GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De duurte van den bodem in Amsterdam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De duurte van den bodem in Amsterdam

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 20 Mei 1892.

De duurte van den bodem in Amsterdam schijnt voor de SypB z^ die. eerlang daar saamkomt, nog ernstiger bezwaar te zullen opleveren, dan de mindere gemakkelijkheid voor de toehoorders om te verstaan.

In sommige plaatsen te Amsterdam moet men / 150 per Q meter voor bouwgrond betalen, en op de Keizersgracht, waar de beide kerkgebouwen tusschen Spiegelstraat en Leidschestraat tegenover elkander staan, is de bodem aan de straat toch stellig niet veel onder de f 100.

Dit nu maakt dat men te Amsterdam heeft moeten doen, wat ook ia Londen en Amerika geschiedt, t. w. smalle'kzikznvaxX gaanderijen bouwen; maar juist deze soort gebouv/en leenen zich dan ook zeer slecht voor het houden van eenigszins talrijke vergaderingen.

Voor het kerkgebouw der Christelijke Gereformeerden scheen dit bezwaar zelfs zoo overwegend, dat men heeft moeten besluiten, de Synode in de Plantagekerk te houden, blijkens deze officieele mededeellng, die aan het hoofd van de Bazuin stond;

L. S.

De Kerkeraad der Christ. Geref. Gemeente te Amsterdam, in dezen gemachtigd door de Prov. Synode van Noord-Holland, gehouden den ipden April 1.1., brengt ter algemeene kennis:

dat de Buitengewone Algemeene Synode onzer Kerk, bij besluit der Prov. Synode van Noord-Holland, op daartoe gedaan verzoek der Prov. Synodes van Friesland en Zeeland, vergaderen zal te Amsterdam en wordt bijeeneroepen tegen Dinsdag den yden Juni a.s., es namiddags ten 2 ure.

De Synode zal vergaderen in de Plantage erk, (Doklaan); terwijl D. V. Dinsdagavond en 8 ure in de Nieuwe Kerk (Keizersgracht), en openbaie bidstoad zal worden gehouden, aarbij de voorzitter der vorige Synode, Ds. . van Andel van Leeuwarden, zal voorgaan.

De lastbrieven met de instructiën, enz. woren ingewacht, zoo spoedig mogelijk bij den rov. Correspondent, Ds. L. Neijens te Amterdam.

Met de bede, dat de Heere ons allen en nzonderheid deze Synode leide door Zijnen eiligen Geest,

De Kerkeraad voornoemd: Namens denzelven:

A. BROUWER, Voorzitter.

D. SWAGERMAN JR. Sriba. Amsterdam, 10 Mei '92.

De Plantagekerk is namelijk eenige meers ruimer, en heeft bijlokalen, die de ieuwekerk op de Keizersgracht geheel ist.

De Keizersgrachtketk der Ned. Gereforeerden heeft die wel. Zeer groote en gechikte zelfs, daar achter deze kerk het roote kerkeraadslokaal met de school staat; n tusschen kerk en lokaal een breed e laats openstaat, waar een tent voor het ntbijt is op te slaan.

Maar de Nieuwekerk der Christ. Gereormeerden heeft niets dan het kerklokaal.

Men had er dus geen vertrekken voor e commission, voor het raoderamen, voor et archief, en ook geen plaats voor het ntbijt.

Er schoot dus wel niet anders over, dan at men naar de Piantagekerkj ging. Imers die op de Bloemgracht kwam geheel iet in aanmerking.

Dit levert nu echter het nadeel op^ dat e vergaderplaatsen van beide Synoden ngeveer twintig minuten van elkaar afligen, zoodat met een boodschap heen en k eer een uur heengaat; en ook mist men u de gelegenheid, om saam te ontbijten; ets wat anders veel voor heeft, daar per­ l oonlijke ontmoeting zoo veel afdoet.

En wel had nu de Synode onzerzijds aar de Funenkerk kunnen gaan, die zelfs e breedste van onze kerken is; maar tijd ou men hiermee niet winnen, of men moest ver het Entrepotdok per sloep kunnen versteken.

