GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

¶ Theoriegestuurde verklaringsmodellen in de godsdienstwetenschap en kerksplitsing op Urk

Bekijk het origineel

¶ Theoriegestuurde verklaringsmodellen in de godsdienstwetenschap en kerksplitsing op Urk

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

¶ D.H. Hak

Onder de titel Urk als toetssteen van wetenschap Over affiniteit als voorwaarde voor historisch onderzoek (DNK, 43, november 1995, 62-80) bespreekt de kerkhistoricus Knetsch mijn proefschrift dat als onderwerp stagnatie in de Nederlandse godsdienstwetenschap heeft (Hak 1994). Omwille van de mij ter beschikking staande ruimte ga ik voorbij aan de persoonlijke aantijgingen - als gebrek aan affiniteit, gebrekkige kennis van de tale Kanaans, zijn held, een niet geringe gedrevenheid, etc - en zal ik me concentreren op de aard van de verklaring over kerksplitsingen op Urk en daarnaast wil ik de door de auteur gesignaleerde onhelderheid met betrekking tot de probleemstelling aanstippen. Met dit laatste begin ik.

De probleemstelling

De geringe bijdrage van de godsdienstfenomenologen aan de kennis van religieus handelende mensen is in het verleden door beoefenaren van de wetenschap zowel binnen als buiten de discipline gesignaleerd. Zelf ben ik er voor het eerst tegenaan gelopen tijdens de kolleges van prof. Van Baaren eind jaren zeventig. Nog sterker werden deze vermoedens op een bijeenkomst van het Nederlands genootschap van godsdiensthistorici einde jaren tachtig in Utrecht waar nota bene na honderd jaar van wetenschapsbeoefening nog steeds de definiëringspvobltmtiiek van religie centraal stond. Over stagnerende wetenschapsbeoefening gesproken!

Stagnatie in de godsdienstwetenschap werd onder meer door uiteenlopende beoefenaren van de wetenschap als Van Baal, Sierksma en Waardenburg geconstateerd; en de laatste heeft dit vrij recentelijk nog eens herhaald. Ik wil hem hier een aantal malen aanhalen zodat de lezers zelf diens oordeel kunnen lezen en hoop daarmee ook de suggestie van Knetsch te ontkrachten dat ik Van Baal en Waardenburg al te gemakkelijk voor mijn karretje zou spannen. Waardenburg schrijft:

In fact one of the great weaknesses of the whole phenomenological movement in the field of Religionswissenschaft (and its charm for outsiders!) was its lack of a really reasoned approach to the religious data which it tried to unravel, and its lack of critical analysis of the very concept of religion which was used (Waardenburg 1991, 32).

De godsdienstfenomenologie werd gekenmerkt door een gebrekkige benadering en een even gebrekkige analyse van religie. Vervolgens stelt hij:

By not offering a real progress in hermeneutical reflection, the phenomenology of the period of Kristensen and Van der Leeuw tolled its own death-knell and had to make place for other approaches, with new models and paradigms to study religion (Waardenburg 1991, 52).

Tenslotte nog één maal Waardenburg (1991, 54):

The phenomenological attitude, which may be characterized as that of an 'experiencing' rather than 'participant' observer and which was closely linked to a bourgeois lifestyle and an armchair type of scholarship, became obsolete (...).

Het lijkt me dat ik hier niets aan toe behoef te voegen.

Wat nieuw is aan mijn proefschrif is dat het de eerste bijdrage vormt waarin van de drie hoofdrolspelers in de godsdienstwetenschap in Nederland op systematische wijze is vastgesteld wat hun precieze rol in en bijdrage aan de beoefening van de godsdienstwetenschap in Nederland is geweest. Om dit te kunnen doen is de volgende probleemstelling geformuleerd: 'Is er sprake van stagnatie in de periode 1920-1980 in de fenomenologie van de primitieve religies in Nederland? Zo ja, hoe valt deze te verklaren? ' (Hak 1994, 4). Die probleemstelling en de erin gebruikte begrippen worden vervolgens verantwoord en met behulp van een aantal beschrijvings-en trendvragen, vergelijkings-en verklaringsvragen beantwoord. Hoe de auteur mij een onheldere probleemstelling of terreinafbakening kan verwijten, is mij dan ook onduidelijk. Wanneer de probleemstelling wordt getoetst aan de eisen die methodologen als Swanborn (1987) of Verschuren (1986) stellen aan de probleemstelling in empirisch onderzoek dan zal blijken dat deze de toets der kritiek gemakkelijk kan doorstaan. Tenslotte, wat dit deel van m'n reaktie betreft nog dit, Knetsch noemt Réville. Mijn vraag aan hem, hoe anders hadden mijn konklusies geluid wanneer diens geschriften wel waren gebruikt? Het is een wijdverbreid en groot misverstand te denken dat sociaal wetenschappelijk onderzoek een bezigheid is waarin al associërend de inhoud van iemands boekenkast moet worden beschreven. In sociaal wetenschappelijk onderzoek gaat het erom het gestelde probleem op een adekwate, spaarzame en elegante wijze vanuit de theorie te beantwoorden. Dit brengt me bij de kerksplitsingen op Urk.

