GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

DE GEREFORMEER-DE KERKEN IN NEDERLAND EN DE OPRICHTING VAN DE WERELDRAAD

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

De synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland, gehouden in Eindhoven, 1948, besloot niet deel te nemen aan de komende assemblee van de Wereldraad van Kerken. Maar niet iedereen binnen de Gereformeerde Kerken was daar gelukkig mee. Mij is gevraagd om een 'tekening van de ontwikkeling van het debat' te geven. Ik wil dat via twee lijnen doen. 1. De officiële besluitvorming ter synode. 2. De verschillende stemmen die binnen de kerken zelf te horen waren.

De officiële lijn

De besluitvorming ter synode had uiteraard een voorgeschiedenis. De afgescheiden kerken hadden al contact onderhouden met de World Presbyterian Alliance, gesticht in 1875 (de naam werd later veranderd in die van World Alliance of Reformed Churches, afgekort als WARC). De Gereformeerde Kerken, die in 1892 ontstonden door de vereniging van de afgescheiden en dolerende kerken, zetten dit contact voort. De algemene vergadering van de WARC werd verschillende keren door een vertegenwoordiger van de Gereformeerde Kerken bijgewoond, zonder dat het ooit tot aansluiting kwam. 1 Inmiddels waren al vóór de Tweede Wereldoorlog ge-

Dr. K. Runia (IJsselkade 35, 8261 AC Kampen), emeritus-hoogleraar praktische theologie aan de Theologische Universiteit te Kampen (Oudestraat)

sprekken op gang gekomen om tot oprichting te komen van 'een oecumenische synode, waar alle kerken, die nog aan de gereformeerde belijdenis vasthouden, samenkomen'. Deze gedachte werd gelanceerd door H.H. Kuyper, tijdens een bezoek in 1924 aan de synode van de Gereformeerde Kerk (de zgn. Dopperkerk) in Zuid-Afrika. 2 Zowel in Zuid-Afrika als in de Christian Reformed Church in Noord-Amerika werd deze gedachte met voortvarendheid overgenomen. Opvallend was dat de Gereformeerde Kerken zelf vrij traag waren op dit punt. Toch was men vóór het begin van de Tweede Wereldoorlog al zover dat de drie kerken een afspraak hadden gemaakt voor een ontmoeting en dat de sprekers al waren uitgenodigd. Ten gevolge van de oorlog bleef het bij dit embryonale begin. Pas na de oorlog konden de vroegere besluiten geëffectueerd worden en zo kwamen de afgevaardigden van de drie kerken in 1946 voor het eerst bijeen in Grand Rapids.

De bredere contacten met de 'wereldkerk' begonnen in 1923, toen de synode van Utrecht een beslissing moest nemen ten aanzien van de uitnodiging voor de grote 'Conference on Life and Work' gepland voor 1925 in Stockholm. In een besloten zitting ging de synode ermee accoord dat twee leden van het moderamen op eigen verantwoordelijkheid naar Stockholm zouden gaan. 3 Het rapport van de bezoekers is niet te vinden in het synodale archief. In 1927 en 1930 worden verzoeken om mee te doen aan de Nederlandse afdeling van de WARC afgewezen. In 1930 wordt evenmin ingegaan op het verzoek om iets te doen in de geest van Stockholm. De synode is van oordeel dat 'niet alleen elke gereformeerde, maar ook elke positief-protestantse grondslag ontbreekt' . 4

Op de agenda van de buitengewone synode van Utrecht (1946) staat ook een brief van de Urgentie-Raad van de Nederlandse Hervormde Kerk met het verzoek mee te werken aan de vorming van een Nederlandse Oecumenische Raad van Kerken als onderdeel van de op te richten Wereldraad. De synode benoemt vijf deputaten om de kwestie van de aansluiting bij de Wereldraad te bestuderen en geeft een van hen, J.H. Bavinck, de opdracht mee te werken aan de voorbereiding tot de vorming van een Nederlandse Raad. Door een misverstand wordt Bavinck niet voor de funderende vergadering uitgenodigd. 5 Op de tweede vergadering die hij wel bijwoont blijkt alles al geregeld te zijn!

De synode van Zwolle (1946), die een deputatenrapport met

negen argumenten pro en negen argumenten contra deelname aan de Wereldraad ontvangt, besluit aansluiting zowel bij de Wereldraad als bij de Nederlandse Raad af te wijzen. 6 De grond is dat de basisformule van de Wereldraad ('Jezus Christus als God en Heiland') door de Raad zelf niet gehandhaafd wordt bij toelating van nieuwe leden, maar dat de interpretatie in de vrijheid van de kerken zelf wordt gelaten. Dit betekent echter niet dat de synode helemaal onverschillig ten opzichte van de oecumene staat. Dat blijkt uit drie andere besluiten: a. deputaten aan te wijzen voor het van tijd tot tijd samenspreken met de hervormde commissie voor de nieuwe kerkorde; b. zich wel aan te sluiten bij de Internationale Zendingsraad (deze was al in 1921 opgericht, maar de Gereformeerde Kerken deed tot dusver niet mee); c. de zaak van lidmaatschap van de Wereldraad voor te leggen aan de komende Gereformeerde Oecumenische Synode, waaraan men con amore meewerkte.

Vlak voor de oprichting van de Wereldraad in Amsterdam, 1948, ontvangt de synode van Eindhoven (1948) nog een dringend verzoek van de Oecumenische Raad om toch wel mee te doen. De synode overweegt het zenden van een waarnemer, maar uiteindelijk wordt het een brief van het moderamen. 7 Het beslissende argument is weer dat de Wereldraad ook zitting geeft aan hen die de basisformule op kardinale punten (zoals de lichamelijke opstanding van Christus, de maagdelijke geboorte en verzoening door voldoening) hebben losgelaten. J. van den Berg vat de situatie zo samen: 'De Gereformeerde Kerken staan telkens even met een zekere aarzeling bij de poort van de oecumenische beweging; zij voelen zich van tweeën gedreven: door een verlangen naar de eenheid en een passie voor de waarheid.' 8 In die eerste jaren na de oorlog blijkt de passie voor de waarheid het telkens weer te winnen van het verlangen naar de eenheid. Men was bang dat men door toe te treden tot de Wereldraad mee verantwoordelijk zou zijn voor en zich mee schuldig zou maken aan een relativerend devalueren van wat een absoluut gezag moet hebben in de kerk: 'het belijden der gemeente aangaande de Godheid en het zaligmakend werk van Jezus Christus'. 9

Discussie binnen de kerken

Naast de beslissingen op het niveau van de generale synodes is er ook de discussie die zich binnen de kerken zelf afspeelt. Die dis-

cussie vindt grotendeels plaats op het niveau van artikelen in kerkelijke bladen, al verschijnt er zo nu en dan ook een brochure. In een interview zei A.D.R. Polman eens dat er van het begin af drie groepen in de Gereformeerde Kerken zijn geweest:1. Zij die fel tégen aansluiting bij de Wereldraad zijn, omdat de basisformule ook modernistisch uitgelegd kan worden. 2. Zij die vóór aansluiting zijn, al hebben ze wel bezwaren. 3. Zij die tegen aansluiting nü zijn, al betreuren zij uitstel. 10 In het vervolg van dit artikel wil ik me bij dit schema aansluiten.

Tegenstanders van aansluiting

Deze groep is ongetwijfeld het grootst en het sterkst in deze periode. Tot deze groep behoren als prominente woordvoerders de hoogleraren K. Dijk, G.M. den Hartogh (beide in Kampen), G.Ch. Aalders (Vrije Universiteit) en L. Praamsma (predikant; later geëmigreerd naar Canada). Omdat zijn visie ongetwijfeld typerend is voor deze groep, vat ik enkele artikelen die Dijk in het Gereformeerd Weekblad over 'De Gereformeerde Kerken en de Oecumenische Beweging' schreef samen. In het eerste artikel (I, 50) lezen we dat hij grote moeite heeft met de uitnodiging tot deelname aan de vorming van een Nederlandse Oecumenische Raad van Kerken als onderdeel van de Wereldraad. Deze geplande raad heeft wel een goede basis ('Jezus Christus als God en Zaligmaker'), maar iedere lidkerk is vrij in haar interpretatie van deze belijdenis. Dat blijkt wel uit het feit dat de hervormde synode als een van haar gedelegeerden W. Banning benoemde. Wat deze leert hoort tot 'het gebied van de leugen'. We moeten dit zo kras zeggen, 'nu de synthese-golf over onze velden slaat'.

In het tweede artikel (I, 51) verklaart hij dat meedoen 'zonde voor God' zou zijn. Ook wij begeren de eenheid, maar alleen 'met alle kerken en alle christenen, die Jezus Christus erkennen als God uit God en Licht uit Licht, die Hem belijden als het door de ontvangenis van de Heilige Geest en de geboorte uit de maagd Maria vleesgeworden Woord, als de gestorven en lichamelijk-verrezen Heiland, als de Here, Die zit aan 's Vaders rechterhand en wederkomen zal om te oordelen de levenden en de doden, en die geloven in de verzoenende en schulduitdelgende kracht van Zijn bloed.' In feite stelt Dijk hier als eis instemming met de hele orthodoxe christologie. Daarom is hij ook hartelijk voor contact met confes-

sioneel trouwe gereformeerde kerken in het buitenland.

In het derde artikel (II, 1) beroept hij zich op de Praefatie van de Dordtse Leerregels, waarin de vaderen van Dordt uitspraken dat het hun ging om 'de kerk in eenheid der reine religie te behouden'. Tegen hen die er op wijzen dat we in de oorlog ook meededen aan het Interkerkelijke Overleg, waarin zelfs de Rooms-Katholieke Kerk participeerde, zegt hij dat we dat konden doen (hij deed zelf mee namens de Gereformeerde Kerken), omdat er geen confessie of geloofseenheid werd gevraagd.

In het laatste artikel in de serie (II, 8) verzet hij zich fel tegen den 'open brief' die W.F.C. van Helsdingen hem geschreven had. Deze was het wel eens met Dijks kritiek op de Oecumenische Beweging (hij noemt die kritiek de 'diagnose'), maar niet met Dijks conclusies (de 'therapie'). Volgens Van Helsdingen 'vormen de kerken tezamen de openbaring van het complete Lichaam van Christus. Ze horen bijeen!' Op grond van deze 'organische zienswijze' is hij van mening dat (terecht) de kerken 'met al hun gebrek' in de Oecumenische Raad vergaderd zijn. Dijk herhaalt tegenover hem zijn visie dat we alleen een echte eenheid in belijden mogen aanvaarden. Hij is dan ook ontstemd over het feit dat een oecumenische kring die voor aansluiting is in het Zendingscentrum in Baarn vergaderd heeft.

Voorstanders

Tot hen behoren met name mensen die in de zending gewerkt hebben of nog werken. Deze mensen waren op het zendingsterrein al veel eerder geconfronteerd met de vragen van de oecumene. Een van de redenen was dat Europese (en Amerikaanse) zendelingen hun eigen kerkelijke verschillen 'geïmporteerd' hadden in de jonge kerken. 11 Al in 1908 vond in Zuid-India een hereniging plaats van verschillende jonge kerken, ontstaan uit de zendingsarbeid van verschillende Angelsaksische kerken. J.H. Bavinck (zelf oud-zendeling) is van mening dat we in Nederland nog 'veel te rustig voortleven in gemoedelijke discussie', ons 'blind staren op de betrekkelijk kleine dingen die ons scheiden' en blijkbaar niet beseffen dat in deze apocalyptische tijd de meest fundamentele goederen op het spel staan. 12 Op het terrein van de zending komen we dan ook al allerlei vormen van oecumenische samenwerking tegen. 13 Opvallend is dat al in 1946 de synode van Zwolle besloot

om via de Nederlandse Zendingsraad toe te treden tot de Internationale Zendingsraad. 14 Een motief dat bij dit besluit een belangrijke rol speelde was het feit dat deze raden geen grondslag hadden!

Naast de zendingsmensen moeten hier ook genoemd worden de jongeren die op initiatief van Thijs Booy en D.J. van Herwaarden de Werkgemeenschap van Gereformeerde Jongeren opzetten. In een verklaring die Booy en Van Herwaarden vrij gauw na de oorlog uitgaven lezen we onder andere: 'De toekomst onzer kerk en die van het gereformeerde leven in het algemeen, met name ook die van de jeugd, vervult vele jonge gereformeerden met zorg. Zij vrezen, dat het proces van ontwrichting, verstarring en ook indifferentisme in toenemende mate ons gereformeerde leven zal aantasten.' Men wilde bijeenkomsten organiseren, waarop door deskundigen 'alle, voor gereformeerden actuele problemen' ter sprake zouden komen. 15 J. Plomp vat het zo samen: 'Men wilde gereformeerd zijn maar zocht naar een eigentijdse versie van de gereformeerde boodschap. Men verzette zich tegen traditionalisme en intellectualisme, was evangelisatorisch en zag op het oecumenische pad veel minder leeuwen en beren dan de synode' ' 6 . De Werkgemeenschap van Gereformeerde Jongeren werd later lid van de Oecumenische Jeugdraad.

In 1946 wordt ook een Studiegroep of Werkgemeenschap voor oecumenische vragen opgericht. Deze groep vergadert tot Dijks ongenoegen in het Zendingscentrum te Baarn. Dat valt overigens heel goed te begrijpen, als we weten dat de voorzitter van deze commissie J.C. Brussaard was en de secretaris B. Richters, de directeur van het Zendingscentrum! De Werkgemeenschap stuurt een brief naar de synode van Zwolle (1946), waarin ze uitspreekt dat, al wordt in de oecumenische beweging niet de volle eenheid gevonden, toch de plicht blijft bestaan om naar de op het ogenblik bereikbare eenheid te streven (Gereformeerd Weekblad, II, 11, pag. 88). In mei 1948 organiseert het Gereformeerd Oecumenisch Studieverband een discussie tussen S.U. Zuidema, die vóór aansluiting bij de Wereldraad is, en G.M. den Hartogh, die tegen is (vgl. Gereformeerd Weekblad, III, 49, pag. 386). De argumentatie van Den Hartogh is dezelfde als die van Dijk. Zuidema verdedigt onder andere de volgende stellingen: 'Zolang er in enige kerk nog iets is van de besprenging met het bloed en de Geest van Christus

en van de gehoorzaamheid aan het Woord van Christus, d.i. zolang er nog iets van de Here Christus en van Zijn weldaden is, mogen wij die Kerk niet geheel negeren en hebben wij samenwerking met haar te zoeken waar dit maar mogelijk en wenselijk is.' En: 'Nietdeelname aan de Wereldraad van Kerken is een verwaarlozing van de oecumenische roeping onzer Gereformeerde Kerken.' In zijn nadere uitleg van de stellingen zegt hij dat we in de Wereldraad de kans hebben om te getuigen, een kans die we in Oslo hebben laten liggen. Toch ontraadt hij 'vooralsnog' aansluiting, omdat de oecumenische gedachte in onze kerken nog niet leeft. 17

In 1947 publiceert I.A. Diepenhorst een brochure, De oecumenische beweging, waarin hij pleit voor aansluiting bij de Oecumenische Raad en de Wereldraad. Hij ziet de bezwaren die velen tegen toetreding tot deze raden hebben heel goed en geeft ze zo weer: de oecumenische beweging echt 18 de ketterij bij ontstentenis van wezenlijke tucht; zij geeft zich uit voor een hechte eenheid terwijl ze een tegen zichzelf verdeeld huis is; zij wordt veroordeeld door Schrift, door belijdenis en door kerkorde'. 19 Toch pleit hij er voor dat de gereformeerden meedoen: 'De oecumenische beweging verschaft een ontmoetingsplaats waar de kerken zich gezamenlijk kunnen verootmoedigen, biedt een aanspraakplaats waar de kerken zichzelf, elkander en de wereld kunnen plaatsen voor het gebod Gods.' 20 Bovendien kan er in de Oecumenische Raad en in de Wereldraad tegenover alle vrijzinnigen geappelleerd worden op de grondslag ('Jezus Christus als God en Zaligmaker'). 21 Dit alles is te meer nodig omdat het jongste verleden (de breuk in de Vrijmaking) aangetoond heeft dat de Gereformeerde Kerken 'nog heel wat te leren hebben, al ware het slechts kerkbesef en broederliefde'. 22 Al vrij gauw volgt discussie met Dijk (Gereformeerd Weekblad, III, 25, pag. 200). Daarin spreekt Diepenhorst als zijn mening uit dat de basis van de Wereldraad bij de besprekingen steeds gehandhaafd wordt. 'Sommige vrijzinnige ver tegenwoordigers der kerken ten spijt mag de raad als geheel genomen rechtzinnig heten.' Nog weer later (pag. 255) protesteert Diepenhorst tegen Dijks stelling dat ieder de basis mag uitleggen zoals hij wil. 'Dat is pertinent niet waar.' Veel modernen hebben vanwege de grondslag niet willen toetreden tot de Wereldraad. Bovendien is de raad geen superkerk en heeft hij geen kerkelijk gezag. Hij kan dan ook geen tucht uitoefenen. Maar de gerefor-

meerden hebben er wel een pracht van een gelegenheid om 'te getuigen omtrent hun geloofsbezit'.

