GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nog een laatste

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nog een laatste

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog een laatste drietal opmerkingen houde Ds. Gravemeyer ons ten goede. , De eerste sluit zich onmiddellijk aan ons vorig betoog aan.

Gesteld namelijk (des neen), dat Ds. Gravemeyers opinie doorging, en httpro memorie uittrekken van de zuivere belijdenis in de Stichtingsakte van eenig kerkgenootschap, nog steeds de mogelijkheid openliet, dat zulk een kerk zich bekeerde en door beter personeel weer op den beteren weg kwam, dan blijit toch op dit stelsel nog altoos een bezwaar van geheel andere orde drukken, t. w. een zeer ernstig consciëntiehezwaar.

Ds. Gravemeyer is een man van teeder geweten; hij heeft een gevoelig hart; hij is niet onaandoenlijk voor wat ons schuldig voor God den Heere zou stellen. Van de pantheïstische beneveling die, o, zooveel lieve vrienden over elk consciëntiebezwaar heenhelpt, is hij wars.

Mogen we hem daarom op den man af, deze vraag eens voorleggen?

Reeds 72 jaren ligt bij het Hervormd Kerkgenootschap de Belijdenis der Drie Formulieren van eenigheid in de kist, met het deksel er op, en zeventig jaren lang heeft de Haagsche Synode zich bij die kist geposteerd, om wel toe te zien, dat de Drie Formulieren van eenigheid er niet uitkwamen.

Nu rekent men een nienschenleven op pi. m. 30 jaar. Reeds twee geslachten kwamen en gingen du^-, zonder dat onze heerlijke Belijdenis van den vollen Raad Gods tot behoudenis van zondaren haar werking in de Genootschapsorganisatie doen kon.

Zelf zal hij toestemmen, dat er minstens nog 30 jaren bij zullen komen eer zijn ideaal ook maar van verre voor verwezenlijking vatbaar wordt.

Drie menschengeslachten sterven dus heen in een kerkelijken toestand, waarin de werking, het effect en de invloed van de Genootschapsorganisatie hun den zegen des Evangelies rooft in stede van hun dien te brengen. Al wat binnen den kring van het Genootschap nog zegende, kwam in weerwil van die organisatie, in verzet tegen haar bedoelen, niet door haar tot stand.

En raakt het nu toch Ds. Gravemeyers hart als pastor.^ als Christen, als mensch niet, dat hij nog openlijk het voor een organisatie, als organisatie der ware, echte kerk van Christus opnam, die misschien drie achtereenvolgende geslachten van onze gedoopten niet als een moeder op haar schoot gevoedsterd, maar a!s een wreede stiefmoeder, voor v/at aan haar hing, den eeuwigen dood in de armen heeft gevoerd? Onze vaderen zagen daarom zoo juist. Nooit maten ze de valschheid of waarachtigheid eener kerk af naar de doode Belijdenis, die in de kist lag, maar altoos en alleen naar een Belijdenis die leefde in de predikatie des Woords en in de toediening der Sacramenten.

Een tweede consciëntievraag hangt hiermee saam.

Krijgsknecht des Heeren moet elk ambtsdrager op zijn post en in zijn kring zijn. En wat krijgsknecht is het nu, die jaar in jaar uit dienen kan in gehoorzaamheid en onderworpenheid aan een valsche macht, die zich het opperbevel aanmatigt, dat alleen aan zijn vorst en veldheer toekomt! Ook Ds. Gravemeyer erkent toch Christus als zijn Heere en Hoofd. En hij weet en hij erkent het, dat de Haagsche Synode dien Christus niet eert, maar aan zich een macht trok, die aan Hem alleen toekomt. o, Als men tot tijd en wijle de Belijdenis weer is opgeleefd, de kerkelijke Jirma sluiten kon, en stil inslapen, om eerst weer te ontwaken, als de Belijdenis in eere hersteld mocht zijn, we zouden zijn standpunt billijken en begrijpen kunnen.

Maar zoo is het niet.

Elke morgen en elke avond roept ons, als goede krijgsknechten, tot betoon van trouw en gehoorzaamheid aan onzen Veldheer en Koning. En hoe zal Ds. Gravemeyer het dan op zijn sterfbed verantwoorden kunnen, dat hij, steeds in afwachting van betere dagen, maar aldoor heeft voortgeleefd en voortgetobd in onderworpenheid en gehoorzaamheid aan een ingedrongen macht, die zich de kroon van zijn Heere op het hoofd had gezet.?

