulk een ontaarding van de sport ingetreden, dat deze schier alle beteekenis voor de lichamelijke oefening heeft verloren. Deze soort van sport, zooals ook toegegeven wordt door hen, die niet met ons eensgeestes zijn, is niet meer een middel tot bevordering van de ilchamelijke opvoeding en ontwikkeling. Deze sportmanie is geen wezenlijke sport meer. De krachtmensen worden uitgezocht en samengevoegd, zonder zedelijke keur, Wat bij de keuze beslist, is in hoofdzaak de brute kracht. De kampioenen, die zich in het worstelperk met elkander zullen meten, worden door het op sensatie-beluste publiek met oorverdoovend gejuich begroet. De tot helden verheven sportkamploenen worden door de duizenden, die zich bij zulk een wedstrijd zitten op te winden, tot de uiterste krachtsinspanning aangevuurd. De overwinnaars zijn de tJebermensohen, die met eerekransen worden omhangen en voor wie de wierook der aanbidding wordt ontstokeu. Het menschelijk lichaam met zijn ijzeren spieren, zijn taaie uithoudingsvermogen en zijn verbazingwekkende kracht wordt verheerlijkt. De l*achtmensch, dat is het gouden beeld, dat In het Stadion wordt opgericht, en waarvoor d© duzenden, die samengestroomd zijn uit alle deelen der wereld, onder den Invloed der massasuggestie, tn bewondering en aanbidding nederknielen. Wij staan hier voor een stuk schepselvereering, menschverheerlijklng en heroëncultus. Hier is de aanbiddhig van den Vader der lichten uitgeschakeld, en staat de mensch met zijn krachtsprestatie In het centrum der vereering. Een herhaling in het Stadion, in modernen geest, van wat eenmaal plaats greep in het dal van Dura.
Op grond van dit karakter, beginsel en doel der olympische spelen is het mogelijk en noodzakelijk zich daaromtrent een schriftuurlijk oordeel te vormen. Het rapport doet dit als volgt:
Waar de zaken zoo staan, daar Is 't niet moeilijk onze houding ten opzichte van de Olympische Spelen te bepalen. Met alle waardeerhig voor de lichamelijke oefening en voor de sport, in den goeden zin van het woord, moeten wij tegen deze ontaarding van de sport, opkomende uit een heidensch beginsel, zoo beslist mogelijk positie kiezen. Dit soort van sport ondermijnt onze waarachtige geestelijke ontwikkelmg en werkt de ontkerstening van ons volk In de hand. Zij zal dan ook niet in staat zijn achter den sluier van een wijdlngssamenkomst haar degenereerend karakter te verbergen.
Waar gebod en gebed • de voornaamste stukken der dankbaarheid zijn, voor de vrijmaking van het leven ons In den Heere Jezus Christus geschonken, daar zal het duidelijk zijn, dat een woord van vermaan en waarschuwing met het oog op de Olympische Spelen van U dient uit te gaan. Het karakter, dat deze Spelen door de ontaarding van de sport hebben gekregen, brengt ons in een sfeer van menschenvereering en heldencultus, die in strijd is met het eerste en tweede gebod van des Heeren heilige Wet.
Maar niet alleen zijn de olympische spelen een overtreding van het eerste en tweede gebod van de wet des HEREN. Wat daarin geschiedt schendt ook het zesde gebod:
Hier komt nog bij, dat men op de Olympische Spelen ook met het zesde gebod in strijd geraakt. Prof. Lanz, een warm voorstander van de lichamelijke oefening, heeft in zijn rectorale.oratie van 21 September 1925 de aandacht gevestigd op een van deze excessen van het sportleven. Hij keerde zich tegen de sportwoede van den tegenwoordigen tijd met deze woorden: , , Ik moet bekennen, dat mij de sportwoede van heden wil voorkomen als een psychische epidemie, als een degeneratie-verschijnsel, en de plaats, die tegenwoordig aan de sport door onze groote dagbladen wordt Ingeruimd, lijkt mij een onbehoorUjke concessie aan de sportmaniakken. Er bestaat een al te groote neiging, om gedurende den zoogenaamden rusttijd, die voor ontspanning gebruikt dient te worden, de spieren maximaal in te spannen, tot het leveren van een zoo groot mogelijke hoeveelheid (improductleven) arbeid. Dit komt mij des te bedenkelijker voor, omdat hierbij In betrekkelijk korten tijd, ook van de hartspier en het daarmee samenhangende vaatstelsel, veel meer arbeid geëischt wordt, dan ooit gedurende een langen nuttig besteden werkdag. Het heeft mij dan ook geenszins verwonderd, bij den een of anderen dezer wedstrijden offers te zien vallen, en ook weer dit jaar als medicus een der jonge lieden te hulp te mogen snellen, die tegen de elschen van een wedstrijd niet opgewassen bleek. Wisten de sportaanbidders maar, welke de gevolgen voor het latere leven zijn! Als chirurg ben ik steeds bang een sportmensch te moeten opereeren. Het sporthart verdraagt de narcose bijzonder slecht, zooals het ook tegenover Infectieziekten wemig weerstand heeft".
