GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VOORZORGSMAATREGELEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VOORZORGSMAATREGELEN.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 11 Nov, 1892.

In tal van bladen is een circulaire ter sprake gebracht, die, voor niet zoo langen tijd, van Haagsch Synodale zijde, heimelijk is rondgezonden, om voorzorgsmaatregelen te nemen voor het kerkelijk goed.

Men zal ons wel willen gelooven, zoo we zeggen, dat v/e terstond in dit geheim waren, en dat men nooit iets van Haagsch Synodale zijde op touw kan zetten, of wij zijn er van op de hoogte.

Toch onthielden we ons van bespreking van deze circulaire, omdat het voor ons gevoel altoos iets stuitends heeft, confïdentieele stukken van de tegenpartij in het publiek debat te trekken.

Nu echter de inhoud der circulaire van alle zijden wereldkundig is gemaakt, kan ook onzerzijds een enkel woord er over niet te onpas, noch ongepast schijnen.

De circulaire werd dan uitgelokt door het besluit der Koningin-Regentes, om te antwoorden op. de mededeeling der Generale Synode van Amsterdam over ons optreden als > Gereformeerde kerken in Nederland."

Dit was blijkbaar den Haagsch Synodalen niet naar den zin, en deed in hun kring de vraag rijzen, of hieruit mettertijd geen gevaar kon opkomen voor die goederen en bezittingen, dis nog altoos op den naam van de Gerejormeerde kerk te N, N. geboekt stonden.

Mea achtte dit gevaar niet zoo denkbeeldig.

Althans het scheen wel der moeite waard, om tegen een mogelijk uitbreken van dit kwaad intijds alle voorzorgsmaatregelen te nemen; en deze moesten dan hierin bestaan, dat aan de beheerders der onderscheidene fondsen en bezittingen werd aangeraden, om alles wat op den naam „Gereformeerd" stond te laten omboeken op den naam van „Hervormd, "

Als voorzorgsmaatregel nu dunkt ons deze o.Tiboeking een volmaakt onschuldige grap. De vraag is toch maar, of ge die omboekirig kunt doen naar recht. Zoo ja, dan ware ze overbodig. Zoo neen, dan baat ze u toch niet.

Immers alle handeling te dien opzichte moet dan voortvloeien uit de overweging dat Gereformeerd == Hervormd is. Doch hieruit volgt dan ook dat Hervormd = Gereformeerd is. Is A = B, dan is ook B = A.

Het is dus moeilijk in te zien, wat ter wereld men met deze omboeking van den naam beoogt of vorderen zal.

Protest onzerzijds zal dan ook wel niet op den weg van onze juristen liggen. We weten het niet, maar ons komt zoo voor, dat wij moeilijk kunnen protesteeren tegen de gelijkstelling van den naam Hervormd met dien van Gereformeerd, daarjuist onze pretentie is, dat beide namen één zijn.

Of men aan een jonge dame op het adres schrijft: Mejuffrouw ot Mademoiselle zal wel hetzelfde zijn.

Doch in elk geval, voor deze belangen zullen onze juristen wel waken.

O.is is hee genoeg er de aandacht op te hebben gevestigd, in wat zonderlinge positie de Synodalen zich almeer inwerken.

Of staat het niet bijna curieus, dat de ïvaderlandsche kerk" zulk een slimnien maatregel voor de dubbeltjes bij hsimelijke circulaire moet aanraden.''

Wat toch dreef tot deze geheimzinnigheid .''

heid .'' Toch wel niet, dat men bang was voor een tegenactie onzerziid»!. De rechterlijke macht vervult immers thans de rol van Sions wachter voor de „vaderlandsche kerk."

Das moet het wel geweest zijn, omdat men zich voor zulk een circulaire toch min of m.eer schaanide.

En juist dat is het.

Men gevoelde zelf toch dat zulk een circulaire met de deftigheid, met de waardigheid, haast hadden we gezegd met de gepretendeerde majesteit van de groote „vaderlandsche" kerk streed.