Nee, maar 'met een bloedend hart'

Al in het zesde nummer van de eerste jaargang van het Gereformeerd Weekblad (17 augustus 1945) begint G. Brillenburg Wurth (dan nog predikant te Rotterdam) met een serie van vier artikelen over 'Valse en ware oecumeniciteit'. Het eerste artikel begint met de constatering dat we als gereformeerden in het verleden veel te veel op onszelf geconcentreerd zijn geweest. We hadden geen oog voor wat er in andere kerkgemeenschappen, zowel in eigen land als in het buitenland, omging. 'Dat er zo iets was als een wereldkerk, wij waren het ons nagenoeg niet bewust.' 'Onze kerkelijke troebelen waren voor een niet onbelangrijk deel gevolg van ons geestelijk en kerkelijk provincialisme.' Er is dan ook een verlevendiging van het oecumenisch besef nodig, waarbij we dan wel goed moeten onderscheiden tussen valse en ware oecumeniciteit. We hebben tot dusver nooit meegedaan aan de grote wereldconferenties. We hadden allerlei bezwaren tegen zo'n deelname, te weten 1. het gevaar binnen de oecumenische beweging om vanzelfsprekend als kerk te erkennen en aanvaarden wat zich maar als kerk aanbiedt; 2. het pragmatisme, d.w.z. de miskenning van het gewicht van de waarheidsvraag; 3. de vlucht uit de concrete werkelijkheid van de kerk in de 'spiritualistische' sfeer van een zgn. 'onzichtbare' kerk. Wurth begrijpt de antipathie tegen de oecumenische beweging die er bij velen in de Gereformeerde Kerken is dan ook wel.

In het tweede artikel (I, 7) zegt hij niet onder de indruk te zijn van de twee motieven die vaak genoemd worden om deel te nemen aan de oecumenische beweging. 1. De kerk mag niet achter blijven bij de wereld. 2. Eendracht maakt macht. Hij ontkent niet dat er elementen van waarheid in zitten. 'De verdeeldheid van de Kerk belet haar maar al te zeer om in de wereldnood van onze tijd haar van God gegeven roeping te vervullen.' In werkelijkheid is er echter een ander motief nodig: 'het oecumenische, wereld-wijde behoort zonder enig twijfel tot het wezen van Christus' Kerk.' In het derde artikel (1, 9) stelt hij het probleem van het criterium aan de orde: 'Waar ligt de grens van kerkelijke eenheid en samenwerking? ' We moeten twee gevaren vermijden: indifferentisme

(de confessies doen er niet toe) en absolutisme (Rome). Die gevaren kunnen we alleen vermijden, als we als gelovigen en als kerken a. onszelf en onze eigen inzichten onderwerpen aan de waarheid in Gods Woord en b. bereid zijn met grote geestelijke openheid naar elkaar te luisteren.

In het vierde en laatste artikel (1, 10) wijst hij erop dat ons vroegere geestelijk superioriteitsgevoel ons soms 'gehaat' maakte bij leden van andere kerken. Verder is hij van mening dat in de oecumenische beweging de waarheidsvraag steeds centraler komt te staan. Met een verwijzing naar het 'geestelijk universalisme' van J. Calvijn en H. Bavinck sluit de serie af met de woorden: 'Zulk katholiek, universeel, oecumenisch christendom zal ook ons thans alleen kunnen redden uit het slop, waarin wij met ons gereformeerd kerkelijk leven in de laatste jaren dreigden te geraken.'

In het kerstnummer van het Gereformeerd Weekblad van 26 december 1947 (III, 26) schrijft Wurth over 'Oecumenisch heimwee'. Vanwege het dreigend relativisme in de Wereldraad (de grondslag wordt niet gehandhaafd) moeten we 'met een bloedend hart' 'neen' zeggen, 'omdat men moet, maar zelf zo zielsgraag anders zou willen.' Maar er is helaas zo weinig oecumenisch heimwee bij de gereformeerden. We realiseren ons veel te weinig dat het 'tezamen met alle heiligen' ook een toetssteen is voor de echtheid van het christelijk geloof. Het ontbreken van dit heimwee is 'een symptoom van reeds aanwezige zelfgenoegzaamheid'. Een andere theoloog die een belangrijke rol in het hele debat heeft gespeeld is Herman Ridderbos, nieuwtestamenticus in Kampen. In Gereformeerd Weekblad, II, 14 schrijft hij naar aanleiding van het besluit van de synode van Zwolle (1946) om niet mee te doen aan de Nederlandse Oecumenische Raad dat hij daar begrip voor heeft. Dat geldt te meer, omdat de Hervormde Kerk een 'invloedrijke vrijzinnige theoloog' [Banning] afvaardigde. Toch is hij het niet eens met hen die eigenlijk eisen dat de grondslag in de zin van de gereformeerde belijdenis gehandhaafd moet worden. Hij noemt dat een 'exclusief' standpunt dat in feite alleen maar ruimte heeft voor een Gereformeerde Oecumenische Beweging. 'Men kan zich een zekere samenwerking denken op de grondslag van de Wereldraad van Kerken (...), waarbij de deelnemende kerken deze grondslag niet allen in dezelfde dogmatische zin interpreteren, zonder hem nochtans in modernistische zin van kracht te

beroven.' Bovendien is de Oecumenische Raad niet een nieuw kerkverband, maar een poging om in bepaalde concrete dingen tot gemeenschappelijke actie te komen en zich in zaken van geloof en kerkinrichting alsook in praktische aangelegenheden te bezinnen op de opdracht van de Koning van de kerk. Het is duidelijk dat Ridderbos hier eigenlijk 'aarzelt'.

