GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

TWEE DELEN VAN ZIJN GEEST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

TWEE DELEN VAN ZIJN GEEST

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Twee delen van zijn geest": die woorden kennen wij uit 2 Koningen 2 : 9. Daar spreekt de Heilige Geest over de afsluiting van het levenswerk van Elia, en over het optreden van Elisa als zijn gezalfde opvolger in de profetische dienst des HEREN. In die geschiedenis van afscheid en voortgang klinkt een sterke roep van de Geest om de komst van de Zaligmaker, Die méér is dan Elia, omdat Hij door Zijn dood en bloedstorting ons de levendmakende Geest verworven heeft; omdat Hij het is, die deze Geest nu ook met kracht doet voortwerken in 't midden van Zijn kerk.

Dat dit ook alles te maken heeft met de opleiding tot de dienst des Woords spreekt voor ons wel vanzelf. Hoe zal die opleiding voortgang vinden en haar doel bereiken, wanneer zij niet door de Heilige Geest wordt beheerst en vernieuwd, van geslacht tot geslacht? Daaraan heeft de HERE ons weer smartelijk herinnerd, door het plotseUng wegnemen van twee hoogleraren; twee, die wij dankbaar konden noemen mannen van goede getuigenis, begaafd met de Geest. Hun plaats is leeg, hun taak is af. Maar het ambt, dat zij bekleedden, roept om voortgaande bediening. Wie garandeert, dat die voortgang ook voortgang zal zijn, en geen teruggang? In welke geest zal straks het onderwijs gegeven worden, dat voor de kerk toch van vitaal belang is?

Laten wij zien, wat de Geest ons zegt in 2 Koningen 2. Daar lezen we, dat de HERE Zijn knecht Elia voorbereidt op het snel naderende einde van zijn leven en van zijn ambteüjk werk. Daarmee komt ineens heel sterk deze vraag op EUa aan: wat is het resultaat van al mijn arbeid?

Die vraag is juist voor hem van zo grote betekenis! Meer dan iemand anders is hij in zijn tijd de drager van de Heilige Geest en het vlammende Woord des HEREN. Bij een profeet van zijn formaat is toch zeker een geweldig resultaat te verwachten? Maar wie daarop heeft gerekend, komt tijdens Elia's leven bedrogen uit. Zelfs is Elia eenmaal wanhopig het land uitgegaan, de woestijn in; en daar heeft hij mismoedig gezegd: Het is genoeg; neem nu. Here, mijn ziel — ik heb zeer geijverd voor de HERE, en nu ben ik alleen overgebleven! Zijn vurige ijver tot reformatie was schijnbaar doodgelopen in een grote mislukking.

En nu, enkele jaren later? Nu is er wel iets te zien van resultaat op zijn levenswerk. Hij staat onder zijn volk niet meer alléén in de strijd. Onder zijn leiding heeft de Here een geslacht van jongere profeten gekweekt, die straks het Woord hebben uit te dragen onder het volk. Er zijn profetenscholen gesticht in verschillende plaatsen (die scholen mogen wij gerust vergelijken met de tegenwoordige opleiding tot dé dienst des Woords).

Nu lezen we in 2 Kon. 2, dat Elia in het besef van het naderend einde een laatste reis maakt, met Elisa, om nog eenmaal deze scholen te bezoeken. Wat moet er toen veel in hem zijn omgegaan! Maar niet alleen in hem: ook in de studenten. Blijkbaar heeft de Geest ook aan hen iets geopenbaard over de aanstaande wegneming van Elia; wa; nt in elke plaats, waar hij voor het laatst een bezoek brengt, nemen ze Elisa apart om hem te vragen: weet ge wel, dat de Here vandaag uw meester van boven u wegnemen zal? En ook Elisa blijkt het al te weten. Hij zegt tenminste: „Ik weet het ook wel; zwijg maar stil!"

