GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nog een ander punt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nog een ander punt

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog een ander punt eischt-bespreking. De vraag namelijk, of in Gods voorzienig bestel lijdelijke onderwerping aan leed en schade, dan wel verweer er tegen bedoeld is.

Vast staat toch, dat geen menschelijk inzicht, maar alleen Goddelijk bestel ons ten deze leiden mag.

Niemand onzer mag zijn gedrag regelen naar wat hem aanstaat of voordeelig dunkt. Éenige regel van ons doen en laten moet ook ten deze Gods Woord wezen. Op God den Heere alleen mag ons geloof steunen. Op Hem moet eeniglijk al ons vertrouwen staan. En v, /ie in ziekte of bij ongeval zijn vertrouwen op eenig creatuur in plaats van op den almachtigen God wilde stellen, zou geoordeeld liggen in zijn conscientie.

Ook in zake de Assurantie versta men dus wel en scherp, dat een iegelijk, die hierdoor verlokt en verleid wierd, om zijn hart van den Heere zijn God af te trekken, en nu steunen ging op dat creatuurlijk middel, er een afgod voor zijn ziel van zou. maken, en zondigen zou tegen den Heere zijnen God.

Als ik zaad in den akker strooi, moet ik den oogst eeniglijk van God den Heere verwachten. Hij en Hij alleen doet het zaad uitspruiten; van Hem en van Hem alleen komt de wasdom. En de landbouwer, die zijn uitziclit op een goeden oogst niec op den Heere zijn God, maar op zijn goede mest en de deugdelijkheid van zijn land en het diepe van zijn ploegschaar ging gronden, zou eveneens zijn hart op het creatuur zetten en in schuld van afgoderij voor zijn God liggen.

Dit gaat bij alles door,

Wie over zee gaat, heeft te bedenken, dat alleen God de Heere hem veilig geleiden kan; en wie, den Heere zijn God verlatende, zijn hoop liet steunen op het goede schip en den bekwamen gezagvoerder en een stevig anker, zou wederom den Heere zij r. God varen laten en afgoderij bedrijven met het creatuur.

Zelfs als ik van plaats tot plaats reis met de spoor, mag mijn vertrouwen op veilige overkomst alleen op den Heere mijn God steunen; en wie in stee daarvan dacht: „o, Hier is dubbel spoor, en het remtoestel is uitstekend, en de conducteur een wakker man!" zou nogmaals van den Heere zijn God afgaan en vervallen in afgodisch vertrouwen op 't creatuur.

Nu komt 't echter in het leven van Gods kind gedurig voor, dat hij bij de gewone dingen hier niet aan denkt, hier niet op let, en dagelijks zijn ziel met deze afgodische vereering van het creatuur bezondigt; en dat wel zonder er het minste besef van te hebben. Maar geldt het nu iets buitengewoons, gelijk pestilentie of brand of overstrcoming, dan waakt opeens krachtig en helder dit besef op, en stoot het hem zooals anderen dan hun God verbeten en enkel op Het creatmir stetmen.

Daar protesteert hij dan tegen.

Dat schrijnt hem door de ziel.

En in zooverre hij zijn medemensch in deze zonde ziet vallen, heeft hij volkomen gelijk dat hij voor de eere van zijn God roept.

Alleen is het zonderling, en wel een bewijs van onze diepe verdorvenheid, dat menig kind van God als boer, als schipper, als reiziger, en wat niet al, dagelijks, in het gewone leven, precies dezelfde zonde begaat van creatuurvergoding, en dat hij, voor deze zonde van zijn eigen hart gansch blind, er slechts een oog voor krijgt, als ze sterksprekend zich vertoont bij anderen.

Zoo komt ook nu bij sommigen de zeer natuurlijke vraag op: „Als wij een kerkje of school bouwen, zou de Heere God dan niet machtig zijn om dit gebouwtje te bewaren, en als fiij het vernielen wil, wie zal Hem weerstaan? "

Maar hierbij vergeet men de verdere strekking van deze hoogsternstige vraag.

Immers, precies zoo moet ge ook vragen : »Is God de Heere niet machtig om mij in het leven te houden zonder voedsel. Waarom zal ik dan spijze nemen.' Is God de Heere niet machtig om mij op zee te bewaren. Waaro; ; > dan een reddingsboot aan boord genomen.' Is God de Heere niet machtig om mij op den trein te beveiligen. Waarom dan een remstoestel.' Was God niet machtig de eerstgeborenen van zijn volk in Egypte te bewaren. Waarom moesten ze dan bloed aan den dorpel smeren.' En zoo aldoor, bij eiken nood des levens.

Want bedenk wel, als ge op de almachtigheid Gods u beroept, dan moogt ge niets uitzonderen. Zijn almogendheid gaat over alles. En niets, niets is er in hemel noch op aarde, dat anders in stand blijft en voor ongeval of vernieling bewaard wordt, dan alleen door de kracht Gods,

Op zee word ik niet bewaard door roer en anker en reddingsboot.... én God; neen, maar alleen door den Heere, Ik word gevoed en in het leven gehouden niet door brood en vleesch en kruid en drank.... én God; neen, maar alleen door de mogendheid des Heeren HEEREN. En zoo ook, in levensgevaar ot krankheid word ik niet gered door arts en medicijn en verband ... in God, maar alleen door den Redder en Medicijnmeester in de hemelen.