Langs den gewonen weg liggen echter lantage-en Funenkerk meer dan een wartier uiteen, wat dus geen noemensaard verschil maakt, en de ongelegenheid ou scheppen, dat de leden der Synode, die eest in het centrum der stad logeeren, te er van huis zouden raken.

In deze ongelegenheid moet dus berust. Een groote stad heeft haar voor-, maar ok haar nadeelen, en toch was voor een oo gewichtige Synode als thans saamkomt e hoofdstad de aangewezen plaats van ergadering.

Nog altoos vleien velen die onder de ynodale Hiërarchie bleven verkeeren, zich e met de inderdaad verleidende gedachte, dat toch in de plaats hunner inwoning de kerk waartoe ze behooren, de kenteekenen van de ware kerk van Christus vertoont.

Ze hebben er een goede preek; ze kunnen er een normalen Doop voor hun kinderen krijgen; en het Avondmaal, desverlangd, ook. Derhalve, zoo redeneeren ze, is onze kerk hier ter plaatse wat ze wezen moet. Er is de zuivere prediking van het Evangelie en er is de goede bediening der Sacramenten. Wat ontbreekt ons dan nog.' Wel geven ze dan toe, dat het elders ellendig is, en veel te wenschen overlaat. Ja, er zijn er die er rond voor uitkomen, dat ze in Hoorn en andere plaatsen wonende, niets van de Synodale kerk te dier plaatse zouden willen v/eten, maar, zoo zeggen ze, in dat geval verkeeren wij nu eenmaal niet. Ik woon hier in het midden mijner broederen; bij ons is alles wat het zijn moet; cf ook waar er iets hapert, is dit in geen geval van zulk een gewicht, dat dit mij vrijheid zou geven, met mijne kerk te breken.

Breken met zijn kerk, voegen ze er dan zeer terecht aan toe, is altoos een uiterst hachlijke zaak, die aan niemand vrijstaat, tenzij hij zedelijk recht hebbe, om zijn kerk als kerke Christi te verwerpen. Dan moet het, maar ook dan eerst' mag het. En van zulk een ergerlijken misstand nu ontwaar ik in de kerk mijner woonplaats niet het minste.

Deze redeneering nu verstaan we ten vo'le. Meer nog, we begrijpen opperbest, hoe menig kind van God in gemoede overtuigd is, dat hij, akoo sprekende, 'naar recht en waarheid spreekt, en derhalve niet alleen met een goede conscientie blijft waar hij is, maar ook tegen zijn conscientie zou handelen, zoo hij met zijn kerk brak.

Men versta ons wel. Ons zeggen doelt alleen op die dorpen en kleinere steden, waar alle ambtsdragers saam den Christus belijden; waar dus geen verkeerde predicatie op den predikstoel komt; en waar de beide Sacramenten met het goede formulier bediend worden.

Amsterdam en andere plaatsen, waar in hetzelfde kerkgebouw om beurte een man optreedt, die den ^ Christus predikt, en dan weer een die den Christus loochent; van daag Hogerzeil, morgen Berlage, gisteren Hoedemaker en heden Laurillard, sluiten we hierbij uit.

De oprechte vromen, die we zoo even sprekende invoerden, nemen het voor die soort plaatsen niet op.

Neen, dat stemmen ze u van harte toe, zoo iets mag niet. Christenleeraren die in één raad gaan zitten met de loochenaars van hun Heere, zooals deze mannen het te Amsterdam, Gunning te Leiden, Malcomesius te Rotterdam enz. doen, houden ook zij voor niet te verontschuldigen. Ze kunnen zich niet denken dat Petrus, hoe hij zijn Heere ook verloochende, ooit naast Cajaphas in het Sanhedrin zou zijn gaan zitten. Zulk een tweeslachtig bestaan is ook hun een gruwel. Ze erkennen volmondig dat zoo iets niet kan, en nooit voor de rechtbank van Gods Woord te verdedigen is.

Om de quaestie die we stelden ruim te houden, sluiten we al zulke Synodale kerken dus voor het oogenblik uit. Want wel weten we dat er ook te Amsterdam, Rotterdam, Leiden en elders in de Synodale kerk nog veel lieve broeders en zusters zitten, die geen de minste roeping gevoelen, om van kerkformatie te veranderen; maar dit vloeit voort uit een geheel andere grondbeschouwing.