Een paar weken later (II, 18) komt hij er op terug. Hij maakt dan twee belangrijke opmerkingen. Hij noemt het onbevredigend dat men alleen zitting in de Oecumenische Raad kan nemen, als 'men zich bij voorbaat neerlegt bij de stipulatie, dat men iedere kerkengroep en iedere gedelegeerde op de aangenomen grondslag zal aanvaarden.' De tweede opmerking is dat de Oecumenische Raad toch ook een zekere verantwoordelijkheid voor zijn eigen grondslag zal moeten aanvaarden.

In II, 37 vinden we een verslag van een lezing die Ridderbos in het Zendingscentrum, gehouden heeft ter toelichting van het besluit van de synode van Zwolle (1946). De kern van het probleem blijkt weer te liggen in het omgaan met de grondslag. Het verslag eindigt met de woorden: 'Al kunnen wij thans, gezien ook de huidige samenstelling van de Oecumenische Raad, niet met genoegzame vrijmoedigheid toetreden, wij zullen de ontwikkeling van de Oecumenische Raad met belangstelling hebben te volgen en ten opzichte hiervan de politiek van de open deur en niet die van het negatieve fait accompli moeten volgen' (accentuering door mij).

In III, 12 schrijft hij een artikel naar aanleiding van de oprichting van het Gereformeerd Oecumenisch Studieverband, die enige tijd daarvoor (zomer 1947) had plaats gevonden. Hij herhaalt het bekende bezwaar over een goede (!) grondslag die helaas niet gehandhaafd wordt. Toch is hij redelijk positief over de oprichting van dit studieverband, want we zijn niet klaar met het aantonen dat anderen de oecumenische roeping op een verkeerde manier vervullen. Dat vereist van onszelf op zijn minst studie en bezinning, die zich ook tot daadwerkelijke activiteit wil ontplooien.

In III, 31 (30 januari 1948) schrijft hij dat met de uitspraak van Zwolle 1946 het laatste woord nog niet gezegd is over het vraagstuk van de Wereldraad. De synode zelf besloot trouwens ook om de zaak aan de komende Gereformeerde Oecumenische Synode voor te leggen. In verband met het debat Zuidema-Den Hartogh (III, 49) sluit Ridderbos zich aan bij de al genoemde woorden van

Zuidema en stelt hij de vraag of we ons niet met ons gereformeerde karakter kunnen laten betrekken in een gemeenschap van kerken, zolang we erkennen dat er in die andere kerken bij alle zeer diepgaande verschillen 'nog iets is van de besprenging van het bloed en de Geest van Christus en van gehoorzaamheid aan het woord van de Here Christus.' Hij komt ook nog terug op de kwestie van de grondslag. De Wereldraad heeft gezegd dat hij 'zich niet bemoeien' wil met de manier waarop de lidkerken die grondslag verklaren. Maar wat betekent dit 'zich niet bemoeien'? Als het betekent dat iedere uitleg legitiem is, dan kunnen we niet meedoen. Als het betekent dat men niet verantwoordelijk is voor die uitleg, maar ze ook niet legitimeert, dan moet aansluiting toch eigenlijk mogelijk zijn.

Conclusie

Het is duidelijk dat het vrije debat binnen de kerken verder gaat dan de officiële synodale uitspraken. Die markeren duidelijk een 'voorlopige' positie, al zijn de synodes zelf zich daar op dat moment niet van bewust. Verder valt op dat de deelnemers aan de publieke discussie, althans wat het Gereformeerd Weekblad betreft, allemaal hoogleraar aan de Theologische Hogeschool in Kampen zijn (tegenwoordig vaak Kampen I genoemd; Brillenburg Wurth is vrij gauw na de publikatie van zijn eerste artikelen ook tot hoogleraar benoemd). Van de hoogleraren aan de Theologische Faculteit van de Vrije Universiteit doet alleen G.Ch. Aalders mee (via een artikel in het Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 23 ).

