GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Uit het beeld getreden

Over de liturgische vieringen op de televisie

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het artikel van Bregman over de kerkdienstuitzendingen van de IKOR is voor een belangrijk deel gebaseerd op herinneringen en opvattingen van de producenten, i.c. een theoloog en een regisseur. Dit is natuurlijk een mogelijke bron, interessant omdat hij inzicht geeft in de poietische (Gr. poietikos = scheppende) kant van de uitzending. Maar het is een eenzijdige bron, want de uitzending heeft behalve een maker ook een kijker en is ten slotte als uitzending zelf ook een mogelijke bron. In mijn onderzoek naar de Rooms-katholieke liturgie op de radio en de televisie heb ik vooral gebruik gemaakt van de uitzending zelf. Mijn bronnen zijn videobanden van uitzendingen van eucharistievieringen in de veertigdagentijd van 2000, die ik heb getranscribeerd en geanalyseerd om op basis daarvan een beeld te schetsen van een authentieke liturgische viering in de media.1 Het is misschien aardig om de resultaten van mijn onderzoek naast die van Bregman te zetten, waarbij ik dan vooral focus op de beschrijving van de wisselwerkingen tussen liturgie en medium.

Een studie naar liturgie-uitzendingen
Uitgangspunt van mijn studie is dat een liturgie-uitzending altijd al een door de media beïnvloede liturgie is, en dat een mediatie (i.e. opname en uitzending) altijd al een wisselwerking is tussen de mediale en de liturgische kenmerken. Zo is er bijvoorbeeld hoe dan ook wisselwerking tussen de snelheid van het medium en de rustigheid van de liturgie, en tussen de beeldhonger van het medium en de ‘beeldarmoede’ van de liturgie. En hoe levensecht de liturgie op de televisie ook lijkt, je zult altijd zien dat de mensen dusdanig verkleind zijn dat ze op een scherm passen ofwel dat, in het geval van een close up, een groot deel van hun lichaam weggesneden is. Deze beïnvloeding mag dan triviaal klinken, maar zij is toch belangrijk, daar zij enerzijds beperkingen geeft (het televisiescherm is nu eenmaal tweedimensionaal en klein) en anderzijds mogelijkheden (met close up kun je accentueren). Met andere woorden, als je inzoomt op de verschillen tussen liturgie en een liturgie-uitzending en op de wisselwerking ertussen, dan ontstaat de mogelijkheid effectief met die verschillen te werken. Producenten doen dat ook, maar misschien doen zij dat niet allemaal evenveel en even bewust. De door Bregman geïnterviewde heren De Vries nemen mijns inziens de kritische analyse van Johan Hahn, die stelt dat een voorganger zich moet splitsen in een voorganger voor de gemeente en een voorganger voor de recipiënt, te weinig serieus.2 Deze analyse geeft namelijk niet alleen problemen, maar ook kansen voor een creatieve cameravoering en een creatief voorgaan. In de uitzendingen van de rkk/kro zie je soms vonken van communicatie met de toeschouwer in een preek waar de gemeente ter plaatse als het ware aan deelneemt. Meesterwerkjes, die je in gewone televisieprogramma’s zelden zo tegenkomt. Welnu, als je critici als Johan Hahn zonder meer de mond snoert, dan verspeel je de kans iets van hen en iets van de problematiek te leren. Het doel van mijn onderzoek is dan ook niet de praktijk van de televisieliturgie af te wijzen, maar inzicht te krijgen in de wisselwerkingen tussen het medium en de liturgie om daar creatief mee om te gaan.

Ik wil ingaan op twee resultaten van mijn onderzoek. Het eerste is dat de liturgie-uitzending de communicatieve structuur van de liturgie tegelijk complexer en helderder maakt, en daardoor de viering het karakter van een uitvoering geeft. Je ziet het ook terug in het onderzoek van Bregman, waar de voorganger wellicht oorspronkelijk één van de meevierende gelovigen was, maar onder invloed van de uitzending een soort showmaster wordt met K.H. Miskotte en W. Barnard als sterren. Het tweede resultaat is dat de aspecten van de liturgie die met de handeling te maken hebben (syntactische component) veel sterker beïnvloed worden door het medium dan de inhoudelijke aspecten van de liturgie (semantische component). Bregman heeft de inhoudelijke aspecten om begrijpelijke redenen buiten beschouwing gelaten, maar ook in haar artikel druppelt soms iets door van inhoudelijke invloed: bijvoorbeeld als haar informanten opmerken dat het woordgebruik ook de aandacht van mensen buiten de gemeente moet vasthouden.