Van alles komt Hem en Hem alleen de eere toe. En een iegelijk mensch, die ook maar iets van zijn almogende kracht wilde uitzonderen, en waande dat hij in het water liggende althans zelf, buiten God om, wel » Help, Help!" kon roepen, heelt reeds door die ééne gedachte Gods Voorzienigheid geloochend. Want hij niet, en niemand, is in staat, 't zij hij in 't water ligt of op den wal staat, ook maar éan enkelen toon van geluid voort te brengen anders dan door de almogende kracht Gods, die er hem toe bekwaamt.

Het is ijslijk, maar toch is het zoo: Nog nooit heeft iemand ook maar één vloek kunnen uitbraken, of de kracht waarmee zijn stem die vreeslijke taal uitstootte, wierd op datzelfde oogenblik in hem onderhouden door de almogende kracht Gods.

Zij, die dusver zoo sterk tegen Assurantie ijverden, omdat ze vreesden, dat hiermee het vertrouwen van Gods kinderen van den éénig waren God afgetrokken en op 't creatuur zou gevestigd worden, gaan dus volstrekt niet te ver, maar veeleer niet ver genoeg.

Ze ijveren niet te veel maar te weinig voor Gods eere, bij anderen en bij zich zelven.

Indien ze toch op dit teedere punt van de eere Gods tegenover zijn creatuur komen, dan mag er nergens een beperking«.zijn, maar moet het ons zelven en al onzen medemenschen aangezegd, dat God varen laat en op het ..creatuur vertrouwt een iegelijk, die bij het bezaaien van zijn land, bij het voeden van zijn huisgezin, bij het sluiten van zijn nachtdeur of bij wat ook, ooit acht, dat in deze mensche-Hjke middelen ook maar eenig steunsel, hoegenaamd, voor zijn vertrouwen ligt.

Wie 's nachts denkt: „Nu slaap ik veilig, v»ant alle deur en venster is gegrendeld; en mijn hond zou blaffen, als iemand op 't erf kwam; en mijn geweer ligt geladen klaar!", die zou zondigen en op 't creatuur steunen.

En vroom en goed voor God staat hij alleen, die bij 't inslapen eeniglijk op den Heere zijn God betrouwt, en er gerust op is, dat die en die alleen, en niet zijn hond, hem zal bewaken.

Volgt hieruit nu echter, dat een boer wel zou doen, die zou durven zeggen: „God alleen kan mijn erf bewaken en mijn huis bewaren. Dus laat ik de deur open, en verkoop mijn waakhond, en breng mijn geweer naar den oudroest. Want, zoolang ik deze verweermiddelen gebruik, word ik van het vertrouwen op God den Heere afgetrokkenT'

vraag eens ern­ Lezer, denk over die stig na.

Het feit toch kunt ge niet ontkennen. Als ge eens in een onveilige streek slapen moest in een huis, waar de deur stuk van was en de waakhond dood en het geweer onklaar, dan weet ge ook wel, dat ge dien avond in veel dieper behoefte aan Gods bijzondere bewaring dubbel vurig bidden zoudt, of God u mocht bewaren.

En een feit is het ook, dat grendels, sloten, kettingen, wachthonden enschietgeweer het gebed zeer sterk doen verjlauwen in kracht.

Ge bidt dan nog wel. Maar wees eerlijk,

en erken het: Achter een goed gegrendelde deur, met een hond op 't erf en uw geladen geweer op uw kamer, loopt uw gebed gevaar veel minder vurig te zijn, en dreigt ge te steunen op 't creatuur.

Geen twijfel dan ook, of, zoo we al deze middelen te onzer beveiliging niei hadden, en we alle nachten in veel grooter gevaar voor dieven en moordenaars verkeerden, zou bidden gaan wie nu nooit bad, en de bidders zouden in hun gebed veel vuriger en aanhoudender zijn.

We ontkennen dan ook volstrekt niet, dat ook de Assurantie, evenals elk dezer middelen, een steen des aanstoots is, die veler gebed verflauwen doet en het gevaar om op 't creatuur te gaan leunen met zich brengt. Alleen eischen wemaar dat men eerlijk voor zich zelf en voor God sta, en erkenne, dat de uitwerking van sloten en grendels, van wachthond en schietgeweer even hetzelfde teweegbrengt.

Beweerde nu iemand op dien grond: „Gij, eenzaam wonende boer, moogt geen deur sluiten, geen wachthond hebben, geen geweer laden", — dan zou een ieder hem toeroepen: „Dat is mis gezeid. Uw huis sluiten en voor uw veiligheid zorgen is zelis plichtmatig. En zoo ge dit niet doet, en er wierd in uw huis ingebroken en gemoord, dan zou het bloed van uw vrouw of kind op uw kop zijn!"