De vier hoogleraren uit Kampen vallen duidelijk in twee groepen uiteen. De ouderen onder hen (Dijk en Den Hartogh) zijn prominente vertegenwoordigers van de 'tegenstanders' en zijn vurige verdedigers van het synodale 'neen'. De jongeren onder hen (Wurth en Ridderbos) onderschrijven het 'neen' van de synodes, maar betreuren het tegelijk dat een dergelijk Nee 'thans' of 'vooralsnog' nodig is. Tegelijk volgen ze met een open blik de ontwikkelingen van de Oecumenische Raad en de Wereldraad en stellen ze de vraag of de werkelijke gang van zaken in de oecumenische organisaties deelname van de kant van de Gereformeerde Kerken toch niet mogelijk kan maken.

Het is achteraf duidelijk dat de open houding van mensen als Brillenburg Wurth en Ridderbos de verdere ontwikkelingen bin-

nen de Gereformeerde Kerken op dit punt sterk beïnvloed heeft en uiteindelijk meegeholpen heeft om tot participatie in de Oecumenische Raad (tegenwoordig Raad van Kerken) en in de Wereldraad te komen.

Aansluiting

Het heeft echter nogal even geduurd voordat de Gereformeerde Kerken besloten om deel te nemen aan de Wereldraad. Dat gebeurde pas in de jaren zestig, toen er een grotere openheid naar andere kerken zichtbaar werd. 24 In het voorjaar van 1961 publiceerden de 'achttien' (negen hervormde en negen gereformeerde predikanten) een oproep, waarin ze uitspraken dat 'de gescheidenheid van de hervormde en gereformeerde kerken niet langer geduld' kon worden. 25 De synode van Apeldoorn (1961-62) reageerde vrij positief op deze actie en besloot 'iets meer ruimte' te geven voor het houden van gemeenschappelijk diensten. In diezelfde jaren groeide ook de overtuiging dat men van een wereldwijde oecumenische beweging niet kan eisen dat ze haar grondslag op dezelfde wijze handhaaft als de Gereformeerde Kerken het doen ten aanzien van de Drie Formulieren van Enigheid. De Wereldraad wilde (terecht) geen superkerk zijn en kon dan ook niet met de basisformule omgaan alsof het een confessie was die gehandhaafd moet worden. De basisformule is een 'criterium' waaraan elke kerk die toetreedt of al toegetreden is zichzelf toetst en waarop de lidkerken elkaar kunnen aanspreken.

In 1961 zendt de synode van Apeldoorn voor het eerst waarnemers naar de assemblee van de Wereldraad in New Delhi. De synode van Groningen 1964 spreekt uit 'dat wanneer men het bijzondere karakter van de Wereldraad als een poging om de vervallen en verscheurde kerk in de hele wereld meer aan haar wezen en opdracht te doen beantwoorden, in het oog houdt, de grondslag van de Wereldraad met name in zijn in New Delhi gewijzigde vorm als grondslag van dit bepaalde oecumenische verband kan dienen en dat in de wijze waarop zijn grondslag functioneert, volgens de aan de synode verstrekte gegevens, geen doorslaggevende verhindering voor de Gereformeerde Kerken gelegen is om zich bij de Wereldraad van Kerken aan te sluiten', maar de synode wil eerst de plaatselijke kerken de gelegenheid geven om te reageren. Twee synoden later besluit de synode van Amsterdam (1969) het lid-

maatschap aan te vragen. In 1971 besluit het centraal comité in Addis Abeba de Gereformeerde Kerken als lid toe te laten.


1. Vgl. J. Plomp, Een kerk in beweging, Kampen 1987, 30v.

2. L. Praamsma, 'Naar een internationaal-gereformeerde synode? ', Gereformeerd Weekblad, 1, 11.

3. Vgl. Met al de heiligen (een bewerking van het deputaten-rapport aan de synode van Utrecht (1959)), 1960, 6v.

4. Met al de heiligen, 7.

5. R. Schippers noemt dit later een 'akelig bedrijfsongeval', in 'De gereformeerden en de oecumenische situatie in Nederland', Kerk en Theologie, VII (1956), 163.

6. Acta 1946, art. 366.

7. Voor de volledige tekst zie het artikel van G.M. den Hartogh, 'Laten de Gereformeerde Kerken andere kerken links liggen? , II', Gereformeerd Weekblad, IV, 9.

8. J. van den Berg, 'De Gereformeerde Kerken en de oecumenische beweging', in: Oecumene in 't vizier. Festschrift aangeboden aan dr. W.A. Visser 't Hooft, Amsterdam 1960, 11.

