GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE BERICHTEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE BERICHTEN.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam.18 Nov. 1892, KERKELIJKE BERICHTEN.

Nog telkens worden aan de redactie van ons Wtekblad kerkelijke berichten ter opneming toegezonden, ook over gedane beroepingen, over het vertrek of de komst van een Dienaar des Woords, en zooveel meer.

Deze berichten namen we niet op, omdat we dit in strijd achtten met de besluiten der Generale Synode van Amsterdam, en we ons als goed-Gereformeerden verplicht achten, die besluiten voor zooveel aan ons hangt, te helpen uitvoeren.

Op de Generale Synode te Amsterdam is besloten, dat de officieele kerkelijke berichten voortaan in het Kerkblad zouden geplaatst worden. Er zijn maatregelen genomen om dat Kerkblad reeds met i Juli het licht te doen zien. Een redacteur van dit Kerhblad is door de Synode benoemd. En om allen partijdigen schijn zelfs te mijden, is dit Kerkblad afzonderlijk verkrijgbaar gesteld.

V/el is met groote kieschheid voor ons blad bedongen, dat we van dit Kerkblad tijdig een proeve zouden ontvangen, teneinde in staat te zijn, den hoofdiohoud er van nog dezelfde week over te nemen; maar hieruit volgt dan ook, dat wij alleen aan zulke berichten een plaats mogen itiruimen, die eerst in het Kerkblad staan, en die uit dit Kerkblad door ons kunnen worden overgedrukt.

Stelt nu eenige kerkeraad er bijzonder prijs op, dat eenig bericht door hsm in het Kerkblad geplaatst, ook in de Heraut kome, en geeft hij zijn verlangen desaangaande te kennen, dan natuurlijk zijn we, voor zooveel onze plaatsruimte gedoogt, van harte bereiil, hieraan te voldoen.

Mits, en dat blijft het vaste beding, het bericht dan eerst in het Kerkblad sta; en daartoe tijdig aan den redacteur van dit blad. Ds. W. H. Gispen te Amsterdam, worde toegezonden.

Zoo handelen we niet uit preutschheid, maar uit beginsel.

Vooreerst toch is het in ons oog niet nobel, op een Gereformeerde Synode een besluit te nemen, en dan toch in de practijk weer op zulk een besluit te beknibbelen.

Zoo doet men in wereldsche vergaderingen, maar zoo mogen geen Gereformeerde kerken, en geen Gereformeerde kerkleden doen.

Zij dienen en volgen om 's Heeren wil, en mogen aich deswege niet aan het opvolgen der genomen besluiten, tenzij deze tegen Gods Woord mochten zijn, onttrekken.

Maar ten tweede, het deugt ook niet, zoo het ééne deel der kerken zich aan de Bazuin blijft vastklampen, en het andere deel aan de Heraut.

Dat ware reageeren tegen het besluit tot vereeniging.

Zooveel eenig.szin3 doenlijk, moet elk onderscheid tusschen kerken en kerken uitslijten en geheel vf? dwijnen.

De oude antipathieën en sympathieën mogen niet voortgaan te verdeden wat kerkelijk één wierd.

En zelfs daar, waar men nog' geen kans ziet, om op dit oogeablik reeds tot samensmelting te geraken, moet toch in het openlijk optreden alles vermeden, wat den schijn van gedeeldheid bestendigen kan.

Flet is het besluit der Generale Synode dat alle kerken zonder onderscheid, en alle kerkelijke Deputaten en vergaderingen, alle oificieeje berichten door het Kerkblad ter kénaisse van de kerken zouden brengen.

Dit Kerkblad moet dus volledig alles inhouden, wat men ter kennisse der gezamenlijke kerken wil brengen.

•Wie op dat blad geabonneerd is, moet in dat blad volledig bijeen vinden, al wat hij noodig heeft.

En juist daaraan zouden v^ij afbreuk doen, indien wij allerlei berichten opnamen, die in de Heraut opsloten, wat ter kennisse van a//^ kerken moet gebracht.

BLOZEN.

In het Predikbeurtenblad deelt de Synodale Diaconie van Amsterdam in een officieel stuk mede, dat het met haar financiën bitter slecht staat.

Ze bedeelde 2500 gezinnen, en kon hiervoor niet meer besteden dan een goede / 60, 000. Dat is dus even f 24 psr gezin ia het jaar, wat neerkomt op tien stuivers per week. Rekent men elk gezin door elkaar op vier personen, dan is dit ƒ o, 12^ per week per persoon, of even één cent per persoon ets per dag. Nu, dat dit geen bedeeling is, die naam mag hebben, spreekt vanzelf.

En waar komt dit nu vandain.?

Dit kwaad heeft tweeërlei oorzaak.

Ds eerste oorzaak ligt in de fatale gestichten. Die kostten aan het Weeshuis /" 112, 000 en aan het Oude-mannenhuis met annex/" 135, 000. Saa.Ti / 247, 000; terwijl voor de gestichten slechts een kleine ton uit eigen fondsen beschikbaar was.

Er moest dus voor de weezen en de ouden van dagen bijna anderhalve ion tij.