Dit zijn broeders en zusters, die van geen kerk iets aJ weten; wien hst om geen kerk te doen is; die zich nooit om den wektatid der kerk bekommerd hebben; en die alleen maar vragen, of er dominees zijn die ze graag hooren, en v/aar hun kinderen catechiseeren kunnen.

Eigenlijk dus Darbisten. Losse, vrije vroomheid. Elk Christen voor zich zelf. Een gemeenschap hoogstens met een kleinen kring van zijn particuliere vrienden.

Maar om de beteekenis der kerk denken dezulken niet. Ze hebben dit nooit geleerd. Ze hechten er niet aan. En ze verstaan er niets van wat een kerk van Christus eigenlijk zijn moet.

Naar kenteekenen van de ware kerk ragen dezulken dus ook niet. Meestal kennen ze zelfs hun belijdenis niet. Ze ezen die nooit, en weten soms niet eens waar ze die moeten vinden.

Iets wat in anderen zin ook geldt van de Kohlbiüggianen, die niet blijven, omdat ze de kerk goed vinden, maar omdat er onder de dominees een Kohlbrüggiaan is. Dien volgen ze. Bij dien komen ze. Hij met zijn aanhang, dat ? s voor hen de erk. Al de anderea zijn werkheiligen, vleeschvromen en huichelaars.

Doch, gelijk gezegd, al deze groepen aten we thans buiten bespreking.

Het zou u ook niets baten, of ge met hen u in woordenwisseling inliet. Zij voelen niets voor de ketk. Ze bekommeien zich iet om de kerk. Een goede dominee, iedaar het één en al.

Maar wel is er te redeneeren met die andeen, die wel terdege aan een kerk hechten; ie zich met het Sion Gods bezighouden; ie zich rekenschap van de kenteekenen van un kerk geven; en nu blijven waar ze zijn, p grond van de overweging, dat hun kerk e ware kenteekenen vertoont.

Daar wij nu, zoo. zij gelijk hadden, hun erk ook onzerzijds als een ware kerk zouen moeten erkennen, raakt hun conclusie ok ons; en daar wij nu omgekeerd van eening zijn, dat zij zich vergissen, en dat un kerk de kenteekenen van een ware kerk iet vertoont, willen we dit punt wat van aderbij bezien, en geheel dit vraagstuk oo helder mogelijk uiteenzetten.

Een volgend maal maken we hiermede en begin. De heer P. J. van Santen, zich noemende pastoor «/«» Batavia, zond ons een geschrift ter recensie toe, onder den titel: „Bolland's Johannes-Evangelie aan de Logica getoest". Uitgave Ernst en Co. te Batavia—Noordwijk.

In meer dan één opzicht is dit geschrift merkwaardig.

Er blijkt toch al aanstonds uit, hoe de Roomsche kerk zoo terdege het hoog belang van den post op Java inziet, dat ze als pastoor te Batavia een man plaatst, die in den vollen zin des woords geacht mag worden op de hoogte der wetenschap te staan, en in staat te zijn met goed gevolg als polemïst op te treden.

Denkt ge nu in, welke mannen vanwege de Protestantsche Staatskerk in Indië plegen op te treden; welk leven ze er leiden ; hoe bijna niets ze er doen; en hoe volstrekt onberekend ze zijn voor de dubbele taak, om het Christendom tegenover de MahomeJaansche en de eere van het Protestantisme tegenover de Roomsche priesters op te houden, dan kan men slechts treuren over de zelfverblinding eener Regeering, die Rome door vrijheid tot kracht laat komen, en ons door het keurslijf der Staatskerk bindt en in onze vrije beweging belemmert.

Maar ook ligt er een wenk voor onze Zending in.

01 is het niet volkomen natuurlijk, dat de Javaan, waar hy voor de keuze staat, om Roomsch cl Protestantsch te worden, zich meer voelt aangetrokken tot een religie, die door knappe, kundige, dege en geloovige mannen gerepresenteerd wordt, dan tot een Staatskerk, wier dorheid en onprcfijtelijkheid spreekwoordelijk in heel Indië is.?