THEOLOGISCHE SCHOOL

Naar aanleiding van de Annahn der Vrije Univernteit, die achter de rectorale oratie van Dr. Kuyper staan afgedrukt, laat de Vrije Kerk zich over de Vrije Universiteit In dezer voege uit.

In den tijd van 12V2 jaar van 3 10197 leerlingen opgeklommen is waarlijk geen kleinigheid, vooral niet als men in aanmerking neemt waarmede de V, U. niet al te worstelen had. Zij heeft in dien tijd groote veranderingen ondergaan. Niet zoozeer in de verwisseling harer hoogleeraren of sHidenten, maar hierin: dat bij hare oprichting het grootste getal harer vrienden en ondersteuners behoorden tot de zoogenaamde Groote-Kerk-herstellers, die zich liefst »vrienden der waarheid'' noemden en hoopten dat men met behulp van deze Universiteit het Ned. Herv. Kerkgenootschap weer tot een waarlijk Gereformeerde Kerk herleiden zou. Thans zijn vele van die eerste voorstanders in hare felste tegenstanders veranderd. Men denke slechts aan mannen als Malcomesius, Verhoeff, Felix, Hoedemaker en anderen. Het blijkt dat deze vrienden toen den aard en de beteekenis van het siandpunt der Vrije Universiteit niet hebben doorzien, noch ook de wezenlijke drijfveeren van hun eigene sympathie hebben doorgrond. Wat hun dreef was niet de liefde tot de zegepraal der gereformeerde beginselen, maar de liefde tot behoud hunner zoogenaamde kerk en van hunne positie in dezelve. Zij meenden gerefor^ meerden te zijn ; maar zij hadden er niet op gerekend dat men met een op gereformeerden grondslag gebouwde Universiteit, vroeg of laat, toch ook tot gereformeerde daden komen moest, en dat het doen van'zulke daden vijandschap en tegenstand van den grooten hoop der zoogenaamde Christenen zou opwekken.

De grondslag der Vrije Universiteit is niet veranderd ; maar vele van hare eerste vrienden zijn omgedraaid. Het inoest, nu de Vrije Universiteit in de smeltkroes kwam en ongerept haar beginsel bewaarde, aan 't licht komen wat de zoogenaamde Groote Kerk-vrienden eigenlijk gedreven had. Zij kwamen in de noodzakelijkheid om óf hun V, U. met haar gereformeerd beginsel, óf hun Ned. Herv. Kerk met haren ongereformeerden grondslag los te laten. Zij deden het eerste.

En dit nu brengt er Ds. Beuker toe, om ook de verhouding van de Vrije Universiteit tot de Theologische School ter sprake te brengen. Iets wat hij doet door deze opmerking:

Gelukkig dat de Heere weer anderen verwekte en de Universiteit staande hield. Nu de Gereformeerde Kerken allen in één kerkverband zijn vereenigd; en bij die vereeniging bepaald is, dat de vereenigde Kerken ten ailen tijde eene eigene im-ichting tot opleiding van a. s. Evangeliedienaren moet hebben, nu bestaat er aan de Theologische faculteit wel niet meer in die mate behoefte als voorheen, wijl de Theol. School die eigendom der Vereenigde Kerken is, en in bloeienden toestand verkeert, in de opleiding tot de Evangeliebe diening genoegzaam kan voorzien. Maar aan de andere faculteiten, als die voor de Rechten, de fxtteren en de Medicijnen, bestaat eene zeer dringende behoefte. Misschien komt eenmaal nog de tijd dat Theol. School en Vrije Universiteit op zulK eene wijze naast elkaar komen te staan dat ze samen als een geheel dienst kunnen doen. Als b.v. wat thansj^heologische faculteit heet samensmolt met onze Theol, School, en dan de andere faculteiten, met nog één leerstoel voor de zending vermeerderd, zich rondom deze school groepeerden en met haar in zoo innig mogelijk levensverband traden, - dan kan het geheel bestmarcheeren en kwam . dat geheel niet slechts op volkomen Gereformeerden grondslag, maar, ook in de goede verhouding tot de Gereformeerde Kerken te slaan.

Op dit schrijven van Ds, Beuker wenschten we de aandacht ook van onze lezers te vestigen, met meer dan één doel.

Jarenlang was het generzij ds onze Theologische School, en dezerzijds onze Vrije Universiteit.

Dit sproot zoo voort uit de omstandigheden.

Na echter bespeurt ge in dit goede woord van Ds. Beuker reeds aanmerkelijke kentering. Hij houdt reeds in het oog, dat de Theologische School thans van alle kerken is, en hij gevoelt reeds aan zijn hart dat ook de Vrije Universiteit hem minder vreemd wordt.

Die weg nu moet ook onzerzijds ingeslagen. Men moet en mag dezerzijds niet meer zeggen: ^^Hun Kamper School", want die school is thans aller gemeengoed. En evenmin mag de Vrije Universiteit als een particulier en privatief jachtveld van zekere groep worden beschouwd.

Geheel die indeeling van groepen moet uit het hart en uit de wereld. Het is niet een Theologische School A en een Vrije Universiteit B, maar we maken beide. School en Universiteit, dienstbaar aan de eere der Gereformeerde beginselen.

Doch er is meer, waarom we op dat schrijven van Ds. Beuker de aandacht wenschen te vestigen.

Blijkbaar toch gevoelt hij er iets voor, dat bet niet gaat op den duur twee afzonderlijke inrichtingen voor de opleiding van de dienaren des Woords te hebben.

Een groep van 700, stel over eenige jaren 800 kerken, zal in den regel weinig meer dan 650 predikanten bezitten, en stelt men nu dat deze door elkander 20 a 25 jaar dienen, dan kan het jaarlijks te plaatsen aantal proponenten of candidaten moeilijk boven de dertig gaan. Zelfs zal het de eerste jaren dat aantal niet bereiken, omdat de meeste predikanten der kerken, uit de Doleantie, allen nog jong zijn, en vele kerken nog geen middelen bezitten om te beroepen.

Maar gesteld al_, dat 30 nieuwe dienaren 's j aars noodig zijn, dan spreekt het toch wel vanzelf, dat dit cijfer veel te klein is, om er twee inrichtingen voor te hebben, en dat bij een studie van vijf jaren, een getal van 150 theologische studenten niet te groot zou zijn voor gezamenlijke opleiding.

Doch ook uit een ander oogpunt dient de zaak bezien.

Zooals het nu Is verspilt men noodeloos kracht.

Thans moeten er twee stellen colleges gegeven, die alle over hetzelfde onderwerp loopen, en die dus voor elk onderwerp twee hoogleeraren vragen. Dit nu noodzaakt zoowel in Kampen als in Amsterdam, om tal van vakken buiten de studie te houden, en de rijkere ontwikkeling van onze theologische wetenschap te stuiten.

Hadden we de mannen, die God voor deze studiën bekwaamd heeft, zoo maar voor het grjy^n. zoo kon die weelde er nog mee door. Maar nu ieder weet, dat de krachten nog bijster schaarsch zijn, ligt er toch verspilling van kracht in, om telkens twee man aan hetzelfde te zetten, en daardoor de detailstudiön tegen te houden.

Ook komt er dit nog wel bij, dat er altoos iets bedenkelijks in ligt als mannen, die gelijke of aanverwante vakken doceeren, elkander bijna nooit zien, van elkanders wetenschappelijke ontwikkeling en gedachten daarom al bitter weinig afweten, en daardoor gevaar loopen, om, zonder het te willen of te weten, tot geheel verschillende conclusiën te komen.

Wat zou er niet menig verschil in de kerken eertijds voorkomen zijn, indien de gezamenlijke theologen bij elkander waren geweest, elkander dagelijks gezien hadden en voor elkander hadden gewaakt.