Verheldering van de communicatieve structuur
Een van de moeilijkste aspecten van de liturgie is haar communicatieve structuur; die is namelijk wezenlijk anders dan de gewone communicatie. Een gewone manier van communiceren vereist dat de syntactische rollen, de spelers, duidelijk onderscheiden en ingevuld zijn. Dan is duidelijk wie de bron (zender) is, en wie het doel (ontvanger), wie het subject is en wat het object. De communicatieve structuur van de elektronische media komt overeen met die van de gewone communicatie, hoewel zij complexer is. Er zijn meerdere bronnen, waaronder de omroep, de redactie, de regelgevende instanties, de plaatselijke gemeenschap, maar deze veelheid van bronnen zijn tenminste helder uiteen te leggen. Bovendien is de redactie niet de cameraman en de cameraman niet het object van uitzending. Kortom, in de dagelijkse zowel als de mediale realiteit speelt iedereen zijn eigen rol.
In de viering van de liturgie worden de zaken echter onhelder, omdat de verschillen tussen de syntactische rollen geneutraliseerd worden.3 Denk maar eens aan zo’n motto als ‘Gij zijt wat gij ontvangen hebt’ (Augustinus, sermo 227 in die paschae IV), waarbij het verschil tussen subject en object geneutraliseerd wordt. En als alle zegen van God komt, wie is dan de bron van de bede ‘Gezegend zijt Gij’?4 Het zijn dogmatische problemen, maar ik kom ze ook tegen in de beschrijving van de liturgie-uitzendingen. En het is inderdaad de intentie van de liturgieviering, waarin alles en allen met God worden verbonden. Zo legt Louis-Marie Chauvet uit dat het ‘wij’ in de liturgie niet een groep mensen is die een gemeenschap vormen, maar dat er eerst de gemeenschap is waarin mensen worden ontvangen, meer nog dat de gemeenschap zelf een gave is.5 Die gemeenschap, die alomvattend is, vloeit voort uit en terug in de communio van de drie-ene God.
Nu is deze liturgische communicatie, als werking van de communio, op zich nog wel te analyseren, maar wanneer het over de invulling van de syntactische rollen gaat (wie is subject, wat object?) wordt het moeilijk. De viering van de liturgie heeft een eigen communicatieve structuur, waarin de verschillen tussen de syntactische rollen – bron en doel, handelend subject en subject van toestand, subject en object – voortdurend verspringen en neigen te verdwijnen, evenwel zonder dat de ultieme eenheid al wordt gerealiseerd.
Uit mijn onderzoek blijkt echter dat deze communicatieve structuur van de viering onder invloed van de mediatie verandert. De moeilijk grijpbare communicatieve structuur van de viering wordt in de uitzending verhelderd doordat de verschillen worden verscherpt. Zo blijkt bijvoorbeeld dat er in de uitzending verschillende bronnen en doelen te onderscheiden zijn: je kunt de sporen van hun aanwezigheid volgen in de uitzending zelf! Ik kon in iedere uitzending de kerk als instituut onderscheiden van de plaatselijke gemeenschap: hun sporen vind je in de wisselwerking tussen een voorgeschreven en een aangepaste liturgie. Daarnaast kun je altijd sporen vinden van de omroep als derde bron, die een beeldende, volle en kwalitatief goede uitvoering wil. Pas na een tijdje kwam in het onderzoek heel stil de ware bron van de liturgie tevoorschijn. De verschillende bronnen worden onderscheiden doordat zij een verschillende wil hebben. Zo wil het kerkelijk instituut in de liturgie het heil voltrekken, terwijl de plaatselijke gemeenschap misschien meer gericht is op het bereiken van parochianen en de omroep een goed radioprogramma wil neerzetten. Omdat iedere bron een eigen wil heeft, roept zij een eigen doel(groep) in het leven. Zo richt de kerk zich tot de gelovigen, terwijl de omroep de kijker in het vizier heeft. In mijn onderzoek kwam ik vaak het onderscheid tegen tussen de hoogkerkelijke katholiek, de vrije gelovige en de geïnteresseerde luisteraar als doel van de liturgie-uitzending.
Bovendien valt op dat de voorganger door de mediatisering (i.e. zijn representatie in de media) scherp wordt onderscheiden van de gelovigen. Het artikel van Bregman maakte ons daar al attent op. Vooral op de televisie krijgt hij kenmerken van een personality, en die personality wordt nauw verbonden met de kerk als instituut.6 De gelovigen worden juist de andere kant opgeduwd: zij worden als het ware minder persoon, en geassocieerd met de toeschouwer. De invloed van de mediatie is, kort gezegd, dat ieder de plaats inneemt die hem en haar toekomt. De complexiteit wordt helder onderscheiden: ieder krijgt zijn of haar eigen rol. Het effect hiervan is dat de viering meer het karakter van een uitvoering krijgt.