Onze tweede bedenking is van anderen aard. geheel

Er mag toch niet met .voorden gespeeld worden.

Nu stemt elk Christen toe, en hierover kan ook tusschen ons en Ds. Gravemeyer geen verschil bestaan, dat er buiten de kerk geen zaligheid is; dat wie zich afscheurt van de kerk, zich afscheurt van het Lichaam van Christus; en dat zich los te maken van de kerke Christi diepe zonde voor God is.

Maar als we dat zeggen en belijden, dan voegt toch elk kiiid van God er aanstonds bij, dat dit alleen bedoeld is van de kerk in haar innerlijk, geestelijk bestaan voor God; en dat het 't toppunt van ongerijmdheid en heiligschennis zou zijn, zoo iemand ditzelfde toe wilde passen op de losmaking van een kerkgenootschap.

Omdat de Luthersche broederen op tal van punten dwalen, ontzegt Ds. Gravemeyer hun de aanhoorigheid tot het Lichaam

van Christus niet. Kij zal geen oogenblik beweren, dat ze afgescheurd zijn van de kerke Gods. En veel min zal hij staande houden, dat in de Luthersche kerk niemand zalig wordt.

Stel dus, iemand maakte zich los van de Synodale organisatie en ging over tot den kring der Lutherschen, dan zou ook Ds. Gravemeyer volstrekt niet beweren, dat zoo iemand daarmee zijn ziel van het eeuwig leven afsneed.

Nog minder zal hij durven zeggen, dat b. v. vader Brummelkamp, die eveneens met deze organisatie bralc en in anderen kring heil zocht, deswege bij zijn sterven door den Christus uit zijn Koninkrijk is gebannen.

Hij zal dit óók niet beweren van de kerken die thans in doleantie gingen. Zoo ziet hij dus zelf, dat het niet aangaat, de sterke uitdrukkingen van Calvijn en van al onze vaderen, over de afscheuring van de levende kerke Gods, zander meer toe te passen op breuke met de Synodale organisatie.

Dat oppervlakkige blaadjes, die arm aan theologifc'ne kennis zijn en helderheid van begrip missen, hun armen lezers zulke ongerijmdheden op de mouw spelden en door groote woorden het onnadenkende publiek pogen te verbijsteren, l.iten we daar. Maar Ds. Gravemeyer is te kundig theoloog en te helder denker, om zich zulk een begripsverwarring ten laste te laten komen. Hij laat dat over aan de Banier en tutti q^uanti, thans ten deele zelfs onder Gereformeerde vlag.

Ziet hij dan ook van Calvijn, dat Calvijn en zijn eminente volgelingen de grootste breuke met de ketk waarin zij geboren en gedoopt waren, aandorsten; een breuke, waarbij vergeleken de breuke der Separatie en der Doleantie nog slechts kinderspel is te achten, — dan vat hij toch wel, dat Calvijn .althans zijn sterke bezweringen tegen het breken met de kerk, lang niet onder alle omstandigheden van de bestaande kerk bedoeld heeft. Hij weet daartoe te goed, hoe Calvijn zich telkens beroept op de zeven duizend, die de knie voor Baal niet gebogen hadden en die de Heere zich als zijn ware kerk, in tegenstelling met de organisatie die openlijk optrad, had voorbehouden.

Zal er er dus geen misleiding zijn, dan moet ook Ds. Gravemeyer twetëriei doen: i". een iegelijk ernstig vermanen om niet te scheiden van de ware kerke Gods, maar ook 2". om wel toe te zien, dat hij niet voor ware kerke Gods aanzie, wat niets is dan een menschelijke, hoogst gebrekkige, vaak tegen den Heere ingaande organisatie.

Zoo alleen wordt er eerlijk spel gespeeld. Alleen zoo voelt men dat er een man van ernst spreekt. Enkel op die wijs brengt men do gemeente des levenden Gods verder.

Onze laatste opmerking strekt meer ter verklaring dan ter bestrijding.

In de Synodale organisatie geldt het collegiale stelsel van kerkrecht.

Collegiaal is dat stelsel van kerkrecht, volgens hetwelk de kerk gesticht wordt door den wil en de daad van eenige personen, die zich in een genootschap vereenigen, en naar luid waarvan de natuur, het bestand en de toekomst van dat genootschap at hangt van den wil der menschen.

Het duidelijkst voelt men dit, zoo men let op het verschil tusschen een natie en een huisgezin eenerzijds, en een vereeniging of genootschap anderzijds.

Elke vereeniging en elk genootschap is collegiaal; want het wordt opgericht door een stichtingsdkte; het wordt beheerscht door een statuut; en het hangt telkens in zijn voortbestaan aan de stemming der meerderheid; zoodat men er in toelaat of uitwerpt, al wis der meerderheid al dan niet gevalt.

Daarentegen kan een natie of huisgezin nooit of nimmer collegiaal zijn.

Een natie en een huisgezin bestaan krachtens hun leven. En het volk gaat van geslacht op geslacht voort, niet door den wil der landgenooten, maar krachtens Gods scheppende macht. Evengelijk ook de kinderen van een gezin niet daarom leden zijn van dat gezin, omdat deze broeders en zusters saamkwamen, maar doordien 2e uit hun vader en moeder geboren zijn.

En zoo nu is het ook met de kerk.

De kerk is een stichting van God. Christus schiep ze en houdt ze in stand. Daarom kan een kerk niet collegiaal zijn. En wat onze rechters te kwader ure aannamen, dat onze kerken „zedelijke lichamen", d. i. dus een soort „vereenigingen, opgericht door menschelijke wilsdaad, " zijn, en derhalve gebonden aan haar statuut, is eetivoudig loochening van het wezen der kerk, haar ondermijning en ontkenning. Deze onomstootelijke waarheid is echter door Ds. Gravemeyer te kwader ure voorbijgezien.

Hij weet het wel, maar hij vergat het, dat elke collegiale organisatie nooit iets anders zijn kan, dan een onnatuurlijk dwangbuis, dat men der kerk aantrekt; en dat wie dit dwangbuis met de kerk zelve verwart, elk dogmatisch begrip van de kerke Christi prijsgeeft.

Met ernste noodigen we hem daarom uit zijn stuk over de kerk te herzien, en daarin diezelfde degelijkheid en helderheid aan te brengen, die hij zoo schoon in zijn vorige Joci schitteren deed.

We eischen daarom niet, dat hij tot onze conclusie kome.

Ons loart is wijd en onze blik ruim, en we kennen te goed historie om niet te weten, dat vooral op kerkelijk terrein het „variis modis bene Jit" regel blijft. Waar we alleen tegen opkomen is, dat Calvijn gehalveerd, en dat om een deel

van zijn uitspraken zijn leven geïgnoreerd wordt. Wat we niet zonder critielc mochten aanzien is dat Ds. Gravemeyerde merkteekenen der ware kerk, eerst door hem zelven gesteld, thans in de toepassing uitruilt voor een doode Belijdenis in de kist. Wat ons pijnlijk aandeed was de ontstentenis van alle teeder rekenen met den oogenblikkelijken plicht van elk ambtsdrager tegenover sijn Heere, en het thans levend geslacht. En wat ons in hooge mate bedenkelijk scheen, was dat zelfs een man als Ds. Gravemeyer, het verschil der tijden uit het oog verliezend, op een organisatie naar nieuw-modisch en collegiaal stelsel toepaste, wat Calvijn van een wezenlijke kerk schreef.

Op allerlei tegenspraak van verwarde en zwevende geesten slaan we geen acht; en waar we tells mannen van talent in pamflet en weekblad hun krachten zien verspillen om te bewijzen dat wit zwart is, halen we de schouders op en ; wijgen.

Maar als een man als Ds. Gravemeyer, die getoond heeft, zoo uitnemend helder te kunnen onderscheiden, op zoo gewichtig punt in de draden eener zondige kerkpractijk verstrikt raakt, dan verliezen, we daarom den eerbied niet uit het oog, dien de jongere den ouderen broeder schuldig is, maar vinden toch wel de vrijm.oedigheid, om te zeggen wat ons op het hart ligt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Nog een laatste

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 november 1888

De Heraut | 4 Pagina's