GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Licht op gereformeerde studiefondsen uit de Kamper archieven: het Timmermannfonds 1927-1952

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Tussen 1854 en 1994 studeerden tachtig in Duitsland geboren studenten aan de Theologische (Hoge)school/Universiteit te Kampen.1 Velen van hen ontvingen financiële steun, die het mogelijk maakte om in deze Nederlandse stad te gaan studeren. In deze bijdrage wordt licht geworpen op de eerste vijfentwintig jaar van het Timmermannfonds, waarvan de archiefstukken recent beschikbaar zijn gekomen.2 Dit fonds was op 5 februari 1927 opgericht met als hoofddoel het financieel ondersteunen van de opleiding van predikanten van de Altreformierte Kerk in Oost-Friesland en het graafschap Bentheim. De financiële ondersteuning van Duitse studenten begon echter al zes jaar eerder met een speciaal voor hen bestemd studiefonds. Een duik in de Kamper archieven levert een beeld op van arme studenten en betrokken hoogleraren en medestudenten.

Studiefonds voor Duitse studenten

Begin juli 1921 behandelden de curatoren van de Theologische School in Kampen een schrijven van het Curatorium van de Theologische School van de Altreformierte Kerk in Duitsland, waarin het Curatorium vroeg naar de mogelijkheden om zijn studenten voortaan te laten studeren aan de Kamper opleiding.3 De reden voor deze vraag was, dat professor Johannes Jäger (1850-1925) met emeritaat ging. Jäger was de enige docent aan de in Emden gevestigde opleiding en opvolging, laat staan uitbreiding van het aantal docenten, was financieel niet haalbaar.4 Het College van Hoogleraren, waaraan de brief in eerste instantie was gericht, stelde de curatoren voor om in te stemmen met hun voorstel Duitse studenten zonder bezwaar in te schrijven aan de Kamper opleiding, mits een adequate vooropleiding, de zogeheten ‘litterarische opleiding’, gevolgd was. Zolang dat niet het geval was, konden studenten als ‘auditores’ de lessen volgen. Tot slot schreven de hoogleraren:

dat ons College bereid is, pogingen aan te wenden tot verzamelen van gelden tot steun van hen, die op de aangegeven wijze zich hier komen voorbereiden voor het ambt van Dienaar des Woords in de ‘altreformierte Kirchen Deutschlands’.5

De curatoren stemden in met de voorstellen. De hoogleraren gingen vervolgens voortvarend te werk. Seakle Greijdanus (1871-1948), de Kamper nieuwtestamenticus, werd aangesteld als penningmeester. En op 15 november 1921 noteerde hij de eerste bijdrage in het kasboek met het opschrift ‘Voor Duitsche studenten’.6 Vijf dagen eerder op 10 november 1921 hadden de eerste twee uit Bentheim afkomstige studenten zich ingeschreven. Het waren Berend Hindrik Lankamp (1901-1971) en Wilhelm Adolf Lenderink (1901- 1965).7 Zij waren ook de eersten die een toelage uit het fonds ontvingen. Studenten gebruikten de gelden veelal voor het betalen van kostgeld, kamerhuur, studieboeken en de entreetoelage voor de cursus (collegegeld). In het Kamper archief bevinden zich nog de kwitanties uit de periode 1922-1939 van negen Duitse studenten.8

De start van het Timmermannfonds9

Financiële steun aan studenten die uit Duitsland afkomstig waren, werd spoedig uitgebreid door de oprichting van de Stichting Timmermannfonds op 5 februari 1927 te Kampen. Bij notaris Daniël Nicolaas van Dalfsen (1891-1928) verschenen de hoogleraren Harm Bouwman (1863-1933) en Tjeerd Hoekstra (1880-1936) om de stichtingsakte te bekrachtigen. De akte werd mede ondertekend door twee getuigen: kantoorbediende Albert de Ruiter en Hendrik Jan Lok, die als barbier werkzaam was.

In artikel 2 van de akte staat het doel van de stichting omschreven:

Zij heeft speciaal ten doel de opleiding van Predikanten der Oud-Gereformeerde Kerken in Oostfriesland en het Graafschap Bentheim financieel te steunen en te bevorderen en tevens, wanneer naar het oordeel van bestuurders der Stichting daaraan behoefte bestaat en de geldmiddelen van het fonds zulks toelaten, de financieel zwakke kerken van genoemde gezindte in Oostfriesland en het Graafschap Bentheim geldelijk te steunen in het onderhoud hunner Predikanten.10

Het College van Hoogleraren van de Theologische School vormde het bestuur. Voor het toezicht op de werkzaamheden daarvan werd een raad van commissarissen ingesteld. Het College van Curatoren werd met deze taak belast. De akte bevat tevens enkele bepalingen met betrekking tot een nog op te stellen huishoudelijk reglement.

De eerste bestuursvergadering vond plaats op 5 november 1929. De vijf hoogleraren Bouwman, Hoekstra, Greijdanus, Anthonie Gerrit Honig (1864-1940) en Jan Ridderbos (1879-1960) waren allen aanwezig en kozen Bouwman als voorzitter, Hoekstra als secretaris en Greijdanus als penningmeester. Greijdanus beheerde dus twee fondsen: zowel de kas van het Fonds voor Duitse studenten als van het Timmermannfonds. De secretaris deed in het notulenboek nauwkeurig verslag van de beraadslagingen.11

De aanleiding om pas ruim twee en een half jaar na de oprichting bijeen te komen, was de ontvangst van de eerste financiële bijdrage. Van Egbertus Kolthoff (1870-1954), predikant te Veldhausen was begin oktober 1929 een brief binnengekomen met een cheque van $528, afkomstig van R.R. Timmerman (1872-1941) uit German Valley (Illinois), waarvan $500 bestemd was voor het fonds.12 Ralph R. Timmerman (toen nog Roelf Timmermann geheten), die uit Pruisen afkomstig was, kwam als tienjarige samen met zijn ouders op 11 augustus 1882 aan in Baltimore met het schip de Ohio.13 In 1929 was hij werkzaam als districtmanager bij de in 1885 opgerichte firma George M. Forman and Company. Een bedrijf dat zich bezig hield met ‘investment securities’. Op briefpapier van dit bedrijf had Timmerman naast de cheque een begeleidend schrijven aan Kolthoff gezonden.14 Hij had een som van $20.000 (€392.090) aan de Altreformierte Kerk in Oost-Friesland en het graafschap Bentheim toebedacht en de rente daarvan ($500) voor Duitse studenten die in Kampen studeerden.

De hoogleraren besloten van de $500 een effect Nederland 1918 van ƒ1.000 (€7.558) te kopen.15 De rest van het bedrag werd op een spaarbankboekje bij de Kamper Bank gezet. Het effect werd bewaard in een safeloket, dat bij diezelfde bank werd gehuurd. Als extra voorwaarde werd aan de huurovereenkomst toegevoegd, dat opening van het loket alleen geschiedde door twee hoogleraren.16

Over deze besteding van het geld van Timmerman bleek enige onduidelijkheid te bestaan, zo staat opgetekend in de notulen van de vergadering van 18 december 1929. Kolthoff liet weten, dat het bedrag eigenlijk bestemd was voor directe steun aan studenten en niet voor belegging. Omdat de kerken in Bentheim in het najaar nog een collecte zouden houden voor de eigen studenten en Timmerman toegezegd had begin 1930 nogmaals $500 te schenken, kon het effect desondanks behouden worden.17 Al tekende Timmerman daarbij aan, dat hij het geld van de tweede schenking nog bij boeren had uitstaan en – zo schreef hij – ‘[… ] es ist oft schwer um es wieder zu bekommen’.18 In deze vergadering stelde het bestuur eveneens het huishoudelijk reglement vast, dat met terugwerkende kracht per 1 november 1929 in werking trad.19

Tijdens de vergadering van het College van Hoogleraren van 26 juni 1930 vond de eerste kascontrole plaats. De inkomsten bedroegen tot die dag ƒ2.393,44 (€18.769), terwijl – inclusief de aankoop van het effect – ƒ1.691,74 (€13.266) was uitgegeven. Van dat bedrag had Greijdanus totaal ƒ569,90 (€4.469) overgeboekt van het Timmermannfonds naar het Fonds voor Duitse studenten.20 Via dat laatste fonds kregen studenten rechtstreeks financiële ondersteuning. Voor Greijdanus als penningmeester zal deze wijze van beheren wel zo praktisch zijn geweest. En studenten hoefden daardoor maar bij één fonds aan te kloppen voor een vergoeding.

Van wie is het fonds?

De curatoren hadden in 1930, in hun verslag aan de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland te Arnhem een paragraaf opgenomen over het Timmermannfonds. Zij schreven dat H. Bouwman hen reeds in 1926 gemeld had, dat de heer Timmerman uit Amerika een bedrag van $20.000 had geschonken. Tevens meldden zij dat Stichting ‘het Timmermannfonds’ in het leven was geroepen, die beheerd werd door curatoren en hoogleraren.21 Het curatorenverslag werd op de synode behandeld op 21 augustus 1930. De volgende dag verscheen in diverse kranten een kort bericht over de oprichting van het fonds.22

De vermelding in het verslag aan de synode viel slecht bij de classis Bentheim, die samen met de classis Oost-Friesland de algemene classis of synode van de Altreformierte Kerk vormde. Kolthoff schreef namens de classis, dat verschillende broeders het bericht over het fonds in het verslag bevreemdend hadden gevonden. Het verslag wekte namelijk de indruk, dat het fonds van de Theologische School zou zijn. Het fonds was echter ten behoeve van de Oostfriese en Bentheimse kerken. Weliswaar beheerden hoogleraren en curatoren het fonds, maar zij deden dit namens de Altreformierte kerken. Kolthoff suggereerde zelfs, dat deze kerken zelf het beheer van het fonds op zich zouden kunnen nemen.23

Zo ver kwam het echter niet. Hoogleraren besloten Kolthoff te berichten, dat er geen melding meer gemaakt zou worden van het fonds in het verslag aan de synode. De Gereformeerde Kerken in Nederland stonden er immers buiten en hoogleraren en curatoren bestuurden het fonds niet namens die kerken of uit hoofde van hun ambt, maar op persoonlijke titel. Greijdanus benadrukte dat het Timmermannfonds een fonds ‘uwer kerken is’ en dat de bestuursleden geen bezwaar hadden tegen eventuele overname van het beheer door de Altreformierte kerken.24 Hoogleraren schreven in hun jaarverslag over het cursusjaar 1930/1931 aan curatoren woorden van gelijke strekking.25 Daarmee was de kou uit de lucht.

Faillissement Kamper Boaz-Spaarbank

1931 Zou een vervelend jaar worden. Greijdanus kon op de vergadering van 25 juni nog melden dat ƒ300 was verstrekt aan het Fonds voor Duitse studenten. Eind september gingen echter de Kamper Bank en de Boaz-Spaarbank failliet. De spaartegoeden van zowel het Fonds voor Duitse studenten (ƒ25,95) als het Timmermannfonds (ƒ410,88) reduceerden daardoor tot nul. Dat was inclusief de opbrengst van de verkoop van het effect van ƒ1.000. Dat was het jaar daarvoor in juni 1930 verkocht, omdat er op dat moment onvoldoende geld in kas zat.

Oorzaak was frauduleus handelen van de directeur van beide banken, die ƒ800.000 (€6.674.942) had verduisterd. De kwestie zorgde voor veel beroering onder de veelal christelijke spaarders. De zaak kwam eind januari 1932 voor de Zwolse rechtbank. Gebrekkige controle door commissarissen en accountants waren mede de oorzaak van de ondergang van beide banken. Volgens een krantenbericht omschreef de rechtbankpresident het handelen van de 42-jarige verdachte als ‘U goochelde maar wat in de boeken. U bent een echte fantast’.26

Het Timmermannfonds leidde vanaf dat moment een kwijnend bestaan. Er kwamen geen bijdragen meer uit Amerika, mogelijk mede als gevolg van de economische crisis. Pas drie jaar later op 19 juni 1934 kwam het bestuur opnieuw bijeen. Greijdanus deelde mee, dat ƒ127,31 (€1.154) was terugontvangen uit het faillissement. Dit bedrag stortte hij direct in het Fonds voor Duitse studenten. In diezelfde vergadering werd J. Ridderbos tot voorzitter gekozen als opvolger van de in 1933 overleden Bouwman.27 Ook de inkomsten van dit fonds liepen terug. In juni 1939 was nog ƒ97,70 in kas. Een jaar later, op 24 juni 1940 – ruim zes weken na de Duitse inval in Nederland –, was dit gedaald tot ƒ65,98 (€521). De enige inkomsten bedroegen ƒ3,48 aan rente. De uitgaven bedroegen ƒ35,20.

De Duitsche student

Wie zijn eigenlijk die Duitse studenten en waaraan hadden zij behoefte? Een voorbeeld.

In het archief van Gerrit Marinus den Hartogh (1899-1959) bevindt zich een brief van student Fokko Omta (1910-1989),28 gedateerd 25 oktober 1938. Het betreft een verzoek om financiële ondersteuning van de Duitse student Heinrich Müller (1915-2001), die zich op 3 oktober 1938 had ingeschreven aan de Theologische School.29 Niet duidelijk is waarom Omta Den Hartogh aanschreef. Waarschijnlijk had Den Hartogh het secretariaat van het Timmermannfonds op zich genomen na het overlijden van Hoekstra in 1936.

Omta had met hem te doen: ‘Mijnheer Muller, de Duitsche student, zit in vrij groote geldverlegenheid’. Het was namelijk lastig om geld uit Duitsland te krijgen, omdat er door de omstandigheden vrijwel niets de grens over mocht. Zelf naar Duitsland reizen zat er ook niet in. De kosten zouden hoger zijn dan het bedrag van 10 Mark, dat Müller maximaal op zijn pas kon verkrijgen. Hij kon geen brieven schrijven en geen schoenen laten repareren, aldus Omta, en ‘Daardoor zit hij erg in de put’. Omta bezocht Müller om hem moed in te spreken. ‘Nu is hij meteen weer wat opgevrolijkt, doordat hij eenige moed heeft gekregen’, schreef Omta aan Den Hartogh.30

Of Müller daadwerkelijk een bedrag heeft ontvangen, is niet meer te achterhalen. In het verslag van het College van Hoogleraren werd weliswaar het financiële jaarverslag opgenomen, maar werden nooit de namen van de betreffende Duitse studenten vermeld. 31 In het ThUK-archief ontbreekt een kasboek over de periode na 1932 en bevinden zich geen kwitanties aan Müller.

Het legaat

Op 5 december 1941 – dus zeven jaar na de vorige vergadering – kwam het bestuur van het Timmermannfonds weer bijeen. Aanwezig waren de hoogleraren Greijdanus, Den Hartogh en Klaas Schilder (1890-1952). Op voorstel van Greijdanus werd Schilder in zijn hoedanigheid als rector h.t. tot voorzitter benoemd, Den Hartogh als secretaris en hijzelf wederom als penningmeester. Om Den Hartogh en Schilder bij te praten blikte Greijdanus terug op de geschiedenis van het fonds en las hij statuten, huishoudelijk reglement en notulen in hun geheel voor. Voor Schilder zou het de enige keer zijn dat hij een bestuursvergadering bijwoonde.

Aanleiding voor de vergadering was de ontvangst van het bericht van het overlijden van Timmerman. Hij was op 12 september 1941 overleden en begraven op de begraafplaats van de Christian Reformed Church in Ridott, German Valley, Stephenson County in de staat Illinois. De Theologische School – vanaf 26 september 1939 Hogeschool – was als beheerder van het Timmermannfonds één van de erfgenamen. Vóór 22 oktober 1941 had aan de testamentair executeur Peter Mennega in de vs een reactie gezonden moeten worden.32 Die datum was echter door de oorlogsomstandigheden verstreken. Den Hartogh tekende in de notulen op: ‘Communicatie met Amerika is zoo niet onmogelijk, dan toch onzeker’.33

Besloten werd om Den Hartogh contact op te laten nemen met de penningmeester van de Theologische Hogeschool, accountant Gerhardus Philippus Wielenga (1899-1984) en hem om advies te vragen hoe het bestuur in dezen het beste zou kunnen handelen. Uitvoering van het besluit vond echter pas na de oorlog plaats.

Ruim een half jaar later op 3 juli 1942 behandelde het College van Hoogleraren het verslag van het Fonds voor Duitse studenten. Het financieel verslag over de periode juni 1940 tot en met juni 1942 werd goedgekeurd en in orde bevonden door Den Hartogh en Schilder. Hun handtekeningen staan op dat moment nog gebroederlijk bij elkaar onder het verslag. De kerkelijke strijd zou in de daarop volgende oorlogsjaren in alle hevigheid losbarsten, zodat hun wegen zouden scheiden. Het leidde uiteindelijk tot de kerkscheuring in 1944, de zogeheten Vrijmaking.34

Na de oorlog

De volgende vergadering werd gehouden in een compleet andere setting. Op 17 november 1947 kwam het bestuur voor het eerst na oorlog en Vrijmaking weer bijeen. Aanwezig waren de vijf ‘synodale’ hoogleraren: J. Ridderbos, Den Hartogh, Klaas Dijk (1885- 1968), Herman Nicolaas Ridderbos (1909-2007) en Gerrit Brillenburg Wurth (1898-1963). Tot voorzitter koos de vergadering J. Ridderbos, secretaris bleef Den Hartogh, terwijl H.N. Ridderbos het penningmeesterschap op zich nam als opvolger van Greijdanus (die hij in 1943 als hoogleraar Nieuwe Testament was opgevolgd).

Opvallend is de toelichting, die Den Hartogh na het noteren van de namen van de aanwezigen opnam, namelijk ‘tezamen vormende het College van Hoogleraren aan de Theologische Hogeschool van de Geref. Kerken in Nederland, gebouw Oudestraat 6, Kampen’.35 Aangezien er nog eigendomskwesties speelden, is die nadrukkelijke vermelding begrijpelijk. Ook de opleiding was hard getroffen door de kerkscheuring, die in 1945 had geleid tot de oprichting van een eigen Theologische Hogeschool in Kampen door Schilder en de vrijgemaakte kerken, gevestigd in het voormalige Hospitium aan Broederweg 15. De notulen van 5 december 1941 werden formeel voorgelezen, goedgekeurd en vastgesteld. Het was duidelijk: het Timmermannfonds behoorde toe aan de kerkelijke theologische instelling aan de Oudestraat.

Belangrijkste agendapunt was echter het legaat. Den Hartogh had na de bevrijding contact gehad met de bij de afwikkeling van het testament van Timmerman betrokken instanties. Daarover had hij tevens de penningmeester van de Theologische Hogeschool Wielenga benaderd. Deze werd gemachtigd om de benodigde stappen te nemen om de som geld, ruim $9.000, in de kas van het fonds te brengen.36 Het Timmermannfonds werd nieuw leven ingeblazen en kreeg omgerekend ruim ƒ23.400 (€105.195) in kas. Ruim een jaar later op 27 december 1948 kon het bedrag worden bijgeschreven op de rekening van het fonds.

Het laatste verslag in het notulenboek dateert van 25 november 1947. Johan Herman Bavinck (1895-1964) was terug uit Amerika en nu ook van de partij. Besloten werd het College van Curatoren in zijn hoedanigheid als raad van commissarissen volledig op de hoogte stellen van de stand van zaken betreffende de Stichting. Den Hartogh tekende op: ‘Voortaan zal weer stipt de hand gehouden worden, ook aan het huishoudelijk reglement, hetgeen ten gevolge van oorlog en bezetting niet mogelijk is geweest’.37

Het rapport Wielenga

De hoogleraren zagen dus de noodzaak in om het fonds weer volgens de regels te gaan besturen. Hun opvatting werd bevestigd door een rapport van het accountantskantoor van Wielenga over het boekjaar 1951. Dit kantoor kreeg in 1952 de opdracht om het fonds door te lichten. Wielenga constateerde net als het bestuur zelf, dat niet nauwkeurig de hand werd gehouden aan bepalingen uit statuten en huishoudelijk reglement. Zo was er een ander boekjaar gekozen: het kalenderjaar in plaats van de periode 27 juni-26 juni. Een andere afwijking betrof de goedkeuring van de rekening. Zo was die over 1950 goedgekeurd door twee hoogleraren (bestuursleden!) en niet, zoals hoorde, door commissarissen (dus curatoren).

Eveneens was afgeweken van de regels omtrent het verlenen van steun. In 1951 ontving een aantal studenten rechtstreeks een bijdrage uit het fonds. Formeel dienden uitkeringen beoordeeld te worden door het bestuur onder goedkeuring van commissarissen. De praktijk was echter dat secretaris Den Hartogh en penningmeester H.N. Ridderbos na onderling overleg uitkeringen uit het fonds verstrekten. Het door Greijdanus beheerde Fonds voor Duitse studenten was kennelijk ter ziele gegaan. Wel ontving het algemene Studiefonds van de Theologische Hogeschool in 1951 een bedrag van ƒ1.300 (€4.607) speciaal voor Duitse studenten. Andere ontvangen giften o.a. uit Duitsland en Amerika werden nu ook toegevoegd aan het Timmermannfonds. Op 31 december 1951 was het kapitaal gegroeid tot ƒ24.962,75 (€88.472).38

Het is frappant dat volgens het rapport geen informatie over de kasmiddelen bekend is over de periode 1927-1948. Het Kamper ThUK-archief herbergt immers zeven uit een kasboek gescheurde pagina's, waarin de ontvangsten en uitgaven van het fonds over de periode 1929-1942 zijn vastgelegd door Greijdanus.39 Deze pagina's bevonden zich in de nalatenschap van H.N. Ridderbos, maar waren kennelijk in 1952 nog niet in zijn bezit. Het lijkt aannemelijk dat ze zich in 1952 nog in het archief van Greijdanus bevonden. 40 Later zijn ze toch bij Ridderbos terecht gekomen.

Tot slot

Het is evident, dat de Kamper hoogleraren grote betrokkenheid toonden bij de financiële ondersteuning van studenten uit Duitsland. Over A.G. Honig wordt geschreven dat het jarenlang behartigen van de belangen van het algemene Studiefonds van de Theologische Hogeschool een stuk van zijn leven was geworden.41 Dat kon zeker ook gezegd worden over Greijdanus, die vanaf 1921 tot zijn emeritaat in 1943 het Fonds voor Duitse studenten en Het Timmermannfonds beheerde.

Het Timmermannfonds wordt overigens nog steeds vermeld in het jaarverslag van de Protestantse Theologische Universiteit (PThU). De Stichting Timmermannfonds is per 1 januari 2002 ontbonden, waarbij het kapitaal (€90.500) als private bestemmingsreserve toegevoegd is aan het eigen vermogen van de Theologische Universiteit Kampen, die in 2007 opging in de PThU.42


1 B. Bloemendal, ‘Nederlanders’ of ‘Duitsers’? Uit Duitsland afkomstige studenten theologie aan de Boven Nieuwstraat/Oudestraat te Kampen tussen 1854 en 1994 (masterthesis PThU), Kampen 2011, 5 (noot 4).

2 Het overgrote deel van de archiefstukken betreffende het Timmermannfonds, zoals notulenboek, kasboek en officiële correspondentie, is afkomstig uit de nalatenschap van prof.dr. H.N. Ridderbos (1909-2007) en in 2012 toegevoegd aan het Archief Theologische Universiteit Kampen, Stadsarchief Kampen (AThUK). Daarvóór bevatte het ThUK-archief alleen een exemplaar van het huishoudelijk reglement en een financieel verslag over boekjaar 1929/1930.

3 Handelingen der een-entachtigste vergadering van de curatoren der Theol. School van ‘de Gereformeerde Kerken in Nederland’, gehouden te Kampen 4 en 5 juli 1921, Kampen 1921, art. 6, 7.

4 B. Bloemendal, ‘Nederlanders’ of ‘Duitsers’?, 49.

5 Handelingen een-en-tachtigste vergadering, 8.

6 Kasboek Studiefonds Duitse studenten 1921-1932, in: Archief Theologische Universiteit Kampen, Stadsarchief Kampen, voorlopig inv.nr. 15795 (AThUK). Het archief van de Theologische Universiteit over de periode 1854-2006 wordt op het Kamper stadsarchief geïnventariseerd. Naar verwachting zal de inventaris in 2016 gereed komen. De beschrijvingen van de archivalia krijgen daarin een definitieve nummering.

7 J. van Gelderen en F. Rozemond, Gegevens betreffende de Theologische Universiteit Kampen 1854-1994, Kampen 1994, 129. Zie ook: Bloemendal, ‘Nederlanders’ of ‘Duitsers’?, 146.

8 Kwitanties 1922-1939, in: AThUK, voorlopige inv.nrs 15781-15794. Naast Lankamp en Lenderink kregen A. Brink, J. den Ouden, G. Schrovenwever, B. Heetderks, H. Tien, J. Kortmann en J. Köster een toelage uit het fonds.

9 De schrijfwijze van de naam van het fonds

10 Stichtingsakte, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 1531.

11 Notulenboek bestuur Timmermannfonds 1929-1947, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16540.

12 E. Kolthoff aan H. Bouwman, Veldhausen 1 oktober 1929, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16541. $25 was bestemd voor Der Grenzbote, waarvan Kolthoff redacteur was en $3 voor het Sonntagsblatt.

13 Gegevens ontleend aan https://familysearch.org, geraadpleegd op 17 augustus 2015.

14 R.R. Timmerman aan E. Kolthoff, German Valley 14 september 1929, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16541.

15 Het betreft een schuldbekentenis (no. 206515) van ƒ1.000 ten laste van het Koninkrijk der Nederlanden volgens de Leningswet 1918 tegen een rente van 5%. Zie: Kwitantie no. 453 van de Kamper-Bank, Kampen 26 oktober 1929 aan H. Bouwman, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16541.

16 Akte van verhuur van een safeloket, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16549.

17 E. Kolthoff aan T. Hoekstra, Veldhausen 5 december 1929, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16541.

18 R.R. Timmerman aan E. Kolthoff, German Valley 14 september 1929, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16541. verschilt. Timmerman zelf schreef zijn naam met één n, alsmede ook de naam van het fonds. De Kamper stichtingsakte spreekt officieel van Timmermann-fonds. De gedrukte handelingen van curatoren van de Kamper opleiding vermelden Timmermannfonds. Ik houd gemakshalve deze laatste schrijfwijze aan. Bevat eveneens een afschrift, gedateerd 24 december 1929, van een brief van het bestuur aan E. Kolthoff met naast dank voor de uitvoerige en juiste inlichtingen de mededeling: ‘Hierbij zenden wij u de brief van den heer Timmerman terug’. De originele brief van Timmerman bevindt zich echter nog altijd in het ThUK-archief.

19 Huishoudelijk reglement, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 1532 en 15796.

20 Naast de aankoop van het effect, inclusief kosten totaal ƒ1.038,67, werd volgens afspraak ƒ69,97 ($28) geretourneerd aan Kolthoff, ƒ7,90 uitgegeven aan een jaar huur van een safeloket, de aankoop van een hangslot op een trommel in het safeloket en een kasboek. In deze verslagperiode vond ook de verkoop van het effect plaats: kosten ƒ5,30.

21 Acta der Generale Synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland gehouden te Arnhem van 19 augustus tot 19 september 1930, Kampen 1931, bijlage xviii, 200-201.

22 Bijvoorbeeld ‘Een vorstelijke gift’, in: Leeuwarder Courant, 22 augustus 1930. Abusievelijk wordt in het bericht gesproken over J. Timmermann. Het bedrag van $20.000 is voor de lezer omgerekend naar guldens en tussen haakjes toegevoegd, in dit geval ƒ50.000 (€392.090). Gegevens ontleend aan www.delpher. nl, geraadpleegd 20 augustus 2015.

23 E. Kolthoff aan S. Greijdanus, Veldhausen 11 november 1930, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16542.

24 S. Greijdanus aan E. Kolthoff, Kampen 13 november 1930 (concept-brief) , in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16542.

25 Handelingen der buitengewone vergadering en een en negentigste vergadering van de curatoren der Theol. School van de Gereformeerde Kerken in Nederland gehouden te Arnhem 20 augustus 1930, en te Kampen 29 en 30 juni 1931, Kampen 1931, art. 13, 13.

26 Geciteerd uit ‘De débâcle van de Kamper Bank’, in: Nieuwsblad van Friesland, 29 januari 1932. Zie: http://resolver.kb.nl/resolve? urn=ddd:010761077:mpeg21: a0291, geraadpleegd via Delpher.nl op 24 augustus 2015.

27 Notulen bestuur Timmermannfonds 19 juni 1934, in: AThUK, voorlopig inv. nr. 16540. Alleen de in 1933 benoemde Klaas Schilder als opvolger van Honig was afwezig.

28 Den Hartogh was vanaf 1934 tot zijn overlijden in 1959 hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht in Kampen. Omta beëindigde zijn studie formeel in 1945 om burgemeester worden. In 1946 werd hij burgemeester van Stedum, vervolgens vanaf 1955 van Wieringermeer. In de oorlog zat hij in het verzet, was commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten in Bierum en inspecteur over de interneringskampen in het Noorden.

29 Bloemendal, ‘Nederlanders’ of ‘Duitsers’?, 148.

30 F. Omta aan G.M. Den Hartogh, Kampen 25 oktober 1938, in: Archief G.M. den Hartogh, Archief PThU Amsterdam, inv.nr. 254. Zie: F. Rozemond, Inventaris van het archief van prof. dr. G.M. den Hartogh (1899-1959). Jurist, gereformeerd predikant en hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht, Kampen 1999.

31 Het financiële verslag over het collegejaar 1938/1939 is niet meer aanwezig in de Acta van het College van Hoogleraren 28 juni 1939, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 12991.

32 Petition for probate of will and letters testamentary, no. 0719, 19 september 1941, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16544. Naast het Timmerman Endownment Fund of Kampen Theological Seminary waren erfgenamen zijn broers John en Henry, zijn neef August en nicht Martha, alsmede de Ridott Christian Reformed Church en de Board of Missions of the Christian Reformed Church of the United States.

33 Notulen bestuur Timmermannfonds 5 december 1941, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16540.

34 Zie bijvoorbeeld: Th.J.S. van Staalduine, Om de lijn der Afscheiding. Prof.dr. G.M. den Hartogh en de Vrijmaking van 1944, Heerenveen 2004.

35 Notulen bestuur Timmermannfonds 17 november 1947, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16540.

36 Opvallend is dat het bedrag niet meer de toegezegde $20.000 is. De notulen vermelden de reden van het verschil niet.

37 Notulen bestuur Timmermannfonds 25 november 1947, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 16540.

38 Rapport accountantskantoor G.Ph. Wielenga over 1951, Rotterdam 17 april 1952, in: AThUK voorlopig inv.nr. 16548.

39 Vermoedelijk zijn deze bladzijden uit het kasboek gescheurd om ze voor de Duitse bezetter, die geld van dergelijke fondsen kon opeisen, te verbergen.

40 Greijdanus was in 1944 met de Vrijmaking meegegaan en in 1948 overleden. Zijn huwelijk met Maartje Kruithof (1874-1942) bleef kinderloos. Na zijn dood is diens archief hoogstwaarschijnlijk op de zolder van de vrijgemaakte Theologische Hogeschool (Broederweg) geplaatst. Zie: I. van der Lugt, Inventaris prof. Dr. S. Greijdanus 1898-1948, archiefnr. 28, adc Kampen 1998, 3. Zie ook: G. Harinck (red.), Leven en werk van prof. dr. Seakle Greijdanus, Barneveld 1998.

41 Aldus Den Hartogh in zijn financieel verslag over 1940/1941 in: Acta College van Hoogleraren, 26 juni 1941, in: AThUK, voorlopig inv.nr. 12991.

42 Jaarstukken 2014, Protestantse Theologische Universiteit, 74. Zie: http://www. pthu.nl/over_pthu/Jaarverslagen/ jaarverslag-2014/, geraadpleegd 30 augustus 2015.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2015

DNK | 94 Pagina's

Licht op gereformeerde studiefondsen uit de Kamper archieven: het Timmermannfonds 1927-1952

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2015

DNK | 94 Pagina's