Een mediale syntaxis en een liturgische semantiek
Een tweede conclusie van mijn onderzoek is dat er verschil is tussen de wisselwerkingen van de syntactische en van de semantische componenten van de liturgie-uitzending. De syntactische component van een uiting als bijvoorbeeld de liturgische viering betreft de handeling, heel kort samengevat in de vraag ‘wie doet wat waar?’ Het gaat dus om de acteurs, de tijd en de ruimte. De semantische component betreft de inhoud, zoals de figuren (Noach, duif, water) en thema’s (redding) die antwoord geven op de vraag ‘waar ging de dienst over?’
Welnu, in de beschrijving van de syntactische component wordt duidelijk dat de mediatie van de liturgie als effect heeft, dat lichamen tot beelden worden gemaakt en handelingen tot nabootsingen. De voorgangers zijn al personalities genoemd, maar in feite worden alle handelingen en handelenden op de televisie nagebootst, zelfs de ruimte en tijd van handeling. Een stelling als deze wekt vaak verontwaardigde reacties op bij televisiemakers, dat het zo’n vaart niet loopt en dat het heus wel echt is wat je op de televisie ziet. Maar ik zeg niet dat de televisie niet echt is, ik zeg dat alle activiteiten van televisiemakers erop gericht zijn lichamen uit het dagelijks leven te vertalen, te transformeren in de beelden en klanken van het elektronisch medium. En natuurlijk heeft dat effect op de werkelijkheid van de persoon, de handeling, de ruimte en de tijd. Het is niet te vermijden, en we hoeven het ook niet te vermijden!
Want, en nu kom ik op het semantische aspect van de liturgie-uitzending, in de uitzending van de liturgie worden de beelden en nabootsingen zo neergezet dat je er niet bij kunt blijven hangen, dat je als het ware onmiddellijk wordt doorverwezen. Hier verschillen de media van de liturgie. De media willen overal een uitgewerkt beeld van hebben, zoals geschriften alles in woorden willen representeren. Het zijn de werkzame bestanddelen, de wezenlijk kenmerken van de media. Als er bijvoorbeeld een film over Noach is, dan wordt de figuur van Noach volledig ingevuld: hij heeft een gestalte, een houding, een stem, een gezicht, een karakter, enzovoorts. In de liturgie is dat anders. In de lezing, de overweging, liederen en gebeden blijft de figuur van Noach leeg en abstract. Het is een figuur die een rol speelt in een verhaal van God, maar zelf is hij uit het beeld getreden: wij weten niet of hij een baard had, een mooie stem en lange haren. In de liturgie hoeven wij niet zoveel van Noach te weten. En anders dan je wellicht zou verwachten volgt de uitzending de semantiek van de liturgie, en niet die van de media. Want ook in de liturgie-uitzending blijven de beelden leeg en abstract; zij worden zo tot ruimtes voor ontmoeting en navolging. Met verwijzing naar een auteur als F. Van der Meer interpreteer ik dit als een tendens naar een hernieuwde belichaming van de viering in de recipiënt (luisteraar, kijker).7 Het leeg laten van ruimtes is een uitnodigend gebaar. De recipiënt wordt aldus uitgenodigd aan de gedachtenis deel te nemen, en krijgt aldus een liturgische functie.
Met andere woorden, in de beschrijving van de semantische component blijkt dat de gemediatiseerde liturgie haar anamnetische structuur behoudt: de thematiek is nog altijd de gedachtenis van het verbond tussen God en mensen door de presentstelling van Christus in ons, hier en nu. In laatste instantie is het echter de recipiënt die de anamnese tot realiteit maakt in haar eigen lichaam, zijn eigen leven. Ik wil hier wat dieper op ingaan, niet alleen omdat het moeilijke materie is die nog wel enige uitleg vergt, maar ook omdat het zo’n interessant gegeven is.

– De uitzending van de media
De syntactische component van de media wordt gekenmerkt door representatie en imitatie (mimesis). Niet alleen de filmacteur, maar ook de gewone mens is zich voor de camera zeer bewust van zijn en haar rol. Men gaat die dan ‘zo gewoon mogelijk’ spelen. Op dat moment representeert de mens zichzelf. En niet alleen mensen, maar ook ruimte en tijd worden gerepresenteerd. Veertig jaar wordt in een radio-uitzending in acht minuten gepresenteerd, en in een korte film zag ik laatst de tijd van een ontmoeting tussen een jongen en een meisje acht keer herhaald. Ook de ruimte wordt gerepresenteerd. Op de radio wordt de ruimte nagebootst in klankeffecten, zoals galm en microfoonsafstand. Op de televisie wordt een pelgrimstocht gerepresenteerd door een reeks beeldenreportages, waardoor je het idee hebt de hele wereld vanuit je leunstoel te kunnen bereizen. Aldus neemt het medium de werkelijkheid op, mediatiseert hij haar en stelt hij haar present in de virtualiteit.
De semantische component van de media wordt vooral gekenmerkt door de virtualiteit. In de virtualiteit zijn de figuren en thema’s uit de werkelijkheid meer dan getrouw overgenomen – alle eigenschappen zijn verzameld –, maar zij zijn losgeweekt van hun betekenissen. Een tijger op de televisie boezemt geen angst in, tulpen kondigen geen lente aan, water lest geen dorst en een klap doet geen pijn. Omgekeerd maken de media het ons mogelijk ons in een andere wereld te begeven, gewoon om er te spelen. Op internet kunnen we ons begeven in vele werelden en doen alsof we er werkelijk en niet alleen virtueel deel van uitmaken: Country-zanger, automonteur, belegger, natuurkenner, benedictijn, we zijn overal welkom zonder dat we ons echt moeten engageren. Figuren van de virtualiteit zijn los verkrijgbaar, want ze horen nergens thuis, zijn aan niets gehecht, betekenen eigenlijk niets, totdat een mens van vlees en bloed ze opneemt en betekenis geeft.8

– De viering van de liturgie
De syntactische component van de liturgische viering wordt gekenmerkt door heiliging, waarbij heiliging een participatie van de mens is aan de werkelijkheid (de werking, het heilswerk) van de Heilige. De hierboven aangestipte syntactische ongrijpbaarheid van het zegenen, waarbij wij God zegenen als de Gene van wie alle zegen komt, kan alleen maar begrepen worden als een deelname van de kerk aan het werk van de Heilige. En dit is niet alleen maar een dogmatische constructie, maar doordrenkt alle liturgische handelingen en veroorzaakt zo een bepaalde onzekerheid die voorgangers allemaal wel kennen: ‘Wie ben ik dat ik dit mag zeggen?’ Ik herinner me dat beginnende predikanten daar zo’n punt van maakten: ze waren allemaal erg bedreven in de bediening van het Woord, maar durfden aan het eind van de dienst de zegen niet te geven.
De semantische component van de liturgische viering wordt gekenmerkt door de belichaming van een voorgegeven, voorgeschreven zin. Op college mogen theologen met elkaar discussiëren over deze of gene betekenis. Maar als je in de viering zegt dat Jezus niet God is en niet uit de doden is opgestaan, dan stap je uit de kerk, want in de kerk wordt je geacht het geloof van de Schrift te communiceren, dat wil zeggen uit te leggen volgens een bepaalde traditie. In deze is de liturgie een omkering van de media, maar ook een voltooiing. In de virtualiteit van de media worden namelijk waarden, objecten en subjecten van elkaar losgeweekt en voor de recipiënt tentoongesteld, maar in de liturgie gebeurt het omgekeerde: daar wordt de traditie als geheel voorgedragen en aldus aan de gelovige opgedragen. Liturgie is geen discussie tussen theologen en geen tentoonstelling voor een recipiënt, maar liturgie is een opdracht aan de gelovige. Als de belichaming een essentiële kwaliteit van de liturgische thematiek is, dan zal de liturgie worden beoordeeld op haar werkzaamheid de gelovige iets te doen beleven. Volgens de reeds aangehaalde Chauvet is de werking van de liturgie de verandering van de gelovige.9 Persoonlijk zou ik de verandering willen omschrijven als de ervaring van verzoening met God en met mijzelf in mijn lichamelijkheid. De ervaring van de heiliging en van de heerlijkheid Gods leidt bij mij niet tot helder inzicht, niet tot goede voornemens, maar tot de lichamelijke ervaring dat ik er ben, zoals Hij er is.

– De liturgie-uitzending
In de liturgie-uitzending hebben de liturgische acteurs hun lichamelijkheid verloren, is de liturgische tijd ontdaan van het heden (wat is ‘nu’ in een elektronisch medium?) en heeft de liturgische ruimte geen plaats meer (het scherm? de luidspreker?). De syntactische component van de liturgie-uitzending is radicaal gemediatiseerd. Maar zoals gezegd geldt dat niet voor haar semantiek. Als wij ons richten op de semantische figuur, dan valt op dat mediale figuren volledig ingevuld zijn terwijl liturgische figuren oningevuld blijven, dat wil zeggen nog open zijn voor verdere invulling... door de gelovige, door de recipiënt. Boven heb ik dat proberen te verduidelijk aan de hand van Noach, die mij in de liturgie altijd als betrekkelijk oningevuld persoon is aangereikt, maar die in een film een gezicht krijgt en een stem, een huidskleur en een karakter, een levendig gezin en een omgeving. Nu zou je verwachten dat de media er in een liturgie-uitzending alles aan doen om de liturgische figuren in te vullen, kleur te geven en herkenbaar te maken. Maar dat blijkt niet het geval. Want in de gemediatiseerde liturgie verschijnen eigenlijk alleen oningevulde figuren, en die zijn alle authentiek liturgisch. Dit duidt er op dat de liturgie-uitzending als principieel onaf wordt beschouwd en gericht op de vervulling door de recipiënt.
Vanuit het perspectief van de recipiënt beschouwd heeft de liturgie-uitzending twee gescheiden semantieken: die van de ingewijden en die van de oningewijden. Ingewijden verstaan de figuren als authentieke kerkelijke symbolen: Noach, de ark, de duif en de regenboog zijn in de ingewijde gelovige geïncorporeerd en hebben de traagheid en vastheid van hun eigen lichaam. Iedereen kent wel de duistere kant van deze medaille: als de semantiek geen speelruimte meer is, dan is ze toch volledig ingevuld en niet meer werkzaam als liturgische figuur!10 Oningewijden daarentegen herkennen de figuren misschien wel, maar omdat zij de kerkelijke betekenis niet kennen of zich daar niet aan gebonden weten, verstaan ze de figuren op virtuele wijze: er is wel inhoud, maar die is nog niet gerealiseerd, vluchtig, onbelichaamd. En omdat de figuren maar zelden worden opgeblazen tot ‘heftige zintuiglijke gewaarwordingen’11 is de liturgie-uitzending voor oningewijden wellicht een saaie bedoening. De oplossing voor dit probleem wordt door het Omroeppastoraat gezocht in een evangeliserende en mystagogische (i.e. inwijdende) benadering van de liturgie: er wordt een boodschap gebracht die zich als het ware zelf uitlegt. Je moet bijvoorbeeld niet uitleggen wat kaarslicht betekent, maar als je een lied over een teken in de nacht kruist (verbindt) met een opname van een brandende kaars legt het ene het andere vanzelf wel uit.
Wanneer kunnen we zeggen dat een liturgie-uitzending geslaagd is? Als ze de liturgische werkelijkheid op uitmuntende wijze heeft gevirtualiseerd en gemediatiseerd en vervolgens ook nog veel kijkers en luisteraars heeft bereikt? Ik kan me voorstellen dat programmamakers er zo over denken. De liturgie is dan een soort theater van de spiritualiteit, en mensen kunnen vrij en interactief omgaan met de spirituele inhouden die het programma hen biedt, los van hun kerkelijke oorsprong. Het is heel goed mogelijk dat omroepen deze vraag anders beantwoorden dan kerken. Maar in onze analyses komen we een dergelijke houding helemaal niet te-gen. Veel eerder wijzen de liturgie-uitzendingen op de intentie de centrale liturgische thematiek – en dat is in de door mij geanalyseerde vieringen steeds de Godsontmoeting – ondubbelzinnig aan te reiken aan de recipiënt. Met andere woorden, de liturgie-uitzending is geslaagd als zij een liturgische viering in het medium is. Dan heeft niet alleen het medium de liturgie veranderd, maar heeft de liturgie ook nog iets met het medium gedaan: zij heeft hem geleerd mensen niet als beelden, maar als echte mensen te benaderen.

– De receptie
Tot slot nog enige aandacht voor de receptie van de liturgie-uitzending. Ik heb gezegd dat de mediatie wordt gekenmerkt door nabootsing en virtualisering van de alledaagse werkelijkheid, en dat de liturgische viering wordt gekenmerkt door participatie aan en belichaming van de goddelijke werkelijkheid. Welnu, kort gezegd komt de authentieke receptie van de liturgie-uitzending erop neer dat de viering, die in de media haar lichamelijkheid heeft verloren, in de recipiënt opnieuw een lichaam krijgt. De liturgie-uitzending combineert een gemediatiseerde syntaxis (acteurs, tijd en ruimte) met een liturgische semantiek. In de gemediatiseerde syntaxis kunnen we een vorm van mimesis beschrijven, waarin de viering niet zozeer wordt nagebootst als wel voorgedaan. Mimesis als een uitnodiging tot navolging in het lichaam hier en nu. Deze belichaming is de grondwaarde van de semantiek van de liturgie en van de liturgie-uitzending: de presentstelling van Christus door de belichaming in ons, hier en nu. 
In de liturgie-uitzending is de anamnese bepalend voor de mediatie. De herinnering wordt niet opgewekt door het verhaal te idealiseren, maar door aan de recipiënt een besef te ontlokken: het besef dat de kerk lichaam van Christus is en dat de recipiënt deel is of kan zijn van dat lichaam. In dit besef kan het lichaam van Christus worden gemediëerd zonder in sterke mate te worden gemediatiseerd. De vierende kerk stelt Christus in de liturgie-uitzending aanwezig bij de recipiënt door zichzelf als lichaam van Christus aanwezig te stellen. Het is dan natuurlijk van groot belang dat de kerk zich in haar lichamelijkheid presenteert, en niet als beeld of instituut. Van even groot belang is het de recipiënt in zijn en haar lichamelijkheid te benaderen, en niet als beeld (bijv. oude en/of zieke vrouwen).12 Men benadert mensen in hun lichamelijkheid bovenal door de liturgie als liturgie te vieren. De uitvoering moet niet mooier en niet begrijpelijker zijn dan ons eigen lichaam. Een bekend kerkmusicus zei me eens dat een koor in de liturgie te mooi kan zingen, namelijk als de mensen niet meer mee durven te zingen.
Men benadert mensen in hun lichamelijkheid door ontmoetingsplaatsen te creëren, ruimten waar de recipiënt in zijn en haar lichamelijkheid toegang toe heeft. In de meeste uitzendingen worden beeldscherm en luidsprekers zo bezet met beelden en klanken, levensecht en volledig ingevuld, dat er voor de recipiënt niets anders op zit dan gelaten te kijken en te luisteren. Maar het is ook mogelijk via beeldscherm en luidsprekers ruimten voor mensen te creëren. Zo benadert de voorganger in een van de radio-uitzendingen het kerkelijk ritueel als een ruimte waarin het gehoor zich bevindt: een gehoorsruimte waarin ook de luisteraar zich kan begeven. Dit doet de voorganger vooral door zelf te luisteren naar de werking van het geluid in de ruimte. Op die manier wordt de ruimte zodanig op de radio gerepresenteerd dat het toegankelijk wordt voor de luisteraar (die met de voorganger mee kan luisteren). In een andere radio-uitzending maakt de pastoraal werkster door haar intieme en toch afstandelijke manier van spreken haar innerlijkheid tot een ruimte waarin de gemeenschap evengoed als de luisteraar zich kunnen begeven. Ten slotte kan het woord (als semantische speelruimte) fungeren als mogelijke ruimte waarin het gehoor incl. de recipiënt zich kan begeven.
De meeste ontmoetingsruimten konden worden beschreven in alle liturgie-uitzendingen. Maar de laatste, de benadering van het woord als semantische ruimte waarin de recipiënt zich kan begeven, werd vooral in de uitzendingen van het Omroeppastoraat gevonden. Ik noemde het hierboven een vorm van evangelisatie, die gekenmerkt wordt door maieutiek (geboorte van het inzicht) of mystagogie (inwijding in de geheimen). Wanneer de voorganger luistert naar de speling of werking van het woord, dan geeft hij of zij de recipiënt de ruimte om mee te luisteren. Hierbij gaat het er niet om beelden van symbolen aan te reiken, maar juist hun betekenissen: opdat zij de semantische ruimte kunnen vormen waarin mensen met de symbolen kunnen spelen. Het aanreiken van beelden van symbolen (bijv. een kruisbeeld) is niet veel meer dan het aanreiken van reproducties, betekenisloos en krachteloos. Het aanreiken van betekenissen kan een act van verbeelding zijn, waarin de mens tot denken wordt aangezet. Een zuivere mystagogie gaat zelfs voorbij aan de betekenissen en reikt naar de heilige werkelijkheid achter de woorden.