9. Van den Berg, 'Gereformeerde Kerken en oecumenische beweging', 12.

10. Gereformeerden kijken naar de Wereldraad, 1968, 20.

11. J.H. Bavinck, 'Apostoliciteit en katholiciteit', in: De apostolische kerk. Theologische Bijdragen ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Theologische Hogeschool in Kampen, Kampen 1954, 229.

12. Bavinck, 'Apostoliciteit en katholiciteit', 230.

13. Van der Berg, a.w., 15.

14. Acta 1946, 193.

15. De 'verklaring' was mede-ondertekend door de hoogleraren J.H. Bavinck, G.C. Berkouwer, G. Brillenburg Wurth en J. Waterink.

16. Plomp, Kerk in beweging, 76. In zijn boek Kerk en jeugd (Amsterdam 1950) schreef Booy over 'jonge gereformeerden die vanuit hun geloof vragen dat hun kerkgenootschap zich aansluit bij de Wereldraad van Kerken, dat de gereformeerde sfeer doortrokken wordt van een sterke oecumenische gezindheid, dat hun kerk zich meer gaat interesseren voor de hervormde kerkvernieuwing, op positieve wijze' (165); vgl. G. Dekker, De stille revolutie, Kampen 1992, 41 v.). Dit alles werd breder uitgewerkt in Gereformeerden waarheen? (Kampen 1951), van de hand van A. Bouman en Th. Booy. In dit boek pleitten de schrijvers o.a. voor de openstelling van de ambten voor de vrouw, schuldbelijdenis inzake de tuchtmaatregelen van 1944 en 1945, en toetreding tot de Wereldraad. Vgl. H.C. Endedijk, De Gereformeerde Kerken in Nederland, 2 (over de jaren 1936- 1975), Kampen 1992, 138v.

17. Zuidema neemt later een radicaal ander standpunt in. Als de synode van Apeldoorn (1963/4) besluit dat er geen verhindering meer is voor de Gereformeerde Kerken om zich aan te sluiten bij de Wereldraad, schrijft hij een fel en uitdagend boekje tégen dat

(17. vervolg) besluit: Op de tweesprong (Franeker 1964). Hij zegt dat toetreding tot de Wereldraad betekent 'dat onze kerken als lid van de Wereldraad naar het oecumenisch beginsel der wederkerigheid elk van de [in de verschillende kerken aanwezige] christologieën mede sanctioneren' (36). Ook is hij van mening dat de Wereldraad 'een machtsorganisatie van de zwaarste aard' is. 'Een machtsorganisatie, die in de Verenigde Staten en op de zendingsterreinen monopolistische vormen aanneemt en geen monopolisme schuwt' (114). Het behoort tot de roeping van de Gereformeerde Kerken 'de strijd aan te binden tegen de nieuwe, valse antithese-idee en de antithese-praktijk van de Wereldraad' (119).

18. Het werkwoord 'echten' wordt hier gebruikt in de zin van 'wettig verklaren'.

19.1.A. Diepenhorst, De oecumenische beweging, 1947, 30.

20. Diepenhorst, Oecumenische beweging, 37.

21. Ibidem, Al.

22. Ibidem, 43.

23. G.Ch. Aalders, 'Tweeërlei raad van kerken', Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, 48/2, 92-98. Het gaat hier over de Federal Council of the Churches of Christ in America (de tegenhanger van de Nederlandse Oecumenische Raad van kerken) en de American Council of Christian Churches, opgericht door dr. Carl Mclntyre, en aan het slot ook nog over de (eveneens Amerikaanse) National Association of Evangelicals.

24. Dan blijkt ook dat de vernieuwingsdrang die Thijs Booy c.s. onder woorden hadden gebracht een breder draagvlak binnen de kerken hadden dan men in de jaren vijftig vermoedde. Al in 1956 kan Booy schrijven: 'Veel van wat de W.G.J. voorstond is werkelijkheid geworden of bezig werkelijkheid te worden', Een stille omwenteling, Amsterdam 1956, 183/4.

25. Vgl. De Achttien, Van kerken tot kerk, Amsterdam 1961, 9v. Officiële gesprekken met vertegenwoordigers van de Hervormde Kerk waren al in 1948 gestart. In de oorlogsjaren had men vaak contact met elkaar gehad in het Interkerkelijk Overleg, maar er zat tot aan de jaren zestig heel weinig schot in. Vgl. J. Plomp, a.w., 17 v.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1998

DNK | 89 Pagina's

DE GEREFORMEER-DE KERKEN IN NEDERLAND EN DE OPRICHTING VAN DE WERELDRAAD

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1998

DNK | 89 Pagina's