GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opgetrokken uit den kuil.

Wat dat zeggen wil, vrienden, kan alleen iemand recht verstaan, die zelf in den kuil gelegen heeft.

Op zekeren dag bevonden zich een aantal mannen in een kolenmijn, diep onder de aarde, waar het altijd nacht is, en de lampen nooit mogen uitgaan. Zij waren 's morgens in den put afgedaald, en hoopten er 's avonds weer uit op te klimmen. Maar dat zou niet gebeuren, ten minste niet met allen.

Want te midden van hun werk hoorden eensklaps verscheiden mannen een vreemd geluid, 't Was niet het tikken der hamerslagen; ook niet het rollen der kolenwagens of 't gekras der raderen. Neen, het was een geluid alsof er iets borrelde en bruischte. Een oogenblik nog en een forsche stem riep:

»Water! Mannen, bergt uw lijf! Vlucht!"

Nauwlijks waren de woorden uitgesproken, toen reeds het water van allen kant kwam opzetten. Gelijk meer gebeurt, was een verborgen stroom, uit de wateren onder de aarde, gebroken door den kolenwand. Met kracht drong hij voort. Weldra zou de geheele mijn overstroomd worden. In wilde vlucht ijlden mannen en jongens naar den mond van den put; uit alle hoeken en gangen stroomden ze saam naar de opening, en gaven het teeken om hen haastig op te trekken. Het geschiedde. De raderen kraakten, en weldra stonden tal van mannen gered aan den rand van den kuil. Doch toen men telde, toen, bleek helaas, dat er nog veertien in waren. Men riep en gaf teekens, doch vergeefs. Er kwam geen antwoord. Veertien mijnwerkers hadden de opening niet bijtijds kunnen bereiken. Wat zou er van hen worden?

Gelukkig — een paar uur later werd er weer van beneden een teeken gegeven. Snel ging het touw omhoog. Negen mannen waren gered.

Waar zijn de anderen? " vroeg men hen angstig.

»Dat weten we niet, " was 't antwoord.

»En is het water in heel de mijn? "

»Overal."

Een luid gejammer ging op onder de vrouwen en kinderen, die op het gerucht van het onheil uit het naaste dorp waren aangeloopen, om te zien hoe het stond men hun vaders of hun broeders qnders de werklieden. Zoo waren er dan nog vijf in den kuil, vier mannen en een jongen. Zouden ze dood zijn?

De put was twee en negentig voet diep en 'twas bijna onmogelijk dat zij, die er in waren gebleven, er nog het leven af zouden brengen.

»Is David er ook in? " vroegen verscheiden stemmen.

David was een knaap van vijftien of zestien jaar, bij heel het dorp bemind. Hij zorgde voor zijn moeder, die zelf niet werken kon, en was daarbij een godvreezende knaap, die aan zijn Schepper gedacht in de dagen zijner jongelingschap. Er waren trouwens onder'de mijnwerkers niet weinige die den Heere kenden en dienden, sommige ook van hun jeugd af.

»David is er nog in", antwoordden de geredde mannen. »maar lioudt u stil en vreest niet. Misschien zijn alle vijf nog te redden."

Het duurde niet lang of een aantal flinke mannen boden zich aan om te zien, of dat mogelijk was. In den put af te dalen was een gevaarlijk werk. Het kon hun leven kosten, niet alleen omdat het water hen bedreigde, maar ook zooveel andere gevaren van instortingen van de mijn, van het verstikkende gas, en wat niet al. Toch besloten zij het met des Heeren hulp te wagen.

Maar hoe zou het intusschen met de werklieden daar beneden gegaan zijn ?

Zoodra het water begon te stroomen hadden ook zij zich gehaast naar den uitgang; maar de afstand was te groot. De stroom kwam hun te gemoet en zoo moesten zij terug.

Gelukkig werden hun schreden gericht naar een plek die hoog lag, zoodat het water, toen het zich in de gangen verspreidde, daar niet komen kon. Zij bespeurden dat de plek droog was en droog bleef, en bij het licht hunner lampen zagen zij, hoe van achteren het water hen afsloot, terwijl vóór hen een muur van kool was. De eenige redding — dat wisten zij — kon van die zijde komen. Maar hoe ? De wand was een dertig ellen dik. Hoe zou men dien van buitenaf nog intijds kunnen doorboren ?

Toen zij alle kansen nagegaan en berekend hadden, voelden de ongelukkige mannen hoe weinig hoop op redding hun overbleef. Zij waren levend begraven. Doch één geluk en een groot geluk hadden bijna allen. Zij wisten: we zijn in de hand des Heeren, Zoo knielden zij dan neer, de mannen en de jongen, om te bidden en zich met lijf en ziel aan den Heere te bevelen, die wonderen doet en machtig is te verlossen wie op Hem betrouwen. Daarna rezen zij op en zongen te zam.en de psalmen en liederen, die zij er vele kenden, en dat troostte en sterkte hen, ook te midden van het doodsgevaar.

(Wordt vervolgd).

AAN VRAGERS.

Onze vriend V. te S. — die voor voorraad heeft gezorgd — zal 't wel goed vinden, dat we niet alles op eens geven

Wat beduidt toch: «Spijkers op laag water zoeken? " vraagt hij. „Waarom zegt men dat? "

Het spreekwoord wil gemeenlijk zeggen: Oorzaken, beweegredenen, bewijzen, verontschuldigingen zoeken, waar ieder weet, dat ze niet te vinden zijn en dus om zich te redden, of wel om iets, schoon ongegrond, toch te kunnen volhouden. Zoo althans gebruikt men 't gemeenlijk.

Het komt mij voor, dat dit de oorsprong is van deze uitdrukking: Bij laag water, bij eb, gaat men veelal uit om allerlei zeedieren machtig te worden, die dan op 't zand voor 't grijpen zijn. Men zoekt schelpen, zeester-

ren, kwallen, enz. enz. Maar zeker geen spijkers, die er niet liggen, omdat ze niet in de zee groeien en ook door hun zwaarte lich in het zand zouden wegzakken. Wie dus op laag water spijkers wou gaan zoeken, zou naar iets speuren, dat hij vooruit wist niet te zullen vinden. En dat zelfde geschiedt als men doet wat we hierboven opnoemden.

’t Is best mogelijk dat er een betere verklaring bestaat. Maar als zelfs Bilderdijk, indien ik mij niet bedrieg, met dit spreekwoord geen raad wist, — en zoo iets overkwam hem niet vaak — kan een alledaagsch mensch er al thans mee verlegen zitten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1888

De Heraut | 6 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1888

De Heraut | 6 Pagina's