Niets beter dan zulk een degelijke wetenschappelijke apologie als de heer Van Santen leverde, verklaart dan ook hetgeen ge telkens van personen die in Indië thuis zijn vernemen kunt, namelijk dat én de Inlander én de Regeeringspersonen veel meer eerbied koesteren voor het optreden der Roomschen op Java, dan voor de verschijning der jammerlijke Staatskerk en der, o, zoo zwakke Protestantsche Zending.

Zoolang men er ook onzerzijds niet toe komt, om mannen van den eersten rang naar onze Indien te zenden, herwinnen we er ons aloud prestige nooit.

Doch er is meer, wat aan dit geschrift van den heer Van Santen iets belangwekkends geelt.

Immejs dit boek toont aan, hoe in Batavia niet maar gewhist en gerijsttafeld wordt, maar hoe zich in Batavia ook een hoog intellectueel leven ontwikkelt, dat de groote religieuse vraagstukken tot middelpunt kiest. Ook de heer G. J. P. J. Bolland toch, tegen wien pastoor Van Santen het zwaard trok, is een man, wiens naam met eere dient genoem.d te worden.

Hij is leeraar aan het Gymnasium te Batavia, ' en heeff, niettegenstaande zijn vele lesuren, toch den tijd weten uit te woekeren, om een geheele reeks v/ijsgeerige geschriften ter perse te zenden, die hem doen kennen als een zelfstandig denk-r. Ook hij had de goedheid ons steeds zijn stukken ter recensie tos te zenden, maar uiteraard liet het bestek van ons blad de bespreking ervan niet toe.

Doch zelfs hiermee was de heer Bolland nog niet tevreden. Hij wilde ook op theologisch gebied een uitstap wagen, en zoo gaf hij ten vorigen jare een werk uit: Het Johannes Evangelie in zijn oorsprong onderzocht enz, door G. J. F. J, Bolland,

Dit nu i.'3 reeds op zich zelf interessant. Onder een tropischen hemel als men te Batavia heeft, lust voor zulke studiën; en dat bij een man, die niet van huis uit in deze studiën had ingeleefd, maar uit eigen zin en aandrift er zich in had gezet. Ook teeken t het, dat een boekverkooper te Batavia, voor zoo klein Europeesch publiek, zulk een uitgave dorst ondernemen.

Nu waren echter de resultaten waartoe de heer Bolland gekomen was, gelijk men van een Gymnasiaal leeraar weivermoeden zal, tegen de echtheid van het Johannes-Evangelie gekeerd.

Ook zijn critiek had tot enkel negatieve uitkomsten geleid.

Niet dat hij anderen slechts naschreef. Integendeel zijn onderzoek droeg een ten deele oorspronkelijk karakter. Maar wie een heilig boek als het Evangelie van Johannes voor zich opslaat, zonder door den band des geloofs er geestelijk aan gebonden te zijn, kan natuurlijk tot geen ander resultaat komen, dan dat het niet is, wat het beweert te zijn.

De analyse was steeds de dood voor de liefde, en zelfs voor de waardeering die zij alleen wekken kan.

Uiteraard vond deze afbrekende critiek te Batavia geen kleinen bijval. Slechts een zeer enkele in die groote stad buigt zich nog in gehoorzaamheid voor Gods Woord, , en de Roomschen die dit formeel belijden te doen, kennen de Heilige Schrift weinig door eigen lectuur.

Maar genoeg, de heer Van Santen voelde zich door de uitgave van dat geschrift toch te zeer geprikkeld, om er het zwijgen toe te doen, en zoo verscheen dan nu onlangs van zijn hand een geschrift van een kleine 300 bladzijden, waarin hij den heer Bolland te woord staat.

De loop van het werk is geregeld.

Hij geeft eerst een hoofdstuk: Algemeene beschouwingen. Dan een tweede, waarin hij critiek geeft op de beweringen, waarvan de heer Bolland bij zijn critiek uitging. In hoofdstuk 3 en 4 volgt dan de critiek op wat de heer Bolland over de inwendige en uitwendige gronden gezegd had. En eindedelijk behandelt hij in hoofdstuk 5 de vraag: Wie de schrijver van het vierde Evangelie is.

Het meest aantrekkelijke van dit geschrift is echter, dat het in den vorm der aloude polemiek, geheel het karakter draagt van een persoonlijk strijdschrift.

AÜerlei beweringen van den heer Bolland worden één voor één onder handen genomen, en getoetst aan den eisch der logica. Juist op de manier, die in de 17de eeuw ten onzent ook Voetius volgde.

Dit heelt natuurlijk het voordeel, dat de aangevallene beter op zijn vingers wordt getikt; maar ook het nadeel, dat het zich slecht lezen laat door wie minder wenscht zich aan een steekspel te vergasten, dan wel het onderzoek over het Johannes evangelie met aandacht te volgen.

Want wel is ook in dit opzicht menige opmerking van den heer Van Santen niet van belang ontbloot; maar toch, als het u om Johannes en zijn heilig Evangelie te doen is, stuit ge altoos weer op den heer Bolland en zijn min vaste logica.

Doch ook afgezien van den vorm hechten wij aan de eigenlijke polemiek op zich zelve, gelijk we meermalen uitspraken, weinig waarde; en dit om een oorzaak die pastoor Van Santen ons zelf gewonnen geeft.

Zeer juist toch toont hij in zijn inleidend woord aan, hoe al het kwaad op theologisch gebied gebrouwen wordt door het ingeslopen Pantheïsme. Het is dit Pantheïsme, dat eerst de Philosophic ontzet heeft, en thans ook de Theologie, niet alleen in de moderne, maar ook in de ethische kringen vermoordt.

Zelfs een man als de oude De la Saussaye wischte voor een deel de grens tutschen den Schepper en het creatuur uit, en het is aan dit euvel, dat de Ethische richting ten onzent, zich al meer dèn dood eet.

Op een standpunt, dat ook maar even met het Pantheïsme boeleert, kan van geen Christelijke belijdenis bij het tweede geslacht meer sprake zijn. N ? wel bij het eerste geslacht, dat n g uit de jaren der jeugd vastere indrukken meebracht; maar niet meer bij het tweede, dat deze eerste vastigheid reeds gemist heeft.

Deze overtuiging spreekt ook de heer Van Santen op een wijze uit, die geheel strookt met wat wij steeds beweerden. Hij schrijft toch op blz. 4 v.v. dit:

Op den bodem der vraag omtrent de echtheid en geloofwaardigheid der boeken, die te zamen de Heiljge Schrift of de Bijbel worden genoemd, ligt eene andere van nog veel dieper ingrijpende beteekenis namelijk de vraag of er al dan niet een persoonlijk God moet worden aangenomen.

Zoolang in de protestantsch-geleerde kringen nog bijna niet getwijfeld werd aan het bestaan van zulk een God, Schepper der wereld, heerschte er ook bijkans volmaakte eenstemmigheid in 't erkennen van de vertrouwbaarheid en heiligheid der boeken zoowel van het Oud als van het Nieuw Testament. Sedert echter het pantheïsme, dat Gods persoonlijkheid loochent, om God en wereld te kunnen vereenzelvigen, door Spinoza ingevoerd, in den boezem van ontelbare protestantsche leerscholen binnengedrongen, en vandaar niet alleen naar het hui selijk studeervertrek maar ook naar den openbaren kansel was medegenomen, en verder in allerlei verschillende vormen, vooral in Duitschland, waar de zucht om nieuwe zienswijzen uit te denken steeds zoovele hoofden heeft in de war gebracht, altijd verder en verder werd uitgewerkt en voorgedragen, begon ook langs verschillende wegen de aanval op de Heilige Schrift.

Die aanval kon niet lang uitblijven. Immers, loochen het bestaan van een persoonlijken God, Schepper der wereld; stel dat de wereld slechts een deel, eene emanatie, eene manifestatie, eene objectivatie, of hoe men 't ook heeten wille, van de godheid is, zoodat er geen wezenlijk onderscheid bestaat tusschen God en wereld, dan is het om 't even of gij alles god of alles wereld wilt heeten. Wezenlijk zal er dan niets kunnen zijn dan in de wereld. En aangezien wij de wereld natuur en het wereldsche natuurlijk plegen te noemen, zal er in die veronderstelling geen spraak meer kunnen zijn van iets bovennatuurlijks. Alleen het wereldsche d-i. het natuurlijke zal werkelijkheid hebben, en alle werkelijkheid zal uitsluitend in de natuur en het natuurlijke liggen; iets bovennatuurlijks te denken of aan te nemen zal onzin wezen, omdat er boven de werkelijkheid niets werkelijks bestaan noch gedacht kan worden. Is er geen God buiten de wereld, dan heeft de wereld d. '\ de natuur en het natuurlijke alleen waarheid. Staat er geen God buiten de wereld als haar Schepper en Bestuurder, zoo kan er ook geen sprake zijn van een buitengewoon ingrijpen van dien God in den loop der wereldsche dingen. Alles wordt dan in de wereld beheerscht door eeuwig onveranderlijke wetten, waarvan wel niemand zeggen kan, vanwaar ze komen, doch wier loop bij ontstentenis van eene bevoegde macht geen enkel oogenblik kan worden gestuit.

Naarmate dus dit wijsgeerig stelsel, dat pantheïsme genoemd wordt, meer ingang vond bij de protestantsche geleerden, moest hun godsdienstig streven zich verder verwijderen van de stellingen, nog door Luther en Calvijn met de oude kerk gehuldigd, en zich kanten tegen den Bijbel. De Bijbel is het boek, waarin het bovennatuurlijke op iedere bladzijde wordt verkondigd. God, de Schepper en Bestuurder der wereld, is niet [alleen de grondgedachte, die geheel het boek beheerscht, maar die God durft zelfs spreken, Zijn wil en wet openbaren en door op waarneembare wijze in te grijpen in den loop der natuurlijke dingen, door bovennatuurlijke wonderen, getuigenis geven i'an Zijne aanwezigheid, geloof en onderwerping eischen.' Dat alles moet den pantheïst een gtuwel zijn. Vindt hij dergelijke dingen in andere boeken vermeld, hij gaat ze schouderophalend voorbij. Maar de Bijbel, het eerwaardig boek, dat zooveel honderden jaren door geheel de Christenheid voor heilig werd gehouden, kan zoo maar niet als een waardeloos '^ing worden op zijde gezet. Er moesten dus 'apenen worden gezocht om dat boek voor ^^ theorie van het pantheïsme onschadelijk '2 maken.

Nu laten we enkele uitdrukkingen in dit citaat geheel voor rekening van denschrij-^^f, maar de hoofdgedachte is gezond en Waar.

Wie eenmaal in den appel van hetPanw«ïsme de tanden heeft geset, mptt in zijn critiek van de Heilige Schrift negatief uitkomen.

Juist daarom echter kwam het ons steeds voor, dat de bestrijding van deze soort critiek de moeite niet loonde, omdat men er den Pantheïst toch niet mee overtuigt, en wie geen Pantheïst is, noch heel noch half, veilig zulk een apologie ontberen kan.

Ook ten onzent heeft de apologetische school, die een tijdlang in Utrecht en Leiden bloeide, volkomen fiasco gemaakt.

Scholten, die eerst het Johannes-Evangelie verdedigde, viel het later zelf aan; en Prins, die voor de opstanding van Christus zijn pleit voerde, leefde sinds jaren in vrede te midden zijner oud-collega's, die er niet meer aan dachten een vinger tot ontmanteling van zijn vesting te verroeren.

En in Utrecht ging het niet beter. Ook daar bood elke nieuwe apologie slechts de kans op een nieuwen triomf voor den aanvaller en de zich heusch nog „orthodox" noemende mannen, die van deze school uitgaan, glijden elk jaar verder met de resultaten der moderne critiek mede.

Er zal dan ook, althans hier te lande, van Van Santens arbeid zoogoed als geen notitie worden genomen.

Wie thans opgang en • furore wil maken, moet, gelijk Dr. Van Manen, zelfs een brief als die aan de Romeinen voor geheel onecht verklaren.

En het eenige jammer voor deze heeren is metterdaad, dat hun voorgangers reeds zoo bijna keel de Schrift wegschoven.

Er blijft voor hen schier niets meer weg te critiseeren over.

Dat hebben O art en Koster dan ook gevoeld, en daarom gaan ze nu hun kracht beproeven aan de godsdienstige voorstellingen van het Oude Testament.

Van Santens boek heeft daarom voor ons als apologie weinig, maar als Indisch verschijnsel zeer hooge beteekenis.

Moge de wenk, dien ons dit boek geeft, voor onze Zending niet te loor gaan.

Genade in den wortel voorwaarde tot den heiligen Doop is de titel van een populair geschrift, bij Le Cointre te Middelburg verschenen, en dat ons aangeboden wordt door Ds. Winckel van Oude water.

Behalve den titel en een enkele uitdrukking is schier alles in dit boekske in den haak. En wat den titel aangaat hebben we niets tegen het denkbeeld daarin uitgedrukt, maar vindt wel het woord voortvaarde bij ons bezwaar.

Is de „genade in den wortel" voorwaarde tot den heiligen Doop, dan mag de heilige Doop ook niet bediend worden, tenzij die voorwaarde vervuld zij; en dit nu bedoelt Ds. Winckel zelf niet.

Wat hij zeggen wil is alleen, dat het denkbeeld zelf van den Doop gebouwd is op het denkbeeld van voorafgaande genade. De voorwaarde tot den heiligen Doop is daarentegen heel iets anders, t. w. bij de volwassenen hun belijdenis van den Christus, en bij de jonge kinderen, dat ze tot het Verbond behooren. Dat zijn de voorwaarden, waaraan ten genoege van de kerk voldaan moet worden, en anders mag' geen Doop worden toebediend.

Daarentegen wordt de Doop, ook volgens Ds. Winckel, wel terdege zeer, zeer dikwijls toebediend, zonder dat feitelijk de genade in den wortel aanwezig is. En zulks hetzij, omdat die genade aan eenige personen nooit geschonken wordt, hetzij omdat die genade aan enkele personen pas op later leeftijd toekomt.

De zaak is slechts deze, dat er nooit van kinderdoop sprake zou zijn geweest, en dat de kerk tot geen kinderdoop ooit geneigd zou zijn, indien er geen grond bestond voor het geloof, dat God de Heere het eerste beginsel van zijn genadewerk bij zeer vele van zijn uitverkorenen reeds terstond na de geboorte, of soms reeds vóór de geboorte instort.

Dat we deze bedenking tegen den titel zoo scherp doen uitkomen, doet echter in niets te kort aan de v/ezenlijke waarde, die aan dit populair geschrift moet worden toegekend.

Het is glashelder. Het is met zorg gestileerd. De woorden zijn voorzichtig en met nadruk gekozen. De verdeeling loopt vanzelf. De ontwikkeling is boeiend. De citaten zijn Ier snede aangebracht. En ook het fundament uit Go--!s Woord is met voorzichtigheid gelegd.

Bovenal de toon is niet uitdagend, maar verzoenend. Overtuiging is blijkbaar doel.

En al hadden we nu liever gezien, dat de geachte schrijver onzen grijzen De Cock niet in het debat had gesleept, nu dit geschied is, mag gezegd, dat het met waardeering is gedaan.

„Genade in den wortel de voor den kinderdoop onmisbare onderstelling, " is de eigenlijke grondgedachte van dit vloeiend stukske, die er uit overtuiging en tot overtuiging in ontwikkeld is.

Lezing er van kunnen we dan ook zeer aanbevelen.

Ook al waarschuwen we de gemeente, om ook op dit stuk der leer niet met te groote grifheid in te gaan.

Wie allengs in geheel zijn ligging meer overeen gaat komen met de ligging van Calvijn en zijn epigonen, bomt bij den heiligen Doop vanzelf tot wat ook Ds. Winckel zoo schoon uiteenzet.

En daarentegen, wie in tal van punten nog anders ligt of in zekere verwariing verkeert, kan dit stuk op zichzelf niet vatten.

We zijn allen zoo doodelijk krank uit het groote ziekenhuis der Synodale hiërarchie gekomen, dat men heusch aan leeraren en gemeente wel wat rustigen tijd mag laten, om bij te komen, teneinde allengs de oude kloeke Gereformeerde gezondheid op geeste­ lijk terrein te herwinnen.

KWYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's

De duurte van den bodem in Amsterdam

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 mei 1892

De Heraut | 4 Pagina's