GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VU Magazine 1974 - pagina 324

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VU Magazine 1974 - pagina 324

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Den Haag en de indringende media

daarop gebaseerde voorschriften was overtreden. Herhaling van een geval-Gerbrandy is dus niet meer mogelijk. Gehandhaafd werd wèl artikel 10, lid twee, waarin bepaald wordt 'De uitzendingen mogen niets bevatten, dat gevaar oplevert voor de veiligheid van de Staat, de openbare orde of de goede zeden.' Nu mag geen enkele burger dat gevaar scheppen, ook niet via de drukpers, maar handhaving van dat artikel voor de omroep vond de regering 'noodzakelijk in verband met de onmiddellijke en massale werking van radio en televisie, die een afzonderlijke en duidelijke bepaling inzake de bescherming van de veiligheid van de staat, de openbare orde en de goede zeden in de op deze media betrekking hebbende wet ten volle rechtvaardigt.' Dat bleef dus staan. Bij overtreding kan de minister de verantwoordelijke omroeporganisatie 'berispen, dan wel, de Omroepraad gehoord, voor een door hem te bepalen termijn uitsluiten van het doen van uitzendingen'. Dat laatste is nog nooit gebeurd, het eerste wel, al zegde de minister bij de behandeling van de wet toe 'een zeer sober gebruik' van de sanctiebevoegdheid te zullen maken. De eerste berisping werd 9 oktober 1970 door minister Klompé uitgedeeld aan de VPRO, die een radio-reportage had gewijd aan sabotagemogelijkheden in de legerplaats Oirschot. VPRO-bestuur en directie werden door minister Klompé gehoord. Men lachte vriendelijk tegen elkaar op de krantefoto. Dit nam niet weg, dat de minister van mening bleek dat de uitzending gevaar had opgeleverd voor de veiligheid van de staat en de openbare orde. 'Belachelijk', vond de VPRO. Het was een der weinige keren dat ook justitiële autoriteiten, vertrouwder op het terrein van de drukpers, (zie Wim Hazeu's 'Wat niet mochf) actief werden op omroepgebied. Tien maanden later besloot de Officier van Justitie de zaak te seponeren wegens gebrek aan bewijs. Tegen de ministeriële berisping ging de VPRO in beroep bij de Kroon; zonder succes evenwel. Dat had de VPRO wèl bij de tweede berisping, die men opliep, 4 januari 1973. Minister P. J. Engels oordeelde dat een aflevering van de Barend Servetshow gevaar had opgeleverd voor de openbare orde en de goede zeden. De afdeling geschillen van de Raad van State bekeek het gewraakte programma opnieuw en een jaar later (10 jan. 1974) werd de Beschikking waarbij minister Engels de VPRO had berispt, bij Koninklijk Besluit vernietigd. Minister Engels was toen al afgetreden en opgevolgd door minister Van Doorn.

Initiatief wet steeds meer stemmen bepleiten de laatste jaren om een eind te maken aan een situatie, waarin, zoals de Federatie van Omroepverenigingen het noemde, voor de omroepen nog een vorm van 'politieke rechtspraak' bestaat. Men wil toe naar 'depolitisering' van het toezicht, naar een situatie, zoals die ook geldt voor de drukpers. In het algemeen is het initiatief van de Tweede Kamer groot geweest in de omroepwetgeving. Zoals het begin van de overheidsbemoeienis met programma's gezocht moet worden bij het amendement-Suring in 1928, zo leek het einde een initiatief van kamerleden. In 1971 dienden de kamerleden Brautigam, Roethof en Voogd (PvdA) een initiatiefwetje in, dat neerkwam op het schrappen uit die omroepwet van de mogelijkheid dat de minister moest beoordelen of de uitzendingen gevaar hadden opgeleverd voor de veiligheid van de staat, de openbare orde of de goede zeden. Zulks diende door de onafhankelijke rechter 26

te geschieden, net zoals bij de pers, zo kan de opvatting van de initiatiefnemers worden samengevat. Het NOS-bestuur had veel waardering voor het initiatief en - naar aanvankelijk scheen - een grote meerderheid van de Kamer. Een eind zou daarmee gekomen zijn aan de vragenstellerij van kamerleden en het opbellen van ministers wanneer er iets te horen of te zien zou zijn in radio en televisie wat een deel van het publiek niet aanstond. Alleen de rechter zou straffen kunnen uitdelen. Het kamerlid Schakel (a.r.) achtte dit een duidelijk voordeel. Hij was van mening 'dat het effect van het ingrijpen van de minister en het ingrijpen van een rechter in het algemeen in ons land verschillend overkomen. Wanneer een rechter in dit soort zaken een uitspraak doet, dan wordt die in het algemeen geaccepteerd. In een verstolen hoekje mag men dan nog zeggen, dat het een "oude zak" is of iets van dien aard, maar de Nederlander beseft toch wel op de een of andere manier dat, als de rechter een uitspraak heeft gedaan er iets niet in de haak is. Als de minister in dezelfde sector een maatregel neemt - een berisping uitdeelt - dan komt dit heel anders over. Wat betreft de be-

Minister H. W. van Doorn, en de kamerleden Voogd en Roethof tijdens de behandeling van het initiatief-v^etsontwerp dat bedoelde de regeringscontrole op de inhoud van de uitzendingen af te schaffen. (6 juni 1973)

rispte is het effect meestal andersom. Op het moment dat een medewerker wordt berispt, is hij op het schild geheven van de nationale televisiehelden.'

Rechter Initiatiefnemer Voogd: 'De minister van Cultuur moet kunnen zeggen: beste klagende burgers, u moet u niet tot mij wenden: u moet u wenden tot de rechter, want tot een oordeel over uw inhoudelijke klacht ben ik, minister van cultuur, niet bevoegd. Dat zou een zuivere situatie scheppen.' En hij citeerde instemmend het Eindhovens Dagblad: 'Of de VPRO-show rond Barend Servet nu mooi was of lelijk, bevrijdend of aanstootgevend, bespottelijk of bespottend, eerlijk of oneerlijk, onkies of ronduit smerig, de mening van een minister is in dezen eigenlijk nauwelijks interessant.' Op 6 juni vorig jaar kwam na de schriftelijke voorbehandeling het initiatiefwetje in de Tweede Kamer in bespreking. Op 14 juni zette men de behandeling voort, maar tot verbijstering van Voogd en Roethof bleek in die dagen vooral bij de VVD huiver gegroeid te zijn over zoveel vrijheid. 'De mantel van Thorbecke past hun niet meer,' vond een diep verontwaardigde Voogd. De discussie spitste zich toe op een amendement van de KVP-er P. J. A. van

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1974

VU-Magazine | 516 Pagina's

VU Magazine 1974 - pagina 324

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 januari 1974

VU-Magazine | 516 Pagina's