GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Het ongedertieren volk.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het ongedertieren volk.”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doe mij recht, o God! en twist Gij mijne twistzaak; bevrijd mij van het ongoeder tieren volk, van den man des bedrogs en des onrechts. (Psalm 43 : i.)

Er is, Gode zij lof, nog een kring op aarde van lieden, onder wie goedertierenheid gekend wordt; die zich ontfermen over een ellendige; die den hongerige niet zonder brood van hun deur wegzenden; die bij het zien van anderer smart zelven smart gevoelen; en het weenen met de weenenden verstaan. Engelen der vertroosting, die ge meest onder de geloovigen, maar toch ook onder de ongeloovigen vindt. Gevoeligen van ziel, in wie de toon van het menschelijk hart zijn weldadigen klank blijft geven. Soms te zeer enkel gevoelslieden, dat meer weekhartigheid, dan de geestkracht eener heilige liefde hen drijft. Maar toch ook in dien eenigszins ziekelijken vorm goedhartigen van inborst, die o, zooveel tranen gedroogd hebben, en te midden van het hebzuchtige en o, zoo zelfzuchtige leven u vaak met uw geslacht hebben verzoend.

Maar, helaas, zoo is de groote menigte niet. De gemeene lieden worden zelden diep geroerd. Bij het zien en het hooren van menschelijk lijden sluipt er even een trilling door hun gevoel. Vluchtig worden ze een enkel oogenblik bewogen. Maar dan heeft het ook uit. Tot een eigenlij.ke aandoening zelfs komt het maar hoogst zelden. En om zich anderer lijden aan te trekken, hebben ze het te druk; deden ze te veel teleurstelling ook in het medelijden op; en, wat ook iets zegt, hebben ze te zeer genoeg en te over aan hun eigen leed. En zoo ontwikkelen ze in hun ziel de ontferming niet. Het zoet der barmhartigheid is, o, zoo zelden en dan nog maar even en hoogst oppervlakkig door hen gesmaakt.

Toch is er nóg erger.

Er is ook een „^«goedertieren volk" op aarde. Hardere naturen, die zelfs die eerste trilling van het medelijden niet kennen, en eer, in hun boos en bitter hart in anderer leed vermaak scheppen.

In den diepsten grond van hun hart ontevredenen met eigen lot, verbitterd tegen het leven om zich heen, is het hun een zoet der wrake voor de ziel, als het ook anderen tegenloopt en bij anderen de nood nog banger schreit. Het is of anderer schreiender smart hun. lot een oogenblik met vriendelijker glans bestraalt.

En leedvermaak, vermaak in anderer lijden, is de sombere booze neiging van hun hart geworden.

Zóó bitter, dat ze drang in zich gevoelen, om als ze geen leed zien, leed X.& ver' oorzaken.

Geluk te verstoren is voor dit ongoedertieren volk zoet.

Een wonde open te rijten is hun wellust.

Dan vooral geniet dit „ongoedertieren volk", als het zijn hatenden zin koelen kan aan wie voor den Heere koos.

Verlos mij van het „ongoedertieren volk!" klaagde de Psalmist in zijn zielsbenauwing, en nóch eer hij zong, nóch na zijn zang, is er ooit een ziel geweest, die voor God riep en voor Jehovah streed, of ze heeft aan de giftige pijlen van dit ongoedertieren volk ten mikpunt gediend.

Toen Noach zijn arke bouwde, heeft dat ongoedertieren volk hem met zijn spot en schimp vermoeid. Toen Lot nog in Sodom woonde, heeft dat ongoedertieren volk dezen rechtvaardige gekweld. Toen David voor Absalom vluchtte, heeft dat ongoedertieren volk van Jeruzalem hem na, geroepen. Toen Israël naar Babyion toog, heeft dat ongoedertieren volk in Edom het staan beschimpen en het stof der aarde tegen hen opgewoeld. Toen Stefanus als eerste bloedgetuige stierf, heeft dat ongoedertieren voik de steenen cp zijn lijk opgehoopt. En toen de Man van smarten zijn kruis naar Golgotha's heuvel sleepte, heeft datzelfde ongoedertieren volk geroepen: „Zijn bloed kome over ons en onze kinderen"; en straks, nog terwijl hij den bangen doodstrijd streed, hem getergd met zijn duivelschen spot.