Zo spant de Here alle aandacht op het geweldige, wat Hij nu gaat doen in de openbaringshistorie. Elia zal opvaren naar de hemel, in een ogenblik, — als O.T.-ische voorschaduw van de hemelvaart van Jezus Christus als Hoofd van Zijn kerk. Maar in dat onzaglijke vooruitzicht verliest Elia niet de gedachte aan de stand van Gods koninkrijk hier op aarde. En daarop concentreert de Heilige Geest ook onze gedachten in dit hoofdstuk. Elia vaart straks op — maar wat zal er dan terechtkomen van zijn werk, van Gods kerk ?

Die vraag is voor Elia nog klemmender geweest dan voor ons onder het N. Testament. Want was zijn leven niet één grote strijd ter voorbereiding van de komst des Heren, om de Here te bereiden een toegerust volk? Meer dan iemand anders in zijn tijd heeft hij door de Geest iets gezien van het geweldige werk des Heren voor de eer van Zijn Naam op aarde. Elia heeft al éïijn krachten ingezet vgor de overwinning van Gods heerschappij En nu roept de Here hem ineens uit dit leven weg! Mag hij dan niet de Messiaanse heerUjkheid van het koninkrijk Gods zien aanbreken? Hij is toch meer dan wie ook de heraut van dat koninkrijk geweest! En nu neemt de Here hem weg terwijl er nog nauwelijks iets is te zien van resultaat op zijn werk! Waar blijft de vervulling van Gods heilsbeloften?

Die gedachte heeft Elia blijkbaar sterk aangegrepen. Want daaruit laat zich althans verklaren, dat hij tot driemaal toe een poging doet om Elisa kwijt te raken (dat wordt ons afzonderlijk gezegd in 2 Kon. 2). Er zijn daarvoor allerlei verklaringen gegeven. Zo is gezegd, dat Elia alleen maar deed alsóf hij Elisa wilde kvnjtraken, en dat hij daarmee zijn trouw en aanhankelijkheid op de proef wilde stellen. Een ander meent, dat Elia altijd verlangd heeft naar de eenzaamheid, en dat hij nu vooral in de laatste uren van zijn leven liefst maar alleen wilde zijn. Zelfs heeft iemand de gedachte uitgesproken, dat Elia bang was voor afgoderij op de plek van zijn hemelvaart, en dat hij daarom niemand als getuige van die opvaart naast zich wilde hebben. Maar evenals anderen (b.v. Ds v. d. Bom) geloof ik, dat de verklaring gezocht moet worden in Elia's gedachten over zijn ambt. Het valt hem zwaar, te geloven, dat zijn taak moet worden overgenomen door een ander; dat er nog méér gebeuren moet dan hij al gedaan heeft om te komen tot de volheid van Gods koninkrijk.

Daarom tracht hij zich nog op de laatste dag van zijn leven van Elisa te ontdoen —• Elisa, die de Here hem toch al op Horeb als zijn opvolger had aangewezen. Gehoorzaam heeft Elia die opdracht uitgevoerd; hij heeft de boerenzoon Elisa als zijn helper en dienaar aanvaard. Maar toch krijgen we niet de indruk, dat Elisa actief werd ingeschakeld in het ambtelijk werk van zijn meester. Ook later nog, in het volgende

hoofdstuk, staat hij alleen maar bekend als: de man, die „water op Elia's handen goot" (dus: zijn dienaar). Daarmee wil ik niet zeggen, dat de verhouding tussen Elia en Elisa minder goed was. Maar in de Korte Verklaring maakt Van Gelderen deze fijne opmerking over die verhouding: , , Ik kan mij voorstellen, dat hij (Elia) wel veel goeds in den jongen man zag, maar dat het toch niet zijn ideaal van een opvolger was. Wie buitengewoon begaafd is, heeft daar zoo licht moeite meê".