Dr. W.M. Speelman is verbonden aan de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht. Adres: Heidelberglaan 2, 3584 cs Utrecht


1)  W.M. Speelman: Liturgie in beeld. Over de identiteit van de Rooms-katholieke liturgie in de elektronische media (te verschijnen voorjaar 2004 bij het Liturgisch Instituut, Tilburg)

2) J. G. Hahn: Liturgie op televisie of ‘televisie-liturgie’ (Amsterdam 1982) 57-67

3) Zie W.M. Speelman: Traditie als het schijnen van waarheid. Een semiotiek van de traditie, in R.J. Peeters et al (red.): De Onvoltooid Verleden Tijd. Negen bijdragen tot een bezinning op traditie (Tilburg 1992) 81-98, p. 93

4) De algemene inleiding van het Rituale Romanum over de zegeningen begint met: ‘Omnis benedictionis fons et origo est Deus super omnia benedictus.’ Zie De Benedictionibus. Vaticana: Typis Polyglottis Vaticanis, 1984.

5) L.-M. Chauvet: The Sacraments. The Word of God at the Mercy of the Body (Minnesota 2001) 31-42. Chauvet geeft m.i. een te eenvoudige narratieve analyse van de eucharistieviering (pp. 129-133), waarin hij omwille van de structurele helderheid Christus en God, en Christus en de Kerk uit elkaar haalt. Maar ook in de syntactische analyse moet je er rekening mee houden dat Christus en God één zijn, en dat het verschil tussen Christus en zijn kerk in de liturgische communicatie wordt opgelost. Dat dit niet alleen een semantische, maar ook syntactische kwestie is, zien we in de symbolische ruil van de eucharistie, waarin het verschil tussen geven en ontvangen opgeheven is.

6) Met personality doel ik op het beeld van de persoon, op iets dat reeds ingevuld is en dus geen ruimte meer kan zijn voor onze eigen, oneindig diverse, persoonlijkheid. Onze kroonprins bijvoorbeeld mag zeggen wat hij denkt mits hij denkt wat hij behoort te denken. Maar in de liturgische act, die een anamnese en een participatie is, gaat het er juist om dat ieder met zijn eigen persoonlijkheid op God gericht is opdat hij en zij persoon van Christus worde. De liturgische persoonlijkheid is dus een ruimte waarin onze eigen persoonlijkheid zich begeeft en waar onze eigen persoonlijkheid in opgaat. In de liturgie is de individuele persoonlijkheid nog niet ingevuld, omdat de mens wordt aangesproken om als de unieke persoon, die hij en zij is, persona te zijn waar Christus doorheen klinkt.