Hieruit volgt, dat het ongeloof zeer stellig door de middelen bevorderd wordt, en dat dit ons desniettemin volstrekt niet ontslaat van de verplichting van Godswege om de middelen te gebruiken.

Er is ons een plicht opgelegd, om voor de veiligheid van ons leven en dat d& c onzen en van ons goed en bezit te waken. Allerlei middelen zijn daartoe en woiden nog steeds meer onder Gods bestel in onze hand gesteld. En stille gehoorzaamheid eischt derhalve, dat we dankbaar al deze middelen uit Gods hand aannemen en gebruiken.

Als het uitgieten van olie werkelijk de opgejaagde golven om het schip stillen kan, zondigt tegen het zesde gebod elk reeder en kapitein, die uitvaart zonder de noodige vaten olie aan boord te hebben.

Wordt zulk een middel uitgevonden, dan is het er om het te gebruiken, en het is plichtverzuim, als we dit nalaten.

Als een oud man of kind een trap al moeten, kunnen ze licht vallen. Nu zullen ze niet vallen als God ze houdt, en ze zullen met duizend voorzichtigheidsmaatregelen niet op de been blijven, als God ze vallen laat. Ook hier komt alles weer op zijn mogendheid aan. Toch beveelt de Heere wel terdege, dat er om het dak een leuning zijn moet (Deut. 28 : 22), en wie dit naliet, zondigde tegen het zesde gebod.

Veler vroomheid is hier dus metterdaad op een dwaalspoor, en hoe eer we, onder Gods kinderen, over zulk een zaak weer tot klaarheid komen, hoe beter het is. Al zulke vragen houden de z'elen op; maken enghartig en benauwd; en eindigen altoos met de geesten te verdeelen.

Tweeërlei moet hier dus scherp onderscheiden. Er is hier met tweeërlei gebod te rekenen. Ten eerste met het gebod, dat ge in allen nood en dood op God alleen vertrouwen, en bij alle redding uit ongeval Hem alleen de eere zult geven.

Dit gebod en deze eisch strekt zich over heel uw leven uit. Bij alle bedrijf, bij alle beweging, bij alle onderneming. Steeds zijn we in allerlei gevaar En van uur tot uur is het Gods mogendheid alleen die ons in stand houdt en draagt en bewaart en uitredt. En zoo ge ooit ofte immer op eenig middel, welk ook, uw vertrouwen zet, dan zijt ge een afgodendienaar en steunt cp het creatuur, geheel onverschillig of dat creatuur uw brood of uw medicijn, uw mest of uw ploeg, uw roer of uw anker^ uw grendel of uw wachthond is.

En bedenk wel: deze zonde wordt dagelijks gezondigd, en niemand onzer gaat daarbij vrij uit.

Daarom is het zoo hoog noodig, dat de prediking des Woords veel meer dan dusver deze dagelijksche zonde aantaste en in het gansch gewone leven deze doorgaande afgoderij bestraflfe.

Immers deze booze afgoderij sluipt in alles. Tot in onze geldkist, en de sterkte van onzen arm en de slimheid van ons hoofd.

Altegader steunsels die ons van God aftrekken.

Maar nu staat naast dit eerste gebod een tweede, en dat is: het gebod der gehoorzaamheid, dat we voor de bewaring van leven en goed alle middel zullen aanwenden, dat God in onze hand stelt.

Niet omdat het brood ons in stand houdt, maar omdat het zoo Gods ordonnantie is, moeten we brood eten.

Niet omdat de mest het doet, maar omdat zoo de regeling Gods in de natuur is, moet het land vet gemaakt.

Niet omdat de reddingsboot in het leven behoudt, maar omdat God het zoo wil, moet er een boot op 't schip meegenomen.

Het had ook alles zonder middelen kunnen toegaan, maar God de Heere heeft nu eenmaal in zijn welbehagen den weg der middelen verordend.

En dit niet zonder hooge oorzaak.

Zoolang toch de middelen er niet zijn, is ieder vroom en bidt een iegelijk. Zie het maar aan de heidenwereld in landen vol doodsgevaar. Zie het maar bij een schipbreuk 1

Dan is het vroomheid uit nood, gebed uit angst. Zucht naar zelfbehoud.

Maar zal het aan God e^re geven, en een gebed uit het geloof wezen, zie, dan komt het er juist op aan, om als de middelen aanwezig zijn en voor ons staan en wij ze gebruiken, toch van die aanwezige middelen heel het hart af te trekken, en in weerwil van de middelen, op zijn God, en zijn God alleen te vertrouwen.

Dat nu is de hoogste gebedskunst.

Op God vertrouwen, als de middelen niet zijn aangewend^ dat is betrekkelijk nog licht.

Maar als de middelen er zijn en werken, dan toch alleen op zijn God te steunen, dat is een mysterie van het heilgeheim.

Dat geeft Hij uit genade alleen aanzijn kinderen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Nog een ander punt

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 september 1888

De Heraut | 4 Pagina's