Merkwaardig is ook in dit verband, wat Prof. Buitendijk, die de Olympische Spelen in Zwitserland heeft bijgewoond, als zijn voorloopigen Indruk mededeelt in het Ochtendblad van „De Telegraaf" van Vrijdag 24 Februari 1.1.: Wij vermochten de gevolgen van den buitengewonen inspanuenden militairen patrouillëloop van 50 K.M. en van den 18 K.M. ski-langloop na te gaan. En de gevolgen zijn niet gering. Dit is zeker nu al vastgesteld. Er bestaan buitengewone indlvidu- • eele verschillen. Terwijl na den militairen patfouilleloop de Noorweegsche manschappen zonder afwijkingen binnenkwamen, waren de Finnen in een deplórabelen toestand. Na een 50 K.M. ski-loop kwamen niet alle Japanners in zulk een goeden toestand aan. Eén van hen moest met een medicament weer worden bijgebracht, terwijl het hartonderzoek toonde, hoe sterk de uitputting was voortgeschreden".
Maar ook hiermee is nog niet alles genoemd wat bij een zorgvuldige beproeving van de olympische geest ter sprake moet komen. Het rapport gaat dan ook als volgt verder:
Voegt hier nu nog bij de geheele omgeving tijdens de Olympische Spelen. De wedstrijden worden niet alleen in de week, maar ook op Zondag gehouden. Op dien dag zullen de toeschouwers van hehide en ver samenstroomen en zal de menschenkracht-verheerlijklng, naar alle waarschijnlijkheid, haar hoogtepunt bereiken. Maar dat zal dan ook in flagranten strijd zijn met het derde en vierde gebod, met de heiliging van des Heeren Naam en Dag.
De oprichting van Comité's ter bestrijding van zedeloosheid ten tijde van de Olympische Spelen, zegt ons reecs voldoende, welke ernstige gevaren in verband met het zevende gebod hier dreigen. Venus zal de godin zijn op wier altaren de offeranden des vleesches zullen worden ontstoken.
Daarenboven auUen de publieke vermakelijkheden, zoals bioscoop, cabaret enz. haar deuren zoo wijd mogelijk openzetten en haar vleugelen zoo breed mogelijk zoeken uit te slaan, waardoor er 'n stroom van verleiding door de bedding van ons stadsleven zal gaan, die een ongekende hoogte zal bereiken.
Wanneer met het bovenstaande het karakter van de olympische spelen en wat daarmee als vanzelf en noodzakelijk annex is juist is getekend — en wie kan het ontkennen — dan kan de toetsing van wat daarin zich manifesteert niets anders zijn dan een totale afwijzing daarvan.
Het rapport doet dat met deze woorden:
Ben en ander is dunkt ons voldoende, om met beslistheid partij te kiezen tegen de aanstaande Olympische Spelen. Hier gaat alles in tegen het God-liefhebben hoven alles en den naaste als zichzelf. De sterkste mensch is hier het hoogste wezen en deze komt te staan op de plaats, die alleen aan God toekomt. De naaste, door zucht naar roem en persoonlijke verheerlijking gedreven, laat zich exploiteeren, of wordt geëxploiteerd, om aan de sensatie- en emotiezucht van de massa feevredigtng te schenken.
Niet alleen het karakter, dat de Olympische Spelen
dragen, maar ook al wat rondom en In verband met die spelen dreigt plaats te grijpen, moet ons dringen, met allen emst, die in ons is tegen deze verheerlijking van den mensch, tegen dezen cultus van den held, waarbij schier alle geboden van des Heeren heilige Wet in het gedrang komen, ons waarschuwend en wapenend woord te doen uitgaan. Dat in zulk een sfeer het gebed, dat de Heiland Zijn discipelen leerde, niet kan opgezonden worden behoeft, na al het voorgaande, geen betoog.