7) J. Engemann: Deutung und Bedeutung frühchristlicher Bildwerke (Darmstadt 1997) 48-51; F. van der Meer: Christus’ oudste gewaad (Baarn 1989) 31-48 en 256-270

8) In communicatietheoretische discussies over virtual reality wordt een zeer bedreigend beeld geschetst van een realiteit die haar werkelijkheidswaarde verloren is. Men leert ons dat de werkelijkheid een constructie is geworden. De media kunnen de werkelijkheid in vrijwel alles nabootsen. Maar door dat besef is onze ervaring van de werkelijkheid vervaagd. Herinneren wij ons de kwestie of de ‘Saddam Hoessein’ op de televisie de werkelijke Saddam Hoessein was of een van zijn acht dubbelgangers. Wie gelooft nog in de realiteit van de gevirtualiseerde werkelijkheid? Met behulp van het semiotische begrippenapparaat kunnen wij vrij nauwkeurig beschrijven wat hier gebeurt. In de semiotiek worden drie bestaanswijzen onderscheiden: virtueel, actueel en reëel. Virtueel bestaan waarden, objecten en subjecten zolang ze nog niet met elkaar verbonden zijn. Ze leiden als het ware een vrij zwevend bestaan: /schoonheid/, een gedicht, een vrouw. Als een waarde met een object verbonden wordt, worden beide geactualiseerd. Dan heet het gedicht schoon, en is /schoonheid/ iets dat in dit gedicht te vinden is. Van realisatie kan men pas spreken wanneer het waarde-object met een subject wordt verbonden, dus wanneer de vrouw de schoonheid van het gedicht opneemt. Wanneer dus de mediale werkelijkheid virtueel genoemd wordt, dan wil dat zeggen dat de figuren en waarden in de mediale werkelijkheid vrij zweven en nog niet met elkaar verbonden zijn. In de elektronische media kan inderdaad iedere waarde met elk object en vervolgens met elk subject verbonden worden omdat die verbinding nog niet gelegd is. Wij zijn gewoon in dit gemediatiseerde tijdperk te spreken van ‘ongekende mogelijkheden’, maar de droevige waarheid is dat het ook alleen maar mogelijkheden zijn. Wat is nog werkelijk? Figuren en waarden zijn niet meer dan prikkels, hoe heftiger hoe beter. Maar die heftige prikkels brengen ons niet meer in beweging. Als wij een leeuw horen brullen, vluchten we niet meer, maar luisteren we met een zelfgenoegzame aandacht naar de perfecte kwaliteit van onze luidsprekers.

9) Chauvet: The Sacraments, 91-95

10) N.B. Het is eigen aan de liturgie dat zij de traditie als voorschrift aan de gelovigen aanreikt en opdraagt. Het is echter onliturgisch om de voorgeschreven zin als gefixeerd geheel aan te reiken. Als de semantiek van de liturgie volledig ingevuld en vastgelegd zou zijn, dan zou zij geen ruimte voor mensen kunnen zijn. En als de liturgie geen ruimte geeft, dan kunnen er geen mensen binnenkomen om de voorgeschreven zin te belichamen.

11) T.-J. Meeus: Meritocratie: Achterblijvers voelen zich verweesd, in NRC-Handelsblad donderdag 18 juli 2002, p. 3

12) Gedateerd kijkersonderzoek levert 65% oude en zieke, kerkelijke mensen op, waaronder vooral vrouwen. Zie H. Büsse & H. Jeggle-Merz: Fernsehübertragungen von Gottesdiensten: Chancen und Risiken. Abschlussbericht eines Forschungsprojekt in Verbin-dung mit der Zentralstelle Medien der Deutschen Bischofskonferenz [Manu-skript] (Freiburg im Breisgau, 1987

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 2004

DNK | 58 Pagina's

Uit het beeld getreden

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 2004

DNK | 58 Pagina's