Blijkbaar valt het Elia zwaar, te leren, dat hij zijn werk aan een opvolger overdragen moet. Want dat houdt in, dat zijn werk nog niet gekomen is tot de volheid van de komst van Christus. Elisa moet straks zijn mantel dragen, om het Woord Gods verder uit te dragen. Maar Elisa is de Messias niet. Hij is „een" gezalfde, zoals ook Elia zelf: een voorloper en wegbereider van de Hoogste Profeet en Leraar, in Wie de volheid van Gods Geest zich zal openbaren

Geen wonder, dat Elia in zijn laatste uren zich maar liefst van Elisa wil ontdoen! Maar dat laat de Here hem niet toe. Tot driemaal toe durft Elisa er een eed op te doen: zo waarachtig als de Here leeft, ik zal u niet verlaten! En dan voelt Elia, dat hij daarvoor moet zwichten; dat de Here blijkbaar EUsa duidelijk doet zien, dat hij zijn meester in dit uur niet verlaten mag, om Godswil niet. Zo gaan zij verder, samengevoegd door de hand des Heren.

Dat alles moeten we éérst zien. Want nu kunnen wij des te meer verstaan, hoe de Heilige Geest Elia ondanks hemzelf er tenslotte toe bracht, Elisa werkelijk als zijn opvolger te erkennen, en zijn werk als onvolledig aan hem over te dragen. Meer dan iemand anders heeft hij gevoeld, hoeveel daarmee gemoeid is geweest. Dat komt ook tot uiting, als hij tot Elisa zegt: „Begeer, wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen word", en Elisa dan als laatste geschenk dit van hem vraagt: , , Dat toch twee delen van uw geest op mij komen".

Het lijkt wel, alsof Elia die vraag helemaal niet had verwacht. Dat kan ons wonderlijk voorkomen. Wij zouden zeggen: dit is het heerlijkste verzoek, dat ooit iemand hem gedaan heeft! Wat is mooier voor een leermeester, dan dat een van zijn meest vertrouwde leerlingen hem op 't einde van zijn leven zegt: ik wilde zo graag iets hebben van üw geest! En voor Elia moet dat zéker een vreugde zijn. Hoe dikwijls heeft hij niet alléén moeten staan in de grote strijd om de eer van zijn God? Nu is er tenminste iemand naast hem, die vurig begeert te mogen leven en werken in zijn geest! Is dat niet de grootste voldoening, die een mens aan 't einde van zijn leven ondervinden mag?

Maar als wij denken aan wat zo straks gezegd werd, dan kunnen wij verstaan, dat Elia volstrekt niet met louter vreugde op dat verzoek van Elisa heeft gereageerd. Het is voor hem een nieuwe bevestiging van de pijnlijke les, die de Here hem vandaag laat leren: dat zijn taak maar een onderdeel is van wat nog moet gedaan worden voor de intocht des Heren en de eindoverwinning van Zijn koninkrijk. Een ander moet zijn taak overnemen, en met nieuwe volharding voortzetten; en daarna misschien weer anderen, zelfs vele anderen, wie weet voor hoe lang? En wie waarborgt de zuivere voortgang van dat grote werk, dat de Here toch bevolen heeft?

Het is geen fantasie, als wij zeggen, dat dit alles Elia zwaar gewogen heeft op de dag van zijn hemel- • vaart. En al heeft de Here hem Elisa toegevpegd, toch kan hij in die jongere leerling nog niet zo maar zijn opvolger zien. Hij weet toch zelf maar al te goed, hoeveel bovenmenselijke kracht er nodig is om als een trouwe profeet te staan voor het Woord Gods in deze zondige wereld; om voorloper en baanbreker te zijn van de Messias en Zijn koninkrijk. Want dat is alleen mogelijk door de hemelse krachten van de Heilige Geest. Zelf heeft Eha uit die Geest geleefd, en door het vuur van die Geest geijverd voor de Here der heerscharen. Maar hoe zal het straks worden, als hij ia heengegaan? Hij kan zijn geest niet overdragen op anderen, zelfs niet op Elisa. Dat kan immers geen mens in deze wereld? De zónde op anderen overbrengen — dat kan altijd; daar is bij ieder een voedingsbodem» voor. Maar de kracht van Gods Geest als een erfenis aan anderen achterlaten, dat kan niemand, ook Elia niet; hij is en blijft een mens vam gelijke beweging als wij.

En nu vraagt Elisa hem ook nog om twee delen van zijn geest. Zeker, dat is geen overmoedig verzoek van Elisa geweest. Sommige verklaarders (b.v. Luther) hebben vroeger die vraag wel eens zó opgevat, dat Elisa van de profetische geest tweemaal zoveel begeerde als Eha daarvan ontvangen had. Maar veel meer hgt een andere verklaring voor de hand: dat Elisa gevraagd heeft om een dubbel aandeel in de geestelijke erfenis van zijn grote meester. Een , , dubbel aandeel" — die uitdrukking komt vaker voor in de Schrift (b.v. in Deut. 21 : 17, Zach. 13 : 8), om daarmee aan te duiden, dat, wanneer iets in stukken wordt verdeeld, één onderdeel tweemaal zo groot is als de andere.

Het is wel zo goed als zeker, dat Elisa hier gedacht heeft aan een deel van EUa's erfenis. Indertijd had de Here aan Mozes bevel gegeven, dat bij de vaststelling van een testament en de verdeling van een erfenis de eerstgeberen zoon in ieder geval een dubbel zo groot aandeel uit die erfenis zou ontvangen als de overige kinderen. Zo vraagt Elisa nu als afscheidsgeschenk het deel van de eerstgeboren zoon. Zilver of goud heeft Elia niet; daar is het Elisa ook niet om te-doen. Hij verlangt alleen zoveel van de Geest, die Elia beheerste, dat hij straks als waardig opvolger mag voortgaan in het spoor van zijn meester.

Maar daarmee vraagt hij iets, wat Elia hem niet garanderen kan. En dat zegt Eha ook ronduit: „gij hebt een harde zaak begeerd". Iemand een aandeel geven in de Geest des Heren, dat kan ook Eha niet. Zelfs al had Elisa nóg zoveel „geestverwantschap" en karakter-overeenkomst met zijn leermeester, dan is daarmee nog volstrekt niet gewaarborgd, dat hij in de geest en de kracht van Eha zal ijveren voor de Naam des Heren! Die Geest is immers niet ter beschikking van een zondig mensenkind? Die Geest uit te delen, dat staat aan God alleen, aan Zijn souvereine genade.

Daarom zegt Elia: gij hebt een harde zaak begeerd. En dat moet hij niet alleen zeggen tot Elisa, maar tot de kerk van alle eeuwen. Ieder moet het weten, hoe zwaar, hoe onmogelijk het is voor mensen, zelfs voor profeten als EUa, om de erfenis van de Geest aan anderen uit te delen!

En toch hangt daarvan alles af, als het gaat om de voortgang van Gods werk in deze wereld. Wat moet er terechtkomen van de kerk, als Gods Geest niet meer de harten bezielt en de ogen verlicht? als door die Geest het Woord des Heren niet meer met kracht zou uitgaan in deze wereld? Dan gaat alles ten onder in de donkerste nacht; dan verdwijnt het waarachtige leven, en is er geen plaats meer voor het koninkrijk van Jezus Christus. Dan heeft ook EUa met al Gods profeten voor niets gewerkt; of tenminste, dan gaat_ het resultaat van dat werk straks weer geheel verloren !

Wie ziet niet, hoe de Here in dit gebeuren bij EUa getuigen wil van de komende volheid van Jerus Christus? Wij zouden Hem Zijn eer niet geven, wanneer wij daarvan bij deze gelegenheid zouden zwijgen. Hier is werkelijk een O.T.-ische schaduw van wat onze Here Christus volbracht en ontvangen heeft in de volheid des tijds. Dat Elia niet sterft, maar een hemelvaart hem te beurt valt — dat is (zoals Prof. Holwerda terecht heeft opgemerkt in zijn preek over het graf van Elisa) geen cadeau voor hem persoonlijk, , , geen premie-naar-prestatie voor hem alléén", maar dient om Ucht te werpen op de rijkdom der verlossing in Christus: om de hemelvaart van onze Heiland te leren verstaan in de heilshistorie.

Immers, wat heeft die hemelvaart ons toegebracht? Toch zeker ook dit: dat Christus toen de volheid van Gods Geest ter beschikking heeft ontvangen, om die nu uit te storten in Zijn kerk! Als gevraagd wprdt: wat nuttigheid brengt ons deze heerlijkheid van ons Hoofd Christus? dan luidt het antwoord: Eerstelijk, dat Hij door Zijn Heilige Geest in ons. Zijn Udmaten, de hemelse gaven uitgiet. (Catech. antw. 51). Die „harde zaak", die EUsa begeerde en EUa niet garanderen kon, is in Zijn handen gelegd: Hij is opgevaren om déze gaven uit te delen onder de mensen! En naar zijn belofte blijft Hij bij Zijn kerk met Zijn Godheid, majesteit, genade en Geest, al de dagen der wereld.

Dat EUsa de hemelvaart van EUa mocht zien, was voor hem een bewijs, dat zijn begeerte werd vervuld. Maar daarin sprak de HeiUge Geest van wat later gezien zou worden op de Olijfberg, toen Christus voor de ogen Zijner jongeren van dé aarde ten hemel is opgeheven, opdat Hij ons met Zijn zegeningen vervullen zou! Die jongeren waren Zijn ooggetuigen voor heel de kerk, opdat wij vast zouden geloven in de vervulUng van de belofte van de Heilige Geest, die Christus ons heeft toegezegd.

Van hoeveel betekenis dit alles moet zijn voor heel het leven van de kerk, behoeft hier niet breed te worden uitgemeten. Wij concentreren onze gedachten nu vooral op de Hogeschool, die God in Zijn ontferming, ons gegeven en gelaten heeft tot opleiding voor de dienst des Woords.

' Dat die. opleiding een gebod des Heren Is, staat te lezen in de Schrift. Zal het leven der kerk voortgang hebben, zal er telkens een nieuw geslacht gevormd worden, dat leeft door het geloof uit de Geest van Christus, dan is de levende dienst des Woords onmisbaar; maar dan kan ook de opleiding, de scholing tot die dienst niet worden gemist — evenmin in Nederland als in de landen overzee.

Daarvoor zijn voortdurend offers nodig van kracht en tijd en geld; daarvoor zijn mensen nodig om in deze dienst bezig te zijn; er moeten docenten en studenten komen, zodat het theologisch onderwijs voortgang hebben kan.

Maar bij dat alles kan niemand van ons beschikken over Gods Geest. Er is maar Eén, Die daarover de beschikking ontvangen heeft: onze ZaUgmaker en Koning Jezus Christus. En alleen door het geloof in Zijn Woord krijgen wij deel aan de gaven van Zijn Geest, die Hij uitdeelt gelijk Hij wil.

Welnu, 'deze Geest heeft Hij ook beloofd voor de opleiding tot de dienst des Woords in gehoorzaamheid aan Zijn bevel. En als het in de jongste kerkstrijd ook ging om de belofte van de Heilige Geest aan ons en onze kinderen, dan is dat niet alleen van betekenis voor de opvoeding in huis en op school; niet alleen voor de gelovige zorg, die ouders en ouderen aan de kinderen der kerk hebben te besteden; maar dan raakt dat ook rechtstreeks de voorziening in de dienst des Woords, en de opleiding daartoe.

Christus leert ons opnieuw onze diepe afhankelijkheid verstaan, waarin wij op Hem zijn aangewezen. Ma^r Hij leert ons ook de vastheid van Zijn beloften verstaan, opdat wij die zouden aangrijpen in telkens vernieuwd geloof!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

TWEE DELEN VAN ZIJN GEEST

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 september 1952

De Reformatie | 8 Pagina's