Het is dan ook moeielijk tegen te ; spreken, dat eenheid in elk opzicht verkieslijk zou zijn.

Alleen maar, tot dusverre scheen deze vrome wensch op een onoverkomelijke moeilijkheid te stuiten.

De Vrije Universiteit kon ter wille van haar Gereformeerd beginsel, ' niet zonder theologische faculf.eit zijn, en de kerken gaven er voorkeur aan om toch zelven een eigen school te bezitten.

Hier stuitten we dus.

Nu oppert echter Ds. Bsuker het denkbeeld, of niet een weg ware in te slaan, die ons leiden kon tot een toestand, waarin Theologische faculteiten Theologische school in elkaar schoven.

Dit nu zou, als het kon, natuurlijk een zeer verkieslijke oplossing zijn.

Als we Ds. Beuker wel vatten, sou het dan zijn bedoeling wezen, dat de Theologische School de theologische hoogieeraren der Vrije Universiteit tot docenten, en de Vrije Universiteit de docenten der School tot theologische hoogleeraren benoemde. Dat alzoo de twee stellen docenten elkander dekten. En dat alsdan bij gemeen accoord de taak zoo verdeeld werd, dat er feitelijk slechts één stel colleges werd gegeven, maar een stel dat tegelijk dienst zou doen voor de Theologische Schooi en tegelijk voor de Theologische faculteit.

Kon dit metterdaad, het zou een schoone uitweg wezen.

Maar is het niet zeer de vraag, of van de zijde der Vrije Universiteit tegen zulk een plan geen moeilijkheden van ernstigen aard zouden rijzen?

Niet op zichzelf.

Maar omdat zij als wetenschappelijke inrichting, en dat toch is ze ia de eerste plaats, nooit een kerkelijke voogdij zou mogen aanvaarden over de overige faculteiten, dan in zooverre die toezicht hield op de beginselen.

Doch misschien heeft Ds. Beuker dat ook heel anders bedoeld.

En in elk geval alle actie ten deze moet uitgaan van de Generale Synode.

CONCERTBEZOEK (3),

Voor algemeen gebruik, dit zal men vrij eenparig toestemmen, komen slechts twee muziekmstrumenten in aanmerking, het orgel en de piano.

In zangerige streken als Tyrol mogen cither en guitaar bijna in ieders woning worden aangetroffen; ten onzent gaat dit niet; en ook zouden zulk soort instrumenten niet beantwoorden aan het doel. De harmonica, die bij de lagere standen nog steeds in trek is, komt als instrument voor muzikale vorming ganschelijk niet in aanmerking. De viool stelt veel te hooge eischen. En zoo blijft er metterdaad geen andere keuze dan tusschen orgel en piano.

Hier ligt echter vanzelf in opgesloten, dat onze raad, om liever het orgel dan de piano te nemen, uitsluitend op dat algemeen gebruik doelt, en niets te maken heeft met de vraag, of iemand van geheel bijzonderen aanleg en van hooger talent de piano of eenig ander instrument voor zijn uitvoeringen zal kiezen.

Zoodra we het gemeene erf verlaten, en uit den breeder kring van wie aan muziek meedoen, het voorportaal naderen dat tot de virtuozen toegang geeft, valt elke vergelijking zelfs tusschen piano en orgel weg, overmits op die hoogvlakte der tonenwereld, elk talent zijn overheerschende neiging naar een bepaald instrument heeft, aan elk instrument een ideale kant is, en al wat slechts schoonen klank geeft, te zijner tijd dienst kan doen.

We wenschen dus niet misverstaan te worden, als hadden we willen uitmaken wat op zichzelf verkieslijk ware, of ook eenig instrument als zoodanig willen veroordeelen. Al ons advies bepaalde en beperkte er zich toe, om de pianomanie tegen te gaan, en liefde voor het orgel in te boezemen, voorzoover het gold dat algemeene meedoen aan muziek, dat voor ^beschaafde jongedochters en jonge mannen, ", nu eenmaal mode werd.

