Vrije Universiteitsblad 1938-39 - pagina 183
1145 deze, en het snelle tempo waarin tijdens de laatste tientallen van jaren de eene conceptie de andere verdrong. Voor een ander deel ligt ze echter aan onszelf, in zooverre onze kennis omtrent het verleden der wijsbegeerfe hier en daar nog groote leemten vertoont. Zal er in het laatste geleidelijk verbetering komen, dan is een rustige analyse noodig van die themata, welke, zonder zelf modern te zijn, door de wijsbegeerte van onzen tijd aanvaard of ook als onhoudbaar bestreden worden. Het resultaat van deze analyse vat Referent in de volgende stellingen samen: 1. Overzien we het geheel dan wordt in de eerste plaats duidelijk hoe mderdaad het verschil van realisme en nominalisme der gangbare wijsbegeerte systematisch en historisch beheerscht. Hier ligt de voornaamste insnijding. 2. De subjectivistische disqualifisatie van universalia raakt niet alle universalia maar slechts die van het realisme; ook het subjectivisme heeft z n universalia-Ieer. 3. Aan het verschil in uitwerking van deze universalialeer is het principe voor de hoofdindeeling van deze richting te ontleenen. Dit houdt o.a. in, dat de begrippen subjectivisme en individualisme elkander niet dekken, wat men inzonderheid bij de analyse van het „neo-plafonisme" in het oog houde. 4 . Het niet irrationalislische subjectivisme maakte in de geschiedenis der Westersche wijsbegeerte een eigenaardige ontwikkeling door. Van het pragmatisme der sophistiek uitgegaan, is het in hoofdzaak eerst noëtisch geworden en heeft het zich vervolgens scientialislisch verengd en zelfs goeddeels op het mathematisch wetenschapsideaal vastgelegd, waarna het, met name in de zeventiende eeuw tot den strijd tusschen rationalisme en empirisme is vervallen. In het begin der achttiende eeuw is een belangrijke wijziging merkbaar. De tot toen steeds divergeerende lijnen gaan ten deele convergeeren in Schofsche school, ontologie, criticisme, enz, 5. De breuk met het niet-irrationalistisch subjectivisme, die de wijsbegeerfe van onzen tijd goeddeels kenmerkt, beteekent meestal niet meer dan een overgang naar het irrafionalistische. 6. Het Calvinisme heeft van dezen overgang geen winst te te wachten. Wil het op wijsgeerig gebied verder komen, dan heeft het niet, onhistorisch een veelszins subjectivistische traditie te handhaven, maar, mede als vrucht van historische bezinning, reformeerend en corrigeerend voort te werken in de door de groote christelijke realisten Augustinus, Bradwardim, Calvijn, Kuyper en Woltjer gewezen. Prof. Vollenhoven maakte eerste zelf enkele toelichtende op-
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 1938
VU-Blad | 245 Pagina's