Weet ge nu dat de bevolking dezer gestichten samen nog geen 2003 persenen beloopt, dan kornen wij dus tot deze conclusie, dat deze Diaconie voor 2000 personen onder haar beheer uitgeeft twee en een halve ton en voor 2500 gezinnen, saÊm •stellig 10.000 personen vertegenwoordigende, een goede halve to)i.

Maar er is nog een tweede oorzaak.

Men zou namelijk gemeend hebben, dat deze Diaconie ook gemeld zou hebben wat p, e ontving.

•Vooral v/at ze ontving aan collecten.

Doch zie dat durfde se niet doen.

Ze schrijft toch zelve officieel: „Zullen we daartegenover nu de cijfers der collecten noemen.' Maar ge zoudt er van blozen." \

En dit nu is het vreeslijke.

Een kerk die zegt in het rijke Amsterdam 180.OC0 leden te tellen, en daaronder bijna al wat millionair en meer dan dat is; een kerk die acht en twintig predikanten heeft, en in elf, straks in twaalf kerken een kleine dertig godsdienstoefeningen houdt, collecteert, we zeggen niet voor de kerk, maar voor de armen, zóó weinig, dat ze het cijfer niet noemen durft, omdat de gemeenteleden er van zouden blozen.

De Diaconie deelt dan ook mede, dat^e er kwam alleen door legaten.

Zoo leeft ze dus uit de doode hand.

CONCERT-BEZOEK (4).

De voorkeur, die we san het orgel bovea de piano geven, moest daarom in deze waarschuwing tegen het concert-bezoek nader toegelicht, omdat de schijn zelfs niet mocht geduld, als beoogden we de uitsluiting van de piano van de hoogere muziekuitvoeringen.

Dit is nooit door ons bedoeld.

Ons protest tegen de piano raakte uitsluitend het gemeene gebruik als modeinstrument voor muzikale applicatie. En daarvan nu oordeelden we, en oordeelen we nog, dat waar de keuze staal tusschen orgel en piano; gelijk er voor gemeen gebruik metterdaad aan geen derde Instrument te denken valt; ons Christenvo'k v/el zal dosn, met af te laten van het volgen der mode, en een eigen positie in te nemen, door voorkeur te geven aan het orgel.

Op dit punt komen we dan ook niet terug.

Alleen versta men wel, en ten overvloede wordt dit hier nogmaals herhaald, dat we op hooger kunstgebied niet één enkel instrument uitsluiten, en dat het nooit in ons opkwam, om bij uitvoeringen, die een aesthetisch karakter droegen, de piano te willen bannen.

Op aesthetisch gebied heeft elk kunstnaar zijn eigen instrument, waarop hij het sterkst is, en wie in dien zin gave voor de piano ontving, late ze op de piano schitteren. Ook hier geldt de regel, dat eik vogehje moet zingen gelijk het gebekt is. Dwang komt hier niet tepas.

0} er nu ook onder ons Christelijk publiek mannen en vrouwen zijn, die In dien hoogeren zin als virtuozen kunnen gelden, staat niet aan ons te beoordeelen. Men weet wat Von Hartmann schreef, dat er op 100 concertbezoekers door hem hoog' stens 2 worden gerekend, die in hooger zin muzikaal talent hebben.

Een ieder moge dus ook in onze kringen tegen overschatting zoo van zich zelven als van zijn kinderen op zijn hoede wezen.

Maar, mits dit niet uit het oog worde verloren, achten we onze stelling kortelijk ia dezer voege te moeten omschrijven : Voor gemeen gebruik onder de Christenen de piano weg en het orgel in de plaats genomen; maar op hooger musikaal terrein ook de piano in haar uitnemendheid geëerd.-

En is hiermee, zoover we zien kunnen, elk misverstand afgesneden, dan komen we thans op de hoofdvraag terug, waarom het Concert-bezoek ons te ontraden schijnt.

Onze drangreden nu voor deze ontrading is van tweeërlei aard. De ééne aan de practijk] de andere aan de muziek zelve ontleend.

Beginnen we in dit artikel met de laatste.

Er bestaat, afgescheiden van alle practisch inconvenient en practisch bsding en practisch nadeelig gevolg, tegen het concert-bezoek een zeer ernstige bedenking aan de macht der muziek zelve ontleend.

Deze bedenking kan niet gedeeld noch gewaardeerd worden, door hen, die van de macht der muziek niets verstaan; ze daardoor ondersch'itten; en niet tot haar recht doen komen.

Maar juist die onderschatting is dan ook uiterst bedenkelijk.

De muziek is toch wel terdege een macht, en een macht van een allesbehalve onschuldig karakter.

Men vergist zich metterdaad, zoo men zich inbeeldt, dat muziek slechts een geluidtrilling is, die in rhythmischen gang en in melodieusen toon het oor komt streelen, zoodat met de aantrekkelijke aandoening van de gehoorzenuw al het effect der muziek uit zou zijn.

Dat er zulke muziek bestaat ontkennen we niet. Er is ook muziek zonder ziel, zonder hart, zonder innerlijk leven. Een ledige vorm, een holle schijn van een geheel van tonen, waarvan de bijeenvoeger zich componist noemt, ook al heeft hij nooit verstaan wat de adel van een componist is.

Maar op een concert, dat iets beteekent, denkt men er dan ook niