GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dieb zich onttrekken ten verderve.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dieb zich onttrekken ten verderve.”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten verderve, maar van degenen, die gelooven tot behouding der ziel. Hebr. 10: 39.

Er is tweeërlei in eens Christens leven. Oogenblikken zijn er dat het in zijn ziel is: een naar Jezus toegaan! En dan weer oogenblikken dat het is: een van Jezus verre wijken! En tusschen die twee slingert hij in.

Zooals een slinger gaat, zoo gaat zijn ziele op en neer.

Sterk, machtig, met snellen val wordt hij naar Jezus, naar het middelpunt getrokken; maar even machtig en snel gaat de slinger van zijn ziel dan weer zijwaarts van zijn Jezus, van het middelpunt van zijn hart af.

Een slinger is nooit in rust.

Er is bij een slinger een geheimzinnige, onzichtbare macht dié hem altoos op en neer trekt.

En zoo nu is het ook bij Gods kind.

De eenig Dierbare is er altoos, is nooit weg, en werkt onzichtbaar altoos op hem.

En al naar gelang Jezus nu die onmerkbare kracht op dien slinger van zijn ziel uitoefent, valt die ziel Jezus toe, of buigt ze zijwaarts op en slingert van hem af.

Of wilt ge het met Paulus' uitdrukking, wel nu dan is er altoos een van deze beide in uw ziel werkzaam, óf een geloof dat naar Jezus toebrengt, óf een ongeloof dat zich van Hem onttrekt.

Een middelpunteö(r.4d»< ^^, of een middelpuntvliedende werking.

Een gelooven tot zaligheid, of een Mch onttrekken ten verderve.

Want ja, in volstrekten zin gaat dit: ten verderve bij een kind van God natuurlijk niet door.

Dat kan bij een verkorene niet. Daar zorgt almachtige genade voor. En als zóó het punt bereikt is, waarop het hooge hart, in de uiterste spanning, den draad des levens, die het aan Jezus bindt, stuk zou rukken, dan komt altoos op het juiste ©ogenblik de trouwe Vaderhand uit de diepte der ontfermingen toeschieten, en duwt zachtkens en liefelijk zijn ziel naar Jezus terug.

Neen in volstrekten zin kan geen kind van God zich onttrekken ten verderve. Daar waakt de Heere voor. Niemand, en ook hij zelf niet, kan zulkeen rukken uit de hand des Vaders,

Maar dat is Gods doen en niet uw bestel. Hing het aan u, ge zoudt eens heel iets anders zien! Was er geen almachtige genade, ge zoudt de heiligen eens bij honderden zien afvallen en vervallen. Ge zoudt er verschrikt van staan zooals de terugslaande slingers dan van hun koord losvlogen.

De vraag is, of er dan wel één enkele bij den Heere bleef.

En zie wat is nu het stuitende, het zondige in zulk een bestaan ? Dit, dat zulk een ziel die door alle macht van Gods genade bij den Heiland gehouden wordt, er nu maar op toeleeft, denkende, dat zij het is die door eigen verkleefdheid bij den Heere blijft.

Vandaar onze vervalschte zielsgesteldheden. In het ongeziene is het dan feitelijk om en voor uw ziel één altoos ruischend leven, één nimmer rustende worsteling van den Heere en zijn engelen om uw ziel te behouden. Bij dagen en bij nachten één trouwe hoede van den Herder Israels die nooit sluimert.

Maar door uw ongeloof merkt ge daar zelf niets van, en is het alles dood om u heen, en leeft ge geesteloos en bewusteloos voort, en ontgaat u al het heerlijke dat in de kennisse van die worsteling der Eeuwige Liefde voor u liggen zou.

Ge zijt als een kind m de wieg, dat van niets weet. Doodsgevaren zijn om u. Een moeder waagt haar leven voor u. Een vader stormt om u te redden door de vlammen. Maar gij ligt in de windselen; gij zoekt de moederborst maar; als gij, straks in die andere wieg neergelegd, maar weer sluimeren kunt of schreeuwen!

En derwijs onaandoenlijk en ongevoelig en niets ziende van de verborgene dmgen, en geheel opgaande in het zichtbare, denkt gij: »Ik ben geborgen", en wat er om u geworsteld wordt, deert u niet.

Zooals het in een storm soms toegaat. Dat het zwerk schriklijk drijft, en de golven hoog en machtig gaanj en de eene stortzee de andere najaagt, en de machtige boot met al haar kostbare lading en al haar passagiers, geslingerd en schier omgeworpen wordt, en dat toch onderdeks een ruwe gast zijn roes uitslaapt, er niets van merkende, hoe die stuurman en dat bootsvolk worstelen en zich uitputten, om het schip toch te behouden. ”

En veel, veel ontzettender nu is de worsteling der eeuwige Genade, om eiken dag en eiken nacht de zielen der verkorenen te behoeden, als het stormt en giert en jaagt op de wateren des geestes.

En toch, zoo menig kind van God voelt daar niets van.

En daarom bekent hij de liefde des Eeuwigen niet.

En daarom zwelt er geen dank in zijn ziel.

Ja erger nog.

Niet enkel • dat hij niets bespeurt van de worstelingen der Eeuwige liefde voor zijn behoudenis, maar hij werkt in die worstelingen zelfs tegen.

Meewerken, was uw heilige roeping. Uw eigen roeping en verkiezing vast maken. Met vreeze en beving uw zelfzaligheid zoeken.

Doch in stee daarvan werkt ge tegen.

En dat tegenwerken, dat is nu dat u onttrekken aan uw Heere.

Als er een in het water viel, en ge buigt u van den kant naar hem toe, om hem de hand toe te steken, en ge greept hem bijna, maar de drenkeling slaat u opzettelijk af, en duikt juist weg, als ge hem grijpen zoudt, dan onttrekt zich die drenkeling aan u.

En zoo doet ook gij helaas, zoo telkens met uw Heere.

Eerst blijft ge zitten, en loopt ge niet weg. Maar als de Heere dan tot u nadert, om u meê te krijgen naar de tente zijner verborgenheden, dan staat ge wel op, ja, maar om achteruit te loopen, om tegen te streven, en de moeite der genade van uw Heere te verdubbelen.

Ja, waarlijk, dan weert zoo vaak een kind des Heeren de hand des Heeren van zich af, in stee dat het die met bel zijn bibberende handen grijpen zou.

En daarom hoor de stemme des vermaans, o, gij afgedrevene!

Laat af van dit toestoppen der ooren en toesluiten van de oogen, en hoor en zie weer en merk op, en ontwaar welke de worstelingen des Heeren voor uw ziele zijn.

En voorts onttrek u niet, maar neig u tot Hem.

Hij is uw Heere!

Weet, zie het, dat al uw leven, eiken dag, bij al uw doen, f|altoos óf een slingeren van Hem af, óf een slingeren naar Hem toe is.

En trek niet de hand terug, maar strek die naar Hem uit in onuitsprekelijke dankbaarheid.

Heere, mijn Goël, voor U al mijn liefde, voor U al de trekking van mijn hart!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 februari 1887

De Heraut | 4 Pagina's

„Dieb zich onttrekken ten verderve.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 februari 1887

De Heraut | 4 Pagina's