GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Acta van het Zending-Congres - pagina 51

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Acta van het Zending-Congres - pagina 51

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

; ;

:

35 nadenkendheid van ambtenaren of hoofden tegengewerkt, en wordt het meer dan tijd dat hieraan een einde koine. „De verspilling, waarop hierboven wordt gedoeld, bestaan in de eerste plaats in het vorderen van onyioodig werk, zooals bijv.: het vegen op vaste dagen der wegen buiten de hoofdplaatsen; het vorderen van fraaie paggers; het te dikwerf en te overvloedig begrinten vooral op wegen, waar weinig vervoer per as en dus weinig slijtage is; het oprichten van onnoodige u'achthuizen en te zware bezetting er van: en in het algemeen het oproepen voor eenig werk van meer volk en het vorderen van grootere dagtaken dan noodig is. Het is mij zelfs gebleken, dat mindere ambtenaren of hoofden regelingen in het leven riepen, die soms aanzienlijke verzwaring der heerendiensten ten gevolge hadden. „Ik acht het daarom niet ondienstig, voor zooveel noodig, uw aandacht op deze misbruiken te vestigen, opdat, in afwachting der te maken gewestelijke regelingen, reeds dadelijk, door het nalaten van onnoodig werk, de heerendiensten zoo dragelyk mogelijk worden gemaakt, zullende ik, als later mocht blijken, dat deze wenken moedwillig in den wind worden geslagen, mij genoodzaakt zien, daarmede de Regeering in wetenschap te stellen.

„De Inspecteur belast met de leiding der heerendienst-onderzoekingen, heeft daarom van mij in last, om op zijn reizen nauwkeurig na te gaan, in hoeverre de hier gegeven wenken worden opgevolgd, en mij daaromtrent te rapporteeren."

Wat

dunkt u vau deze ernstige aan.schrijving, vanwege de Regeering tot de hoofden van gewestelijk bestuur gericht? Behoeft zij nog eenig commentaar V In de Indische bladen vrordt ook ten aanzien dezer circulaire, gelijk van zoo menige andere, herhaald: ,,Mits aan dit alles de hand wordt gehouden."

We zeiden straks, dat de heerendiensten weinig bevorderlijk zijn aan den welstand van de inlandsche bevolking. „En de opium-pacht dan !" roept wellicht deze en gene mij toe. Liefst zou ik er over zwijgen. Bijna veertig jaar geleden werden in het tijdschrift „De Nederlander' de navolgende woorden geschreven „In stede van voortdurende opdrijving zal men werken op opheffing van dat middel, en van lieverlede die pest zoeken te weren, welke jaarlijks tallooze offers wegsleept naar lichaam en ziel. Gods trouw zal wel op andere wijze in het gemis van schandelijke voordeelen voorzien." 1850 Sedert dien tijd heeft men niet

opgehouden, over het opiumpachtstelsel van gedachten te wisselen. In honderden geschriften, redevoeringen in en buiten het de misdaad van dat stelsel aangetoond; zelfs aan pogingen om een aequivalent aan te wijzen heeft het niet ontbroken. Welnu, de opiurapacht is bij de begrooting voor 1890 nog altijd opgevoerd tot ongeveer het dubbele van 1850. In een zeer belangrijken bundel stukken over de opiumpacht in Nederlandsch-Indië, in het jaar 1862 gedrukt, dien wij dezer dagen in in

tallooze

Parlement

is

handen namen, vonden wij een afzonderlijk advies van den Minister van koloniën, toen lid van den Raad van Nederlandsch-Indië; daarin wij de volgende zinsneden aan: „Het opiummisbruik dankt mede zijne ontwikkeling aan de meerdere welvaart, die de teelt van voedingsmiddelen en van voortbrengselen voor de Europeesche markt met al den aankleve van dien (gedurende de treffen

laatste jaren) onder de

inlandsche

bevolking

verspreid

heeft.

„Het hier bedoelde kwaad (het opiumverbruik) zal echter, mijns inziens, niet geheel kunnen worden uitgeroeid, zelfs niet tot een voor de algemeene volkswelvaart onschadelijk minimum teruggebracht, tenzij al die middelen gepaard gaan met een welingericht stelsel van volksonderwijs."

Een welingericht stelsel van volksonderwijs! Kunnen wij zeggen dat dit bestaat? Niemand dit zeker beweren, althans hij niet, die weet wat vroeger en later, in den jongsten tijd nog, van bevoegde zijde daarover gezegd en daartegen aangevoerd is. ,,Ik verklaar mij zoo schreef nog onlangs o. a. de heer Graafland een man, die door zijn 40-jarigen omgang met den inlander wel met diens neigingen en behoeften vertrouwd is ,,ik verklaar mij niet tegen de school, maar tegen die school, zooals zij is en onder de bestaande omstandigheden noodzakelijk zijn moet. Ik moet haar veroordeelen, omdat zij niet beantwoordt aan het

durft

men

doel, dat

omdat

zij

der

Mi/a?i(iseAe

school stellen moet

niet is eene volksschool.

,,Eene volksschool moet zijn eene school voor het volk; zij moet geven, ivat het volk behoeft. Dat doet de gouvernements-inlandsche school niet; zij past nog in geen eeuw voor die maatligt absoluut boven het niveau schappij Zij van ontwikkeling dier maatschappij Was het doel der Regeering voor de inlandsche maatschappij eene volksschool te stichten, dan is dat doel voorb^gestreefd!" „De volksschool, die wij voor Indië wenschen, niet de gouvernementsschool, maar eene vrije is gesubsidieerde particuliere school; vrij in het al of niet toelaten van god.sdienst op de school geen dwang, maar ook geen verbod. Ziedaar de ware neutraliteit, die aan eene regeering past Geen premie gesteld op godsdienstloosheid; en afwijzing wegens godsdienst, dat is niet neutraal. De dusgenaamde neutrale school moge in Nederland een reden van bestaan hebben, die wij niet willen beoordeelen, in Indië bestond die reden voor de inlandsche school in geen geval." „Voor ons" ik onderschrijf gaarne wat in „De !

!

.

.

.

!

Nederlandsche Gedachten, van '26 Juni "1863, no. 16, voorkomt, „voor ons zijn christendom en staatkunde onafscheidelijk, maar ook al achtten wij dit niet, locu zouden wij uit een staatkundig oogpunt, bedenkingen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1890

Abraham Kuyper Collection | 142 Pagina's

Acta van het Zending-Congres - pagina 51

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 januari 1890

Abraham Kuyper Collection | 142 Pagina's