Het komt ons daarom gewenscht voor, dat de Kerkeraden vóór den aanvang der Olympische Spelen een woord van vermaan en waarschuwing van de kansels tot de gemeenten richten.
Dit alles werd geschreven in 1928. Nog geen vijf en twintig jaar geleden. Het is leerzaam het bovenstaande te vergelijken met wat in dit j a a s door het christelijk dagblad Trouw over deze spelen werd opgemerkt.
In het No. van 30 Juli schreef dit blad onder het opschrift , , Sport" daarover het een en ander. Het artikel begint zo:
Het probleem van sport en lichamelijke opvoeding is in onze Protestants-Christelijke kringen van oudsher een hachelijke zaak geweest.
Er is hier een sterk afwijzende houding waar te nemen, die werd bepaald — als we het summier willen aanduiden — door twee factoren.
In de eerste plaats door een gerechtvaardigden en juisten afkeer van sportverdwazing en sportvergodlng; in het algemeen van een lichaamscultuur die tot Uchaamscultus gaat ontaarden en in de' tweede plaats door een niet gerechtvaardigde en onjuiste onderschatting en miskenning van het lichaam en deszelfs ontwikkeling.
Velen in Christelijken kring waren behept met een zekeren angst voor het lichaam. Het lichaam was een voor geloof en Christelijk leven gevaarlijk ding. Het was ook, zo meende men, niet de hoofdzaak. Waar het op aankwam dat was de ziel. En zo ontwikkelde zich een levenspractijk, waarbij lichaam en lichamelijke ontwikkeling- achteruitgezet werden. Aan lichamelijke opvoeding werd weinig gedaan, sportbeoefening werd bij velen contrabande of zo terloops en oogluikend geduld.
Er is reeds vele jaren verzet tegen deze practijk geweest. De sportbeoefening in Christelijken kring won veld. Christelijke organisaties op het gebied van sport en gymnastiek poogden een eerherstel van het lichaam, een juiste Christelijke waardering van sport en lichamelijke oefening ingang te doen vinden.
Na deze refererende opmerkingen zegt het blad iets over de moderne, officiële „sport" en haar beoefening. Aldus:
Terzelfder tijd ontwikkelde zich het moderne sportleven, waarvan wij in deze weken een periodiek hoogtepunt beleven in de Olympische Spelen. Dat moderne sportleven heeft twee kanten, een goeden en een slechten. Het is een mengeling van gezonde sportieve prestaties en van sportvergodlng. Wij zien dat ook in de Olympische Spelen, deze mengeling van goede en slechte dingen.
Voor een deel is dat het gevolg van de negatieve instelling der Christenheid. Als de Christenen zich in de sportcultuur niet laten gelden en niet trachten dezecultuur hunnerzijds te funderen in een positieve Christelijke waardering van het lichaam, moet niemand zich verbazen dat de sport ontspoort. Men kan er zich dan werkelijk nog wel over verblijden dat er nog zoveel aanvaardbaars in de moderne sport gevonden wordt.
Wij staan dan ook voor het feit, dat de sportgebeurtenissen en dat de Olympische Spelen in onze Christelijke milieu's een sterke belangstelling genieten.
Men merkt het geweldige verschil met wat de gereformeerde kerken in 1928 schreven. In de olympische spelen, zo heet het nu, is een mengeling van gezonde sportieve prestaties en van sportvergodlng. Ze zijn dus een vermenging van goed en kwaad. Men voelt reeds waar het op aan gaat. Zo'n , , menging" vindt men immers overal in de wereld; óók in de kerk en in de beste christen! Van een peilen van de achtergronden, de opzet, de geest, de officiële tendenz van deze spelen is nu geen sprake meer.
Voorts krijgt de christenheid een scherp vonnis te verwerken. Zij is — o gans niet s a n e t a simplicitas! — de eigenlijke oorzaak dat de sport zo ontaardde! En ten slotte wordt geconstateerd — en dat wordt het uitgangspunt voor wat verder Volgt — dat de olympische spelen in „onze Christelijke milieu's" een sterke belangstelling genieten. Zoals in iedere vervalsconstellatie steeds de gewoonte is, gaat men van een feitelijke toestand uit om eigen houding te bepalen.