En gelijk het den Herder der schapen gegaan is, zoo ook is het den s.; hapen zijner kudde vergaan.

Lees maar wat de historie, vooral de historie der martelaren, u van de wreedheid van dat ongoedertieren volk weet te verhalen.

En nog, ga maar rond onder Gods volk in onze steden en dorpen, en altoos weer zult ge het droef verhaal beluisteren van de hardheid van hart, waarmee dat ongoedertieren volk zijn verblinde bitterneid aan d'j sekte van den Nazarener heeft gekoeld.

Zelfs onze kinderen weten daarvan.

Want datzelfde ongoedertieren volk zit ook op de schoolbanken, speelt ook de spelen der jeugd mede.

Och, waar ge aanklopt, in onze kazernen, op onze schepen, in onze kantoren, schier altoos is dat ongoedertieren volk er vertegenwoordigd, op krenking van wie voor Jezus kiezen dorst belust.

En dat kdn niet anders.

Het is en blijft Kaïn tegen Abel. De innerlijk ontevredenen van hart, die, bewust of onbewust, door bittere vijandschap tegen den Heere onzen God gedreven worden, en nu ze God zeil niet deren kunnen. Hem pogen te treffen in den man, in de vrouw, in het kind, dat durft opkomen voor zijn naam.

Voor een beeat, dat lijdt, zullen zulke lieden nog een meewarig oog hebben; voor dieven en moordenaars zullen ze het verblijf in den kerker nog zacht zoeken te maken; voor gewonden in den krijg zullen ze het Roode kruis nog om den arm spelden; alleen maar voor de gekenden des Heeren kennen ze geen ontferming. Tegen hen spitst al hun ongoedertierenheid zich op het uiterste.

Dan huwt zich hun wreede zucht naar leedvermaak aan hun vijandschap tegen het heilige. En zoo vlamt in hen op die diep goddelooze haat, die er in geniet, om een Abel, een Lot, en Stefanus te krenken en zeer te doen. En dan gaat het, al naar de tijden zijn, tot moord toe, of het blijft bij kwetsing, kwelling, grieving, terging, om maar zeer te doen en, kan het, schade te berokkenen in eer en naam en goed.

Dan woedt er hartstocht in dit ongoedertieren volk.

Een hartstocht, die pas verzadigd, straks opnieuw om voedsel vraagt, en eigenlijk nooit verzadigd, nu reeds zestig eeuwen gebrand heeft, van Kaïns nijd tot op den schimp, waaraan thans nog 's Heeren volk is blootgesteld.

Dit is een plage voor Gods volk. Een levensplaag, die hen vervolgt tot aan hun graf, en die soms na hun dood, nog knaagt aan hun nagedachtenis.

Een plage door menschen ons aangedaan, maar die komt uit Gods hand. Door Hem over ons beschikt. In zijn wijsheid voor ons noodig gekeurd.

En de vrage is maar, hoe 's Heeren volk onder dien druk van het ongoedertieren volk verkeert.

Het mag er tegen bidden. De Psalmist zelf gaat er in voor: Heere, verlos mij van het ongoedertieren volk! En wee u, zoo ge er ongevoelig voor wordt, en zoo uw ziel er zich tegen afstompt.

Maar wat niet mag is, dat ge er bitter tegen in zoudt worden. Wat zonde voor God zou zijn, is, als ge er zelf ongoedertieren door wierdt, om leedvermaak in de smarten dier boozen te hebben.

De tegenstelling moet altoos blijven: zij het (7«goedertieren, maar gij het goedertieren volk.

Als dan uw vijand hongert, spijst hem; zoo hij weent, vertroost hem.

Het kind moet het beeld zijns vaders dragen. En Hij, onze Vader in de hemelen, is de ondoorgrondelijke in eeuwige ontfermingen.

In ontfermingen, immers ondoorgrondelijk niet het minst ook over u.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1888

De Heraut | 2 Pagina's

„Het ongedertieren volk.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1888

De Heraut | 2 Pagina's