Urk

Voor een juist begrip voor wat ik heb gedaan, is een klein uitstapje nodig naar wetenschapsfilosofie en - geschiedenis. De laatste decennia is in de sociale wetenschappen in Nederland de belangstelling sterk toegenomen voor het paradigma van de rational choice-theorie. In feite is de theoriegestuurde sociologiebeoefening in Nederland verdeeld in twee kampen, wanneer we de 'theorieloze' sociologen buiten beschouwing laten: dat van de Elias-aanhangers en dat van de rational choice-aanhangers. Adam Smith (1723-1790) wordt beschouwd als de voorloper van de moderne theorieën over utilitaristisch individualisme of de rational choice-thcovic. In de jaren zeventig is in de Verenigde Staten en West-Europa een bont gezelschap ontstaan van ekonomen, psychologen, sociologen, speltheoretici, en welvaartsekonomen die zich bezig hielden met kollektieve aktie. Ze hadden elkaar gevonden op basis van een aantal gemeenschappelijke vooronderstellingen hoe wetenschap te beoefenen. Ze houden zich aan het Popperiaanse voorschrift van methodologisch individualisme: macro-problemen moeten op het niveau van individuen worden opgelost. Wetenschappelijk uitgangspunt of de harde kern van deze theorie is verder dat mensen op grond van de onveranderlijke menselijke natuur hun welbegrepen eigenbelang nastreven. Mensen kiezen die middelen die zij op dat moment op die plaats zien als de meest efficiënte om hun doelen te bereiken, met andere woorden ze maken kosten-baten-afwegingen. De doelen die ze nastreven zijn niet zoals Knetsch weergeeft beperking van kosten en vergroting van baten, maar fysiek welzijn en sociale waardering, waarbij sociale waardering kan worden onderscheiden in status, gedragsbevestiging en positief affekt. Dit alles gebeurt in een bepaalde sociaal-kulturele kontekst (zie onder meer: Coleman 1990; Hak 1992; 1993; 1995; 1996; Hak & Sanders 1995; Lindenberg 1985). Vooral in de Verenigde Staten heeft dit paradigma op het terrein van het godsdienstonderzoek ingang gevonden en ook in West-Europa hebben enkelen zich bij deze wetenschap-

pelijke gemeenschap aangesloten.

Met behulp van bovenstaand paradigma heb ik een nieuwe verklaring voor de kerksplitsingen op Urk gegeven. Knetsch heeft gezien zijn weergave de rational c/io/ce-theorie niet begrepen. Dat valt hem aan te rekenen, waarbij ik me wel realiseer dat deze theorie waarschijnlijk nieuw is voor veel kerkhistorici en beoefenaren van de godsdienstwetenschap. Ook heeft hij de status van de gegeven verklaring volstrekt niet begrepen: het betreft hier een theoretische verklaring die gebaseerd is op de vooronderstellingen van de rational choice-theorie en deze verklaring behoeft empirische toetsing. Om het in termen van de Popperiaanse PTO-cyclus te vertalen: de P - het probleem - is hier het grote aantal kerksplitsingen op het voormalige eiland Urk na de Tweede Wereldoorlog. De door mij voorgestelde verklaring vormt de T - de theorie. Vervolgens moet deze empirisch worden getoetst. De toetsing kan op vele manieren plaats vinden en zou aanleiding kunnen zijn tot een nieuw probleem, P, en bijstelling van de theorie, T, etc., etc.

Besluit

Ik heb me indertijd gerealiseerd dat niet iedereen binnen de godsdienstwetenschappelijke gemeenschap op de uitkomsten van dit onderzoek zou zitten te wachten, maar hoopte wel dat deze voor een aantal beoefenaren aanleiding zou vormen tot het begin van een rationele diskussie over het materiële en het formele objekt van de godsdienstwetenschap. Ik geloofde en geloof nog steeds dat de beoefening van de godsdienstwetenschap daar baat bij zou hebben. Zo'n diskussie kan alleen maar worden gevoerd wanneer de diskussianten duidelijke standpunten innemen en wanneer dit wordt gevolgd door het uitwisselen van argumenten. Dit is de reden dat ik in mijn proefschrift mijn oordeel op een duidelijke wijze uiteen zet en in even klare taal vertel hoe ik tot zo'n oordeel ben gekomen. Die openbare diskussie daarentegen is niet begonnen. In de bijdrage van Knetsch valt niet eens de aanzet tot zo'n discussie te herkennen. Dat is jammer.

Literatuur

Waardenburg, J. (1991), 'The problem of representing religions and religion. Phenomenology of religion in the Netherlands 1918-1939' in: Hans G. Kippenberg und Birgitte Luchesi (red.), Religionswissenschaft und Kulturkritik, Marburg 1991, 31-56.

Reactie prof. Knetsch

Dr. D.H. Hak doet mij de eer aan, te reageren op mijn uitvoerige bespreking van zijn dissertatie (.DNK 43 (1995) pag. 62-80). Een kernpunt uit deze reactie lijkt mij de vraag, wat er aan zijn studie anders zou zijn geweest als hij de carrières van A. en J. Réville in Frankrijk zou hebben nagetrokken. Mijn antwoord - dat trouwens reeds a.c., pag. 66-69, gegeven werd - luidt: alles zou anders geweest zijn, daar dan duidelijk zou zijn geworden dat in Frankrijk de 'school van Tiele' gestuit is op de 'school van Dürkheim'. Vanaf dat moment, rond 1900, bestonden er dus twee zeer uiteenlopende benaderingswijzen, twee richtingen, op het terrein van de godsdienstwetenschap. Van deze beide had de ontwikkeling beschreven dienen te worden: boeiende stof! Doch helaas: niet alleen heeft de auteur een zowel te beperkt als te eenzijdig standpunt ingenomen, maar daarenboven toont hij nu ook nog, niet te vatten waar bij hem de grondfout zit. Dat maakt verdere discussie al te moeizaam. Jammer: de 'PTO-cycli' deden beter verwachten.

F.R.J. Knetsch

(Discussie gesloten. Red.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1996

DNK | 64 Pagina's

¶ Theoriegestuurde verklaringsmodellen in de godsdienstwetenschap en kerksplitsing op Urk

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1996

DNK | 64 Pagina's