Trouw gaat n.l. als volgt verder:
Nu kan men zich op het standpunt stellen, dat een krant, die in Christelijke kringen wordt gelezen, aan die zaken geen aandacht moet besteden, vanwege de slechte kanten die er aan zitten en waar dan nog bijkomt, dat daarbij ook de Zondag in het geding is.
Wij hebben gemeend dit standpunt niet te moeten innemen. Want wij zijn bij de sport betrokken en die sport maakt een wezenlijk deel uit van ons maatschappelijk leven, al moeten wij erkennen, dat er aan die sport verkeerde kanten zitten. Het komt ons onjuist voor, hier een struisvogelpolitiek te voeren en nu maar ten aanzien van sport en Olympische Spelen een geheelonthoudingspolitiek te volgen, die in brede kringen van ons volk niet wordt aanvaard en die ook tot verkeerde consequenties zou voeren ten aanzien van het sportleven in het algemeen.
Dat heeft ons er toe geleid, dat wij verslagen opnemen van de Olympische Spelen, waarbij v/lj 'in de verslaggeving pogen de sport op een juiste wijze te waarderen en waarbij wij niet meer aandacht geven aan wat er op den Zondag gebeurt, dan strikt noodzakelijk is met het oog op de continuïteit in de berichtgeving.
Wij kunnen en mogen niet aan het leven voorbijgaan, ook al gebeuren daar dingen en al zitten er in hetgeen geschiedt elementen, die ons onjuist voorkomen.
Maar dat noopt er te meer toe ons te beijveren, en dat is voorzeker niet in de eerste plaats een probleem van de krant, om te komen tot een goeden kijk op de sport en tot een juiste beoefening van de sport.
Men ziet het: de feitelijke situatie, de wil van het „christelijke publiek" bepaalt ten principale de houding van de krant. We zijn nu eenmaal bij „de sport" betrokken! De sport maakt een, ja zelfs eën „wezenlijk", deel uit van ons maatschappelijk leven! Mensen, dat is nu eenmaal een feit! Daar moet ge mee rekenen. Dat betekent voor een krant dat je erover schrijft, dat je verslagen geeft. „De brede kringen van ons volk" willen dat eenvoudig. Een krant is nu eenmaal geen filantropische instelling. Ook voor haar geldt dat de „klant" (abonné) koning is. Zeker, zeker, er zijn wel een paar , .verkeerde kanten" aan de sport. En de Zondagsheiliging komt ook wel wat in het gedrang. Maar we hebben wel een middeltje om dat kwaad te neutraliseren. We zullen onze verslaggevers opdracht geven om wat ze in Helsinki zullen zien „op de juiste wijze te waarderen". (Zo krijgen de krantenlezers toch alles wat ze weten willen en een eventueel korreltje kritiek kunnen ze best overslaan, dat doen de mensen die van de verslagen genieten trouwens toch allemaal!) En wat die Zondagsontheiliging betreft, daartegen hebben we ook een patent middel. Van wat op Zondag gespeeld wordt geven we geen verslag! Neen, zeur er nou niet over dat die Zondagsontheiliging toch maar iets is dat die feesten officieel bedrijven en dat je die ten volle in rekening moet brengen als je ze beoordelen moet! Nee, zeur daar niet over. Zo diep moet je op de dingen niet ingaan! Zo zwaar moet je er niet aan tillen. Dan kun je het nergens uithouden in de wereld. En wees voorts niet bang dat je de gang van de spelen niet haarfijn zult kunnen volgen als je de verslagen van wat Zondags geschiedt niet krijgt. Om dat euvel te verhelpen zullen we van de Zondagse gebeurtenissen net zóveel vertellen dat de „continuïteit van de berichtgeving" gehandhaafd wordt!
Is zo alles niet prachtig opgelost?
Ik wil hiervan alleen zeggen, dat ik deze voorlichting en leiding slecht vind.
Deze wijze van doen is het, die de christenen verachtelijk maakt in de ogen van alle eerlijke mensen. En terecht.
Honderd keer liever zou ik hebben gezien, dat Trouw duidelijk en positief de olympische spelen had aanvaard. En zonder meer verslagen had gegeven.
Dit farizees gedoe deed spreekwoorden ontstaan als: Voor fijnen en motregen moet je altijd oppassen. En het inspireerde tot artikelen, scherp als vitriool^ zoals Vrij Nederland er eenmaal een gaf onder de
titel: Gods goochelaars.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 augustus 1952
De Reformatie | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 augustus 1952
De Reformatie | 8 Pagina's