Met het oog hierop nu zij het ons vergund, eerst het karakter van beide instrumenten te teekenen, niet met onze woorden, maar met die van een gezaghebbend musicus. Dr. Lemcke schrijft namelijke van de piano: »Bij de piano ligt de toon gereed. Hij kan door drukken en trekken niet genoeg vastgehouden, daardoor niet zoo innerlijk verdiept, niet gesmolten, en niet in een anderen toon overgehaald worden. Wel is er onderscheid, en kan een virtuoos in het aanslaan iets van zijn eigen gevoel electrisch op den

rmj.'i I , '•', .> , .'> ; ".m < '. < •< .. < • toon laten werken, maar toch altoos blijft dit bij de piano onbeduidend. De tonen zijn kort, gaan snel voorbij, waardoor voor de eenvoudige melodie een ernstig gebrek ontstaat, doordien de tonen niet de volle verbinding met elkander krijgen. Tot op zekere hoogte wordt dit gebreÈ vergoed door de groote harmonische geschiktheid van het instrument. Het getal der snaren, het gebruik van de tien vingers, de zekerheid in het gelijktijdig aanslaan van meerdeie toetsen, wier tonen alle gereed en vastliggen, maakt deze ontwikkeling van de harmonie mogelijk. Maar daartegenover staat dan weer het volslagen gemis aan verscheidenheid van toonkleur (Klangfarbe), die een werkelijk polyphone behandeling uitsluit. Daardoor dat alle tonen gereed liggen, en de speler oi speelster slechts op ds toetsen heeft te kloppen om ze te laten uitkomen, is het instrument in zijn soort zeer gemakkelijk, maar juist daarom ook heeft het een zeer bedenkelijke zijde voor de ware kunstvorming. Ieder meent te kunnen spelen, als hij nog niets doet dan detonen oproepen. Maar al te dikwijls wordt het daardoor vingerwerk en leidt tot muzikale matheid. Oefening in het notenlezen, oefening in het vingerspel, én alzoo een notenspel zonder gevoel gaat dan allicht voor kunst door. Aesthetisch spel op de piano is moeilijk; en het gemis aan het kunstschoon bij de piano alleen voor den fijneren kenner merkbaar."

Zoo nu schrijft over de plano niet de redacteur van de Heraut) die zelf allerminst aanspraak maakt op het recht tot meespreken, maar de directeur van een Duitsch Polytechnicurn.

En wat zegt nu deze zelfde deskundige over het or^ei^

Hij zegt er op blz. 418 dit van: „De b orgelspeler leidt en ordent de toonkracht der natuur, die hij aan zijn spel dienstbaar maakt, zonder er persoonlijk op in te werken. Er iigt daarom in het orgel zulk een geheimzinnige aantrekkingskracht, zulk een wonder vermogen. Gsweldig, groot, zelfstandig, door geen verzinsel van menschen beheerscht, in de zachtste tonen zoowel als ia zijn machtigen storm altijd zich zelf gelijk, is het toongeluid dat door het orgel wordt beheerscht. De speler opent voor den persenden luchtstroom de deuren en wijst hem den weg, maar de tonen zelve kan hij niet grijpen. Hij laat ze klinken, hij laat ze bruisen, en het is of er een kracht der natuur ontketend wordt. Vooral door de soepelheid waarmeó de toonkleur wisselt is dit instrument zoo heerlijk. Het is „massenbeherschend, raumfüllend", alshet ge waltig, harmoniënreich machtig erbraust."... En waar andere instrumenten meest de subjectiviteit dienen, zoo is daarentegen ook nu nog in alle kring, waar de menschGod in zijn schepping en zijn machtige heerschappij erkend heelt, het orgel de uitdrukking eener vaste, objectieve, geweldige natuurmacht, en daarom het voornaamste instrument voor alle hoogere Godsvereering. In geen ander instrument worden de tonen zoo losgemaakt van het subjectieve. In fluit, hoorn en viool spreekt de mensch, in het orgel ruischt een hoogere macht die al het menschelijke te boven gaat. En alle religie wordt week, subjectief en sentimenteel, als niet het orgel maar andere instrumenten haar dienen willen."

Meer schrijven we niet af.

Reeds uit dit kloeke woord van een «? V/-Calvinist is het volkomen duidelijk, dat een Calvinist in het orgel juist dj'n instrument vindt. Het orgel is het instrument van Gods sotivereiniteit, het stoot de tonen uit van vrijmachtige, alles beheerschende genade. Ook in zijn verzet tegen alle creatuur-verheerlijking vraagt het Calvinisme om het orgel. „De muziek van het orgel", zegt Dr. Lemcke, »gaat niet wel samen met een culte die de beelden toelaat en de heiligen aanroept."

Geldt dit nu op zichzelf reeds, hoeveel te meer dan niet in onze dagen, nu men al het objectieve wegcijfert, en het al in subjectieve gewaarwordingen oplost.'

En zoo blijkt dan, ook zonder dat we op bijomstandigheden letten, dat het orgel veel meer dan de piano voor echte Calvinisten, vooral in deze dagen, een gepast instrument is.

Waarbij dan nog tweeërlei komt.

Ten eerste, dat het orgel niet op de wijs van de piano aan de ijdelheid ofïert. Wie maar even op de piano kan tikken wordt al spoedig in een kring van onfijne lieden voor een halven virtuoos aangezien, terwijl wie orgel speelt, slechts zelden gevraagd wordt, om zijn kunst te vertoonen.

Het orgel dient bijna uitsluitend tot begeleiding van den ernstiger zang, en kan als hulpmiddel, om bij ons stemloos volk toch huislijken zang mogelijk te maken, ook dan gebezigd, als de speler of speelster slechts een matige vaardigheid bezit.

De piano lokt naar wat lichter en luchtiger van aard is; het orgel keert de ziel ongemerkt naar den ernstiger kant van het leven.

En ten andere, het orgel brengt niet het gevaar mee, dat het onze kinderen in gezelschappen brengt en in kringen van lieden, waar ze niethooren. Iets wat de piano wel terdege doet.

Wie piano speelt, moet ook eens naar een concert. Wie een concert hoorde, wil ook eens naar een opera. Wie een opera bijwoonde, gaat ten slotte ook naar de komedie toe.

En terwijl zelfs een zangeresse als Jenny Lind, na een triomf van vier jaren zonder wederga, het tooneel voor altijd Vv^rliet, omdat ze bij ervaring het zondige, het jammerlijke, het menschverlagende van het tooneel had leeren kennen, ziet men de kinderen van Cfaristenouders zich soms wagen op een terrein, waar reeds, hun Doop hen van af moest houden. Immers het is door dien Doop dat ze van de kinderen der ongeloovigen zijn onderscheiden.

En ook dit gevaar nu brengt het orgel niet mede.

De wereld weet het wel, dat de piano kaar instrument is.

En juist daarin ligt voor onze kringen een waarschuwing.

ZENDING.

In de zaak der Zending viel eenigen tijd geleden de Vaderlander ons aan, omdat, zoo schreef de redacteur, hij die onze leidingartikelen schrijft nooit zendbgsman is geweest, onze theorie naar Rome voert, en ons oordeel onjuist is.

Het eerste nu behoefde ons niet gezegd te worden^ v/ijl we zelf nog onlangs verklaarden, dat we ons nooit, dan zoo we daartoe geroepen werden, eene uitspraak in zake de Zending hebben veroorloofd. Dit was tweemalen het geval. Eerst op de Zendingsconferentie, waar ons een referaat over de leidende beginselen der Zending was opgedragen, en nu onlangs te Groningen, toen ons advies v/erd gevraagd over de opleiding van missionarissen.

Had nu de geachte redacteur van de Vaierlander ons eerste referaat, dat gepubliceerd is, principieel aan de Heilige Schrift getoetst, zoo viel er over te disputeeren. Nu niet. Immers we krijgen niets dan eenige vage, banale phrasen tehooren.

En wat ons tweede advies betreft, zoo is het de vraag niet, of desnoods de redding van één ziel geen millioen waard is, maar wel of men in een volle eeuw, met een bestendigen staf van 3000 zendelingen, behalve de helpers, en voor een uitgaaf van één milliard, geen gewenschter resultaat zou kunnen bereiken.

De Vaderlander toestemmen, dat vraag is. zal ons althans moeten dit een zeer ernstige

Een eeuw is lang, en wanneer nu, gelijk we aantoonden, in zulk een eeuw het getal Heidenen en Mahomedanen en Joden door meerdere bevolking met minstens honderd miliioen toeneemt, en in Europa het aantal Christenen door afval minstens met vijftig^ millioen afnam, en hiertegenover staat geen meerdere winst dan van één millioen bekeerlingen door de niissiën; en zoo men om dit ééne millioen vol te tellen er dan nog bij moet rekenen wat, op den keper bezien, er nauwlijks bij mag gevoegd, dan zou men zoo zeggen, dat het toch een vraag was, waard om aan de orde te worden gesteld, of allicht een oorzaak voor deze povere resultaten in een min juiste wijze van het Zendingswerk te drijven kan gelegen zijn.

Ons althans wil het voorkomen, dat er meer wezenlijke liefde voor de volkenen voor de zielen in die volken, en ook dat er meer ernst bij de behandeling van z^o belangrijk onderwerp uit spreekt, zoo men zulk een vraag kalm, en bij het licht der historie en der bs^ginselen onder de oogen durft zien, dan wanneer men ook deze gelegenheid weer aangrijpt om aan het adres van een min gewenscht tegenstander zekere min lieflijke dingen te zeggen.

En toch zijn we niet onvoldaan.

Immers ook in de Synodale kringen is de quaestie of de Zending vSslv^& sxkerkelijk moet worden, aan de orde gesteld; en zelfs Prof. Van Tooreneabergen is bezig een referaat in gereedheid te brengen over de ordening van missionarissen door de kerken.

Dit nu is een triomf van het Gereformeerde beginsel, en esn vrucht van de actie die van Calvinistische zijde is uitgegaan.

WEEK DER GEBEDEN.

Ook nu weer heeft de Evangelische Alliantie hare uitnoodiging rondgezonden voor de Week der gebeden, die ze wenscht, dat van i—8 Januari 1893 zal gehouden worden.

Ze rangschikt daarbij de onderwerpen voor prediking en gebed aldus, dat op Zondag de genadegaven die de verhoogde Middelaar ons toezendt, op Maandag de verootmoediging en dankzegging, voor Dinsdag de nood der kerk, voor Woensdag de welstand van overheden en volken, voor Donderdag de Zending onder de heidenen, voor Vrijdag de Zending in het eigen land en onder de Joden aan het woord komen, op Zaterdag wil ze de aandacht vestigen op het huisgezin en de school, en voor Zondag 8 Januari op de beloofde uitstorting van den Heiligen Geest in Joel 2:28 v.v.

Een zeer algemeen schema, dat bijna volledige vrijheid laat van keuze.

Het verwijzen naar Joel 2 : 28 zal wel niet bedoelen Hand. 2 te weerspreken, alsof de vervuiling van deze profetie niet reeds op den Pinksterdag gekomen was.

Toch is het niet overbodig op deze zonderlinge uitdrukking te wijzen, overmits ook in de Evangelische Alliantie, helaas, almeer voet gegeven is aan de dusgenaamde Moderne orthodoxie, en de reactie van de betere elementen ter wering van dit kwaad, niet lijdt aan overmaat van krachtsbetoon.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's

VOORZORGSMAATREGELEN.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's