GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

DE REMONSTRANTEN EN DE WERELD- RAAD VAN KERKEN*

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

Deze bijdrage beoogt een beeld te geven van de betrokkenheid van de Remonstrantse Broederschap bij de oprichting van de Wereldraad van Kerken in 1948. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar haar houding inzake de basisformule. In een inleidende paragraaf wordt ingegaan op de herkomst van de remonstranten en hun denken over de algemene kerk van Christus. Hun openheid naar andere kerken maakte dat zij zich van stonde af aan bij de oecumenische beweging betrokken wisten. Hun nadruk lag daarbij op het praktische hulpwerk (Life and Work) en minder op leerstellige aspecten van de oecumene (Faith and Order).

Toen de remonstranten werden uitgenodigd om deel te nemen aan een op te richten Wereldraad van Kerken, maakten zij bezwaar tegen de beoogde basisformule. Desondanks traden zij toe. Een tweede paragraaf gaat op deze kwestie in. Vervolgens wordt het verdere verloop van het 'gesprek over de basis' geschetst in een derde paragraaf. Dit gesprek vond tenslotte zijn afronding in de assemblee van New Delhi (1961), waar een herziening van de basisformule tot stand kwam. In een slotparagraaf wordt de relatie remonstranten en de Wereldraad beknopt geëvalueerd.

Voorgeschiedenis 1

De Remonstrantse Broederschap is geworteld in het gedachtengoed van Erasmus en de reformatie. Voordat in ons land het calvinisme opkwam, was er reeds sprake van een specifieke vorm van

Dr. E.H. Cossee (Lefèvre de Montignylaan 169, 3055 NC Rotterdam), bijzonder hoogleraar in het unitarisme aan de faculteit der godgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen.

Nederlandse reformatie, beïnvloed door Erasmus en de Moderne Devotie van de Broeders des Gemenen Levens. Het stimuleren van verdraagzaamheid en de nadruk op de praktijk van de vroomheid zijn de voornaamste kenmerken van deze hervormingsbeweging, waarvan de remonstranten zich als voortzetting zagen. Zij ontleenden hun naam aan een vertoog of remonstrantie, in 1610 bij de Staten van Holland ingediend, waarin zij hun bezwaren tegen de gangbare gereformeerde leer kenbaar maakten.

Deze bezwaren betroffen de vraag of de Gereformeerde Kerk - waarvan de remonstranten deel uitmaakten - haar leden aan bepaalde belijdenisgeschriften mocht binden. Hierdoor kon gewetensdwang ontstaan. De remonstranten kwamen op voor de consciëntievrijheid van de individuele gelovige. Een pluriform-belijdende volkskerk was hun ideaal, waarbinnen op basis van verdraagzaamheid en gewetensvrijheid verschillende geloofsvisies naast elkaar konden bestaan. Aan de wereldlijke overheid kenden zij zeggenschap in kerkelijke zaken toe, reden waarom zij hun vertoogschrift bij de Staten indienden.

De Staten stelden, nadat van calvinistisch-gereformeerde zijde een contra-remonstrantie was ingediend, pogingen in het werk om beide partijen met elkaar te verzoenen, echter zonder resultaat. Eerst de nationale synode van Dordrecht (1618-1619) zou uitkomst brengen in deze diepingrijpende geschillen, die het land aan de rand van een burgeroorlog hadden gebracht. Het contra-remonstrantse gevoelen zegevierde en de opvattingen van de remonstranten werden door deze synode veroordeeld. Als gevolg hiervan werden tweehonderd remonstrants-gereformeerde predikanten uit hun ambt ontzet en tachtig van hen verbannen.

Een aantal van hen vormde onder leiding van Johannes Wtenbogaert in het najaar van 1619 te Antwerpen de Remonstrantse Broederschap. Van hieruit werd in het verborgene de bediening van remonstrantse gemeenten in Holland en daarbuiten verzorgd. Na 1625 brak onder Frederik Hendrik een gunstiger klimaat voor de remonstranten aan. De plakkaten tegen hen werden verzacht; na 1640 was van een werkelijke vervolging geen sprake meer en na 1674 was van een vijandige houding van de overheid niets meer te merken. In feite waren de remonstranten niet veel anders dan 'dolerende' gereformeerden.

Dit blijkt onder andere uit hun zoveei mogelijk vasthouden aan

de presbyteriale ordening zoals in de Gereformeerde Kerk. Ook in de eredienst handhaafde men de gereformeerde gang van zaken. Zo bleef men de psalmberijming van Datheen gebruiken. De remonstranten hoopten op 'reparatie van grieven', wederopneming in de kerk waaruit zij in 1619 waren verwijderd. Over en weer werden na de synode van Dordrecht door gereformeerden en remonstranten pogingen ondernomen om tot hereniging te komen. Meestal leidden deze echter tot een opnieuw oplaaien van de geschillen. 2

Een nieuwe impuls tot hereniging leek de 'Brief' van 1796 te bieden. 3 In dit rondschrijven 'aen alle de leeraren en opzieneren der protestantsche gemeenten in Nederland' stelde de Remonstrantse Broederschap voor, om tot 'eene vereeniging' te komen van allen, 'die den naem van Jezus welmeenend belijden'. Deze 'Brief' was geïnspireerd door het Verlichtingsideaal van de Bataafse Republiek, met haar leuze van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Zij heeft echter nergens tot blijvend resultaat geleid. Slechts de vereniging van doopsgezinden en remonstranten te Dokkum (1798) is mede door deze 'Brief' gestimuleerd.

In 1834 was het de remonstrantse seminariumhoogleraar Abraham des Amorie van der Hoeven, die bij het tweede eeuwfeest van het Seminarium de wens uitte, dat geen derde eeuwfeest van deze kweekschool meer zou aanbreken. Hij hoopte dat dan 'de evangelische christenheid, rondom het Woord van God geschaard, en door dat Woord verbonden en verbroederd, geen anderen naam dan dien van Christus dragen zal'. 4 Van der Hoeven gaf hiermee blijk van een romantisch utopisme, want in datzelfde jaar vond de Afscheiding van De Cock in Ulrum plaats.

Een naklank van Van der Hoevens wens werd gehoord bij de viering van het 250-jarig bestaan van de Remonstrantse Broederschap in 1869, toen de Rotterdamse predikant H.N. van Teutem in zijn openingsrede aan diens woorden refereerde: 'Sints de gevierde redenaar met die treffende wending zijner feestrede aan de verborgen gedachten van den remonstrant hare uitdrukking gaf, werd het denkbeeld van eene opheffing van het seminarium niet alleen, maar van heel de Broederschap levend (...). Nooit was het ook in het hart der remonstranten, om zich voor altijd los te scheuren van de kerk der hervormden (...). Haar bleef een weemoedig verlangen naar hereeniging bij'. 5

Toch zag Van Teutem nog niet echt ruimte in de Hervormde Kerk voor de 'uitgeworpen remonstranten'. Omstreeks 1870 bleek daar de positie van de vrijzinnigen steeds problematischer. In 1872 besloot de Broederschap haar seminarie naar het 'moderne' bolwerk Leiden te verplaatsen en koos daarmede voor het modernisme. Aan 'reparatie van grieven' werd niet meer gedacht. Vele vrijzinnige hervormden werden remonstrant. Haar nieuwe hoogleraar C.P. Tiele zag de Remonstrantse Broederschap als een afdeling van de christelijke kerk die volstrekt het recht had zelfstandig te bestaan, zolang zij maar bleef staan in haar remonstrantse beginselen van vrijheid en verdraagzaamheid. 6

Deze beginselen van vrijheid en verdraagzaamheid maakten de remonstranten bij uitstek gevoelig voor praktische samenwerking tussen de kerken. Wat zou daarbij hun inbreng kunnen zijn? A.M. van Peski maakte in 1961 de balans op van wat het remonstrantse kerktype in de loop der eeuwen had opgeleverd. 7 Naast 'verwevenheid van bijbelse boodschap en consciëntie in het geloof' noemt hij 'een spiritualistische opvatting van het gezag van het evangelie'. Naast openheid voor wereld en cultuur benadrukt hij 'een voorkeur voor practische solidaire dienst aan de wereld'. Met hun laag-kerkelijke, op praktische samenwerking gerichte mentaliteit maken de remonstranten deel uit van de 'derde weg in de oecumene' tussen het autoritaire en persoonlijke kerktype in. 8

Met belangstelling werd door de remonstranten gereageerd op het initiatief van de Zweedse aartsbisschop Söderblom in 1925, om tot een conferentie van kerken 'On Life and Work' te komen. Samenwerking op het gebied van praktisch christendom stond hier centraal. Maar met reserve stonden zij tegenover een conferentie 'For Faith and Order', twee jaar later te Lausanne. Men voelde niet voor gesprekken over vragen van geloof en kerkorde in een theologisch klimaat waarmee men weinig verwantschap had. 9 Zo bleef de verwachting van de Broederschap in deze fase van de oecumenische beweging voornamelijk gericht op het vlak van de gezamenlijke 'praxis pietatis'. 10

De oprichting van de Wereldraad

Van de in de zomer van 1937 gehouden conferenties 'On Life and Work' en 'On Faith and Order' was de suggestie uitgegaan om de gehele oecumenische arbeid van de kerken samen te brengen in

één Wereldraad van Kerken. Als grondslag voor deze nieuwe te vormen raad werd door het voorbereidende comité voor de volgende formule gekozen: 'The World Council of Churches is a fellowship of Churches which accept our Lord Jesus Christ as God and Saviour'. De beschrijvingsbrief voor de algemene vergadering van de Remonstrantse Broederschap van 1939, welke over deelname aan de Wereldraad-in-oprichting had te beslissen, tekent daarbij aan: 'Het kan geen verwondering wekken, dat het laatste gedeelte dezer doelomschrijving [Jesus Christ as God and Saviour] de Broederschap - en met haar andere groepen in het vrijzinnig protestantisme - met ernstige bezorgdheid heeft vervuld, een bezorgdheid, waarvan dan ook aanstonds is blijk gegeven door de gedelegeerden van ons kerkgenootschap in de verschillende oecumenische instanties hier te lande'. 11 Naast inhoudelijke bezwaren tegen deze formule golden vooral overwegingen van praktische aard: men vreesde dat de dogmatische discussie de arbeid 'On Life and Work' zou inperken.

De Commissie tot de Zaken (het dagelijks bestuur van de Broederschap, afgekort 'CoZa') had deze bezwaren aan het voorbereidende comité kenbaar gemaakt en was met een wijzigingsvoorstel gekomen (i.p.v. 'God and Saviour': Lord and Saviour'). Zij had hierop als antwoord ontvangen, dat het concept niet veranderd kon worden, maar 'dat de handhaving der formuleering allerminst inquisitoriaal werd bedoeld en aan ieder van de deelnemende kerken werd overgelaten aan de gekozen bewoordingen dien uitleg te geven, dien zij voor zich verantwoord achtte'. 12 De CoZa stond nu positief tegenover aansluiting en liet zich daarbij door drie overwegingen leiden:1. De Broederschap heeft zich altijd deel geweten van het geheel der christelijke kerken; 2. het gaat bij de 'haar minder-sympathieke basis-omschrijving' in wezen om 'Gods openbaring in Christus en de handhaving van het Christelijk karakter der kerken'; 3. 'allerhande praktische arbeid' zou verloren kunnen gaan als de band met het geheel der kerken zou worden losgemaakt. De CoZa stelde aan de algemene vergadering voor om het voorbereidende comité te berichten, dat de Broederschap, 'zij het onder handhaving van haar reeds kenbaar gemaakte gravamina, bereid is zich aan te sluiten bij den te stichten Worldcouncil'. 13

In de algemene vergadering lichtte de Haarlemse predikant W.R.

Noordhoff het voorstel van de CoZa toe. Voor aansluiting bij de Wereldraad pleit: ' 1. dat de Broederschap in wezen wel sterk oecumenisch denkt en het dus betreurenswaard zou zijn, als zij zich nu terugtrok; 2. de verantwoordelijkheid van de Broederschap tegenover het georganiseerde wereld-christendom; 3. dat wij vrijwel de eenige vrijzinnige kerk zijn, die in de oecumenische beweging is overgebleven'. 14 De vergadering reageerde op dit voorstel met een tweetal amendementen, één van de gemeente Arnhem en aansluitend daarop één van de gemeente Haarlem.

Beide drongen erop aan, om in 'de' of 'een' volgende vergadering van de Wereldraad de herziening van de basisformule aan de orde te stellen. Hierop nam de seminariumhoogleraar GJ. Heering 15 het woord door erop te wijzen dat het nodig is, dat de kerken samen gaan spreken: 'Nu staat de overgroote meerderheid der Christelijke kerken op het standpunt der drie-eenheid. De Broederschap heeft zich nooit gesteld op eenzijdig unitarisch standpunt. Wezenstriniteit kan zij zeker niet, maar openbaringstriniteit misschien toch wel aanvaarden'. 16 Hier kwam een oud probleem om de hoek kijken.

De Remonstrantse Broederschap heeft sinds haar stichting sterke belangstelling ondervonden van haar unitarische geestverwanten. 17 Aanvankelijk heeft zij daar steeds met de nodige reserve op gereageerd. Maar in de loop van de achttiende en negentiende eeuw zijn remonstrantisme en unitarisme steeds meer naar elkander toegegroeid. Ook G.J. Heering heeft zich, onder andere in zijn dissertatie, 18 grondig in het unitarisme verdiept. Toen hij in 1930 op uitnodiging van de unitariërs een studiereis naar Amerika maakte, moest hij constateren dat het unitarisme was blijven staan op het standpunt van onze moderne vaderen der negentiende eeuw. 19 Hij kon zich daar niet meer in vinden. 20

Zijn standpunt ten aanzien van de drieëenheid heeft G.J. Heering genuanceerd door onderscheid te maken tussen wezenstriniteit en openbaringstriniteit. In zijn theologie gaat G J. Heering uit van een positieve waardering voor de openbaring als historisch feit. Dit brengt hem op gespannen voet met de christologie van de vroege kerk. Hiermee hangt samen zijn bezwaar tegen de klassieke triniteitsleer. Van wezenstriniteit wil hij niet spreken, wel echter van openbaringstriniteit: 'God zich openbarend als de Vader, in den Zoon, door den Heiligen Geest'. 21

In de discussie over de concept-basisformule nu worden door het aannemen van de openbaringstriniteit de bezwaren tegen het 'God and Saviour' ontzenuwd: de Zoon is niet één van wezen met de Vader, maar van Hem onderscheiden. Of, eenvoudiger gezegd, met de remonstrantse interpretatie van de formule: 'God heeft zich geopenbaard in Christus'. 'Op grond hiervan', zo betoogde G.J. Heering, 'heeft Dr. Visser 't Hooft de hoop uitgesproken, dat de Broederschap toch termen zou vinden om toe te treden'.

De ingediende amendementen zou Heering als volgt willen lezen: 'De Commissie tot de Zaken der Remonstrantsche Broederschap stelt voor, dat de Broederschap, gevolg gevend aan de tot haar gerichte uitnoodiging, met behoud van haar gravamina, zich aansluite bij den Wereldraad van Kerken, in de hoop, dat de algemeene vergadering van dien Wereldraad zijn grondslag zal vastleggen in een voor alle christelijke kerken ten volle aanvaardbare formule'. 22 Het amendement-Arnhem werd verworpen, dat van Heering aangenomen. Slechts de Dordtse afgevaardigde Van Gijn sprak zijn verwondering uit, 'dat niemand zich principieel tegen aansluiting heeft uitgesproken. Persoonlijk ziet hij in toetreding tot den Wereldraad op deze basis een meegaan met de orthodoxie' 23

Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog heeft de oprichting van de Wereldraad, die gepland was in 1941, op zich laten wachten tot 1948. In dat jaar spreekt H.J. Heering 24 de algemene vergadering van de Broederschap toe over de oprichtingsvergadering van de Wereldraad, die kort daarna in Amsterdam zal worden gehouden. Hij wijst erop, dat de Wereldraad niet bedoeld is als superkerk, maar als raad van kerken, waarin iedere deelnemende groep een minderheid vormt: "t Is altijd de angst verdrukte minderheid te zijn tegenover - de anderen. Wij remonstranten en vrijzinnigen hebben daar ook wel eens een lik van beet! Onthoudt U dan dit goed: iedere groep, iedere kerk, iedere richting vormt in den Wereldraad een minderheid. De calvinisten even goed als de vrijzinnigen (...) Elke kerk sta pal voor haar inzicht in de waarheid van het evangelie (...) Mits zij zo (...) vrijzinnig is om bij voorbaat te beseffen dat de andere kerk of richting ook wel eens gelijk kon hebben. Mits zij ook iets kent van de heilzame afgunst op wat een andere kerk wèl en zij zelf niét bezit.' 25

Bij de discussie over het referaat van H.J. Heering bleek P.D. van

Royen 26 geen voorstander te zijn van het eenheidsstreven der kerken 'zoals dit onder orthodoxe vlag geschiedt. De basisformule toont dit voldoende aan. Te veel geeft deze wereld te zien dat eenheid op dwang uitloopt.' Van Royen voelde zich verontrust over 'critiekloze propaganda voor dit werk in onze kerk waar de waarheid boven de eenheid gaat' , 27 H.J. Heering repliceerde, 'dat juist angst en wantrouwen voedsel aan zulke woorden geven'. Hij vroeg vooral met vertrouwen te staan tegenover het streven van de Wereldraad. 'Het gaat niet om 'eenheid' maar om het evangelie dat roept tot dienst aan de wereld'. 28

Voorafgaande aan de oprichtingsvergadering van de Wereldraad werd op 21 augustus op 'De Hoorneboeg' bij Hilversum door de CoZa een speciale bespreking gehouden met (negen) vrijzinnige afgevaardigden. Van remonstrantse zijde waren aanwezig: H.J. Heering, die de vergadering leidde, Fr. Kleijn, predikant in algemene dienst en Heerings secundus bij de oprichtingsvergadering van de Wereldraad, de CoZa-voorzitter M.J. Roessingh en het CoZa-lid A.H. Ingen Housz. Onderwerp was 'hoe te handelen ten aanzien van de basisformule? ' Toen bleek dat het voorlopig bestuur van de Wereldraad had besloten deze kwestie in handen te geven van een studie-commissie, zodat een en ander op de volgende assemblee aan de orde zou kunnen komen, kon iedereen zich daarin vinden. 29

Over de oprichtingsvergadering van de Wereldraad zelf kunnen wij hier kort zijn. Zij werd geopend op zondagmiddag 22 augustus met een dienst in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Onder de ruim drieduizend mensen die deze dienst bijwoonden was H.J. Heering aanwezig als afgevaardigde van de Remonstrantse Broederschap. 'Het was een kleurrijk geheel', zo herinnert hij zich, toen hij (men kwam twee aan twee de kerk in) 'als jong domineetje met mijn zwarte toogje kwam te lopen naast een indrukwekkend geklede man uit een Indische kerk met een groot emaille kruis op zijn borst' , 30 Wij gaan hier voorbij aan de opmerkelijke rol, die H.J. Heering gespeeld heeft op deze vergadering in het debat over de christelijke zending onder de joden. Hierin betoogde hij onder meer, 'dat men het evangelie niet zonder meer kan prediken tot een volk dat men heeft laten vermoorden'. 31

Voortgaand gesprek over de basis

De basisformule van de Wereldraad vindt haar oorsprong bij de 'World's Young Men's Christian Association' die haar in 1855 als grondslag had aangenomen, zij het met de toevoeging 'according to the Scriptures'. 32 Zonder die laatste woorden werd zij in 1910 overgenomen door de Internationale Zendingsraad en in 1925 door de beweging 'For Faith and Order'. Toen deze zich in 1937-'38 met 'On Life and Work' verenigde, werd zij van dit nieuwe verbond de grondslag. Op haar beurt gebruikte het Voorlopige Comité, dat de oprichting van de Wereldraad voorbereidde, genoemde formule. Sinds 1948 is zij in de Constitutie van de Wereldraad opgenomen.

Dit alles is niet zonder aarzeling of verzet gegaan. Behalve van de kant van de remonstranten, kwamen ook bezwaren uit kringen van Life and Work. Hier huldigde men nogal eens de mening dat 'de leer verdeelt, de dienst verenigt'. Maar ook in de boezem van het dogmatisch-precieze Faith and Order was men minder eensgezind dan wel eens wordt aangenomen. De Amerikaanse episcopaalse bisschop Brent sprak in de openingspreek van de Lausanneconferentie over Christus als 'Lord and Saviour'. De orthodoxe kerken verklaarden middels hun conferentie van Moskou in 1948 zelfs, dat de Basis van de Wereldraad 'debases christian doctrine to the level where according to the Gospel its faith is acceptable to devils'!

Het gesprek over de basis is met de constituering van de Wereldraad niet verstomd, integendeel. De status van de formule was die van een bevestiging (affirmation) van het christelijk geloof van de deelnemende kerken en géén geloofscriterium ('credal test') om kerken of personen te oordelen. Dit liet de nodige ruimte aan het gesprek. Ter linkerzijde werd met name door quakers en doopsgezinden elke dogmatische formulering ongewenst geacht; unitariërs en met hen geestverwante kerken vonden in het 'God and Saviour' onoverkomelijke bezwaren. Aan de rechterzijde werd aangedrongen op een trinitarische formule en werd zelfs het Nicenum als gewenste grondslag genoemd.

Een subcommissie werd aan het werk gezet om de voorgestelde wijzigingen te bestuderen en de tweede assemblee, die van Evanston (1954), voor te lichten. De subcommissie gewaagde van het eigen, unieke karakter van de Wereldraad: 'It has a specific

source and a specific dynamic'. Dit is echter moeilijk in een formulering te vangen. Dit maakt de basis óf van secundair belang, óf het geeft haar een grotere beweeglijkheid. Dat laatste zou haar een grotere actualiteit en een sterker appellerende kracht kunnen geven. De Remonstrantse Broederschap pleitte er dan ook voor, om het erbarmen van Christus, als de 'specific source and dynamic' van de Wereldraad, in de basis tot uitdrukking te brengen.

Aan de assemblee van Evanston is het resultaat van de werkzaamheden van de subcommissie voorgelegd. Zij constateerde dat de voorgestelde wijzigingen bleven 'binnen het christologisch beginsel dat de huidige basis voorstaat' en zij trok de conclusie 'dat het niet wenselijk is dat de tweede assemblee een wijziging aanbrengt in de huidige basisformule'. Tevens beschreef de subcommissie in haar rapport wat de aard en de functie van de basis is. Deze 'geeft het oriëntatiepunt voor het werk dat de Wereldraad onderneemt, ze duidt de eigen aard van de oecumenische gemeenschap aan, ze geeft de grenslijnen aan van de gemeenschap die de kerken in de Wereldraad met elkaar willen vormen'.

De Commissie tot de Zaken van de Remonstrantse Broederschap legde in 1954 aan haar Algemene Vergadering het voorstel voor om de zaak verder te laten rusten en niet opnieuw een gravamen in te dienen. De CoZa had toen al een brief geschreven, bestemd voor de assemblee van Evanston, waarin zij had aangegeven dat de Broederschap 'a. begrip heeft voor de conclusie van de subcommissie; b. in tegenstelling met de subcommissie elke bindende dogmatische interpretatie van de basisformule verwerpelijk acht; c. dit doet als behorende tot die kerken die in beginsel ondogmatisch zijn; d. de bron en het hart van de Wereldraad gelegen acht in de erbarming van Christus die onze harten moge blijven openen voor de nood van mens en wereld'. 33

De discussie op de algemene vergadering van 1954 gaf in grote lijnen een herhaling van zetten te zien, vergeleken bij die van 1948. Weer was het P.D. van Royen die het scherpst zijn bezwaren vertolkte. Hij zag in de basisformule een aantasting van het monotheïsme. 'Maatstaf is niet de Bijbel, maar de vraag: kan ik het geloven? De houding van de Broederschap getuigt van weinig beginselvastheid en zelfrespect. Als de Broederschap, die een vrijzinnig kerkgenootschap is, op deze, door prof. Heering voorbereide, weg voortgaat, dan zullen velen uittreden.' 34

Van Royen had deze bezwaren al eerder in een brochure 35 tot uitdrukking gebracht, welke hij voor eigen rekening aan kerkenraden en predikanten had toegezonden. Hierin achtte hij de toetreding van de remonstranten tot de Wereldraad te berusten op een 'dogmatisch onhoudbare en kerkpolitiek opportunistische grondslag'. Hij citeerde daarbij L.L.J. van Holk, 36 die in een artikel in Theologie en Practijk van mei 1947 de functie van de basisformule in twijfel trok: 'Wat voor werkelijke eenheid wordt er dan verworven, wanneer men achter dezelfde woorden zó hevig verschillende inhouden opbergt? Dat leidt tot dezelfde onwaarachtigheid, die de oecumeense patres ertoe gebracht heeft, wèl de Niceense formule 'Our God and Saviour' te postuleren voor toelating, maar de interpretatie dier woorden aan de lidwordende groepen over de laten. Wat is dat anders dan kerkvorstelijke slimmigheid? ' 37 Van Holk vond het 'hoe langer hoe verkeerder', dat de Remonstrantse Broederschap zich voor dit 'oxymoron' heeft laten winnen. Dit getuigt van weinig 'beginselvastheid en zelfrespect', aldus Van Holk. Van Royen beoogde met zijn brochure de vrijzinnige gewetens van de remonstranten wakker te roepen:

Meent gij - lezer(es) - dat de Rem. Br. trouw is gebleven aan haar beginselverklaring 38 door (zonder een officiële goedkeuring der algem. vergadering !!) in augustus 1948 tot de Wereldraad van Kerken toe te treden, terwijl zij achterwege liet het nadrukkelijke voorbehoud te maken, uit te zullen treden, wanneer de basisformule niet binnen afzienbare tijd in een voor vrijzinnigen aanvaardbare zin gewijzigd zou worden?

Zo niet, wend dan uw invloed aan, om deze kwestie in de eerstkomende algemene vergadering op het tapijt te doen brengen, zodat de algemene vergadering haar standpunt ten aanzien van de Wereldraad herzien kan, teneinde een toekomstige dwangpositie - bij het achterwege blijven van een herziening der basisformule of bij een onbevredigende wijziging - te voorkomen. 39

Van Royens vlammend protest heeft weinig kunnen uitrichten. Wel was er ter algemene vergadering nog een enkele andere 'bezwaarde': de Doesburgse predikant J.Th. Mackenzie sprak de wens uit, dat de Broederschap haar bezwaar tegen de basisformule

nog sterker tot uitdrukking zou brengen. Maar G.J. Sirks 40 wees opnieuw de vergadering erop, dat het niet ging om de letter van de formulering: 'Het fundament ligt niet in het dogmatische of in het exegetische, maar in de grote nood van de wereld, waaruit de oecumene ontsprongen is, en in de erbarming van Christus. Daarop vinden wij elkaar, met een relatief stellen van alle formules.' 41

Wederom was het de 'praxis pietatis' die hier de doorslag gaf: de praktijk van de vroomheid, waaraan remonstranten grotere betekenis toekennen dan aan de letter van de leer. Bij de stemming bleek, dat het beleid van van CoZa werd goedgekeurd met slechts één stem tegen. De basisformule bleef vooralsnog ongewijzigd. Dit wil niet zeggen, dat het 'gesprek over de basis' na Evanston stil viel. Een subcommissie heeft sindsdien wederom over verbetering van de basis gestudeerd. In 1957 legde zij het Central Committee het volgende voorstel voor: 'The W.C.C. is a fellowship of churches, which in accordance with Holy Scripture, confess our Lord Jesus Christ as the Son of God who was made man for our salvation, in whom the Father was revealed and to whom the Spirit bears witness guiding us in all truth.' 42 H.J. Heering tekent hierbij aan: 'Vele van onze opmerkingen zijn in deze formulering verdisconteerd. Zij is niet aanvaard. Zeker is dit jammer voor zover het de vermelding van de heilige geest betreft. Hoe zou de kerkelijke verstarring t.o.v. elkaar en t.o.v. de veranderende wereld doorbroken kunnen worden zonder de kracht van de heilige geest? ' 43 Met dit pleidooi voor een spiritualistische dimensie in de basisformule stond Heering in de lijn van de remonstrantse traditie. Reeds A.M. van Peski heeft op dit spiritualisme gewezen als kenmerkend voor de remonstranten.

De basisformule kwam opnieuw aan de orde op de assemblee van New Delhi (1961). Hier is de formule belangrijk gewijzigd. Het piëtistisch klinkende 'onze Heer' werd vervangen door het meer neutrale 'de Heer' en 'to accept' werd gewijzigd in het meer dynamische 'to confess'. Hierin werd aan remonstrantse wensen tegemoet gekomen. Maar het 'God and Saviour' bleef staan. Wel werd aan de formule een zin toegevoegd, waardoor zij een meer dynamisch karakter verkreeg. G.J. Hoenderdaal 44 releveert, hoe hij in opdracht van de Broederschap op deze assemblee nog een laatste poging heeft gedaan om het 'God and Saviour' veranderd te krijgen in 'Lord and Saviour'. Een kleine minderheid stemde voor

dit voorstel, doch dit bleek vergeefs. 45

De gewijzigde basisformule kwam er als volgt uit te zien: 'De Wereldraad van Kerken is een gemeenschap van kerken, die de Heer Jezus Christus als God en Heiland belijden overeenkomstig de Heilige Schrift, en die daarom hun gemeenschappelijke roeping gezamenlijk willen vervullen tot eer van de ene God, Vader, Zoon en Heilige Geest'. Door de remonstranten werd waardering geuit voor het feit, dat de basisformule weer ter sprake werd gebracht. Zij handhaafden hun bezwaar tegen het 'God and Saviour'. Hun afgevaardigde ter assemblée heeft tegen de gewijzigde basisformule gestemd.

In de algemene vergadering van de Remonstrantse Broederschap werd de zorg uitgesproken, of het werk van de Wereldraad met deze gewijzigde formule wel zou zijn gediend. Men wilde de trinitarische formule als lofprijzing zien, als 'doxologie', waarbij men vertrouwde dat het dogma van de drieëenheid nimmer een toetssteen zou worden voor toelating tot de Wereldraad. Er is inderdaad nooit een kerk uit de Wereldraad geweerd op grond van de basisformule. Zij heeft meer als beginselverklaring, maar nimmer als confessie gediend. De vergaderingen van de Wereldraad, zo hebben de remonstranten mogen ervaren, kennen een democratische atmosfeer, die waarborgt dat ook de kleinste kerk van het kleinste land wordt gehoord. 46

Slotopmerkingen

De remonstranten zijn ondanks hun bezwaren vanaf 1948 actief geweest bij de Wereldraad. Veel van wat er op hun algemene vergaderingen aan de orde is geweest, hing direct samen met wat er in de Wereldraad gaande was. De thema's die direct samenhingen met praktische vraagstukken, konden op brede ondersteuning rekenen. Als voorbeelden kunnen worden genoemd: de aandacht voor ontwikkelingssamenwerking. De Remonstrantse Broederschap aanvaardde als eerste kerk in Nederland de 2%-actie in 1969. Voorts valt te denken aan de aandacht voor de 'responsible society' (later 'just, participatory and sustainable society' geheten) en het conciliair proces voor gerechtigheid, vrede en heelheid van de schepping. Maar ook meer theologisch-dogmatische vraagstukken kregen de aandacht, zoals de bespreking van het z.g. Lima-rapport over doop, eucharistie en ambt. Interne strijd gaf de

steun aan de veroordeling van apartheid en met name aan het 'Program to combat racism', overigens meer om kerkpolitieke dan om inhoudelijke redenen.

In haar lidmaatschap van de Wereldraad van Kerken heeft de Remonstrantse Broederschap als klein kerkgenootschap altijd een grote uitdaging gezien, om haar vanouds gekoesterde idealen van een pluriform-belijdende kerk en een daadwerkelijk christendom mede gestalte te kunnen geven.


* Mijn dank gaat uit naar prof. dr. H.J. Heering voor zijn kanttekeningen bij dit artikel.

1. Zie voor een uitgebreider overzicht over het ontstaan en de eerste ontwikkeling van de Remonstrantse Broederschap mijn 'Rekkelijk of precies. Remonstranten en contraremonstranten ten tijde van Maurits en Oldenbamevelt', in: T.G. Kootte (ed.), Rekkelijk of precies. Remonstranten en contraremonstranten ten tijde van Maurits en Oldenbamevelt, Utrecht 1994, 8-35.

2. A.H. Haentjens, 'Pogingen tot wederopname van de remonstranten in de Ned. Gereformeerde Kerk', in: A.H. Haentjens, Fragmenten uit de geschiedenis van de Remonstrantse Broederschap, Lochem 1959, 92-99.

3. S. Vuyk, De verdraagzame gemeente van vrije christenen. Remonstranten op de bres voor de Bataafse Republiek 1780-1800, Amsterdam 1995. Hierin speciaal de hoofdstukken V, IX en X.

4. E.H. Cossee, Abraham des Amorie van der Hoeven 1798-1855. Een remonstrants theoloog in de Biedermeiertijd, Kampen 1988, 101.

5. Tjaard Barnard, 'Het verstoten kind tot de vrijheid geroepen. Ontwikkelingen binnen de Remonstrantse Broederschap in de tweede helft van de negentiende eeuw', in: Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800, nr. 47, december 1997, 16.

6. Barnard, a.w., 18.

7. A.M. van Peski, Oecumene en Remonstrantse Broederschap: het wederzijds appèl, Lochem 1961, 11-16.

8. H.J. Heering, 'De derde weg in de oecumene', in: H. Faber et al. (red.), Uitzichten. Vrijzinnig protestantse Bijdragen, aangeboden aan prof. dr. L.J. van Holk ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag, Delft 1953, 49-72. In dit artikel ligt de nadruk op de relatie tussen remonstranten en congregationalisten. De laatsten kennen door de autonomie van de locale gemeente een vrije kerkvorm, waarin varianten van vrijzinnigheid en orthodoxie vaak op een vruchtbare wijze verenigd zijn. In 1947 traden de remonstranten toe tot de International Congregational Council, welke door fusie met de presbyterianen in 1970 opging in de World Alliance of Reformed Churches. Sindsdien zijn ook de remonstranten lid van deze gereformeerde wereldbond. Daarnaast bleven zij lid van de International Association for Religious Freedom, waarbij ook de unitariërs zijn aangesloten. Zie: H.J. de Kievid, Verbondenheid en vrijheid in het geloof, Lochem 1962.

9. G.J. Hoenderdaal, 'De remonstranten en de

(9. vervolg) oecumenische ontwikkelingen', in: S. Bouman, E.J. Kuiper (eds.), Remonstrantse toetsen. Ervaringen met de theologie 1934-1984, Utrecht 1984, 210.

10. A.M. van Peski, 'De Remonstranten en de oecumene', in: H.J. Adriaanse et al. (red.), In het spoor van Arminius. Schetsen en studies over de Remonstranten in verleden en heden aangeboden aan prof. dr. G.J. Hoenderdaal ter gelegenheid van zijn 65e verjaardag, Nieuwkoop 1975, 214.

11. Handelingen van de Algemeene Vergadering der Remonstrantsche Broederschap I, 1939 (eigen uitgave, z.j.), 44.

12. Ibidem.

13. Hand. 11939, 45.

14. Hand. II 1939, 132.

15. G.J. Heering (1879- 1955), remonstrants predikant Oude Wetering 1904, Dordrecht 1907, Arnhem 1913 hoogleraar aan het Seminarium der Remonstranten te Leiden 1917-1949. Zie: BLGNPIII.

16. Hand. II1939, 133.

17. W.J. Kühler, 'Remonstranten en socinianen', in: G.J. Heering (red.), De Remonstranten. Gedenkboek bij het 300-jarig bestaan der Remonstrantsche Broederschap, Leiden 1919, 137- 162. Zie voorts: E.H. Cossee, 'Unitariërs, onze geestverwanten', in: AdRem, Remonstrants Maandblad, 9, nr. 5, september 1994, 15.

18. G.J. Heering, Onderzoek naar het wezen van het zedelijk oordeel, diss. Leiden 1906. Hierin wordt voornamelijk de ethiek van de unitarische theoloog J. Martineau behandeld.

19. G.J. Heering, 'Indrukken van Amerika', in: De Smidse, mei en juni 1930, 186. 'Wanneer men de korte geloofsbelijdenis der Unitariërs leest, de z.g. Five Points ('the fatherhood of God, the brotherhood of man, the leadership of Jesus, salvation by character, the progress of

(19. vervolg) mankind onward and upward for ever') doet ons dit oudmodern aan'.

20. 'Ik mis er in de souvereiniteit van God, het besef van zonde en genade, en de beteekenis van Christus als openbaring Gods, terwijl ik over de macht van het karakter en den vooruitgang der menschheid niet meer zoo optimistisch kan denken en zoo gemakkelijk kan spreken'. (Heering, a.w., 186).

21. G.J. Heering, Geloof en openbaring. Kritische beschouwing over dogmatiek en moderne theologie, Arnhem 1944 2, 347.

22. Hand. II1939, 134.

23. Ibidem, 135.

24. H.J. Heering (geb. 1912), zoon van G.J., remonstrants predikant te Naarden-Bussum 1941, 's- Gravenhage 1945, hoogleraar Rijksuniversiteit Leiden 1964-1978.

25. Hand. II1948, 25.

26. RD. van Royen (geb. 1917), dr. theol., remonstrants predikant te Boskoop en Waddinxveen 1944-1948. Nadien niet dienstdoend binnen de Remonstrantse Broederschap.

27. Hand. II 1948, 28.

28. Ibidem.

29. F.J. Hoogewoud, 'Dr. H.J. Heering tot de Wereldraad in 1948: 'Just wait a minute!' Reconstructie van een incdent', in: Reinier Munk en F.J. Hoogewoud (eds.), Joodse filosofie tussen rede en traditie. Feestbundel ter ere van de tachtigste verjaardag van prof. dr. H.J. Heering, Kampen 1993, 299 noot 5.

30. Hoogewoud, 300v.

31. Zie hiervoor het aangehaalde artikel van Hoogewoud.

32. Voor deze paragraaf werd geput uit: H.J. Heering, 'Gesprek over de basis', in: W.F. Golterman, J.C. Hoekendijk (eds.), Oecumene in 't vizier. Aangeboden aan dr. W.A. Visser 't Hooft (...) op zijn zestigste verjaardag, Amsterdam 1960, 75-80.

33. 'Remonstranten en de Wereldraad'. Bijlage VII bij de agenda voor de Algemene Vergadering van Bestuur van de Remonstrantse Broederschap, Den Haag 1994, 3.

34. Hand. II1954, 13.

35. P.D. van Royen, De huidige koers der Remonstrantse Broederschap, Driebergen z.j.

36. L.J. van Holk (1893- 1982), remonstrants predikant Schoonhoven 1918, Gouda 1923, Utrecht 1924, hoogleraar Rijksuniversiteit Leiden 1931-1964.

37. Huidige koers, 2.

38. Deze werd in 1928 door de Algemene Vergadering aanvaard en luidt als volgt: 'De Broederschap der Remonstranten is een geloofsgemeenschap, die, geworteld in het Evangelie van Jezus Christus, en getrouw aan haar beginsel van vrijheid en verdraagzaamheid, God wil vereren en Hem dienen.'

39. Huidige koers, 8.

40. G.J. Sirks (1887-1969), remonstrants predikant Doesburg 1913, Dordrecht 1914, 's-Gravenhage 1919, Amsterdam 1931, hoogleraar aan het Seminarium der Remonstranten te Leiden 1949-1958.

41. Hand. II1954, 14.

42. Aangehaald bij Heering, 'Gesprek', 79.

43. Ibidem, 80.

44. G.J. Hoenderdaal (geb. 1910), remonstrants predikant Boskoop en Waddinxveen 1935, Rotterdam 1939, Arnhem 1940, Amsterdam 1950, hoogleraar aan het Seminarium der Remonstranten te Leiden 1958-1978, tevens buitengewoon hoogleraar Rijksuniversiteit Leiden 1960-1978.

45. G.J. Hoenderdaal, 'De remonstranten en de oecumenische ontwikkelingen', 211.

46. Hoenderdaal, a.w., 212.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1998

DNK | 89 Pagina's

DE REMONSTRANTEN EN DE WERELD- RAAD VAN KERKEN*

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 1998

DNK | 89 Pagina's