De band des verbonds - pagina 169

HET TIJDGELOOF.

165

In het algemeen wordt van de tijdgeloovigen op deze aangrijpende wijze in Hebr. 6: 4 6 gesproken: „Want het is onmogeHjk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, en

—

gaven gesmaakt hebben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben het goede Woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw, en afvallig worden, die, zeg ik, wederom te vernieuwen tot bekeering, als welke zich zelven den Zoon van God wederom kruisigen en openlijk te schande maken." Dezulken hebben gesmaakt, met vreugde, de hemelsche gaven. Maar als het tijdelijke van hun geloof onvruchtbaar blijkt voor de eeuwigheid, dan worden ze afvallig. Doch hij, die de volle waarheid weet, spreekt dan ook uit: „Zij zijn uit ons uitgegaan, maar zij waren uit ons niet, want indien 2ij uit ons geweest waren, zoo zouden zij met ons gebleven zijn; maar dit is geschied, opdat zij zouden openbaar worde hemelsche

den, dat

Doch

zij

niet allen uit ons zijn."

dit schrikkelijke zal,

Gode

(I zij

Joh. 2:

19.)

dank, nooit aan één

kind van God overkomen, omdat de genadeGods en de roeping Gods onberouwelijk zijn, en de HEERE degenen die de Zijnen zijn, kent.

waarachtig giften

Daarom

ziel, die de zalving van den Heilige ontdingen weet: „Zoo iemand zich onttrekt, mijne ziel heeft in hem geen behagen. Maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten verder ve, maar van dege-

ving en

zegt de

alle

nen die gelooven

tot

behouding der

ziele. "

(Hebr. 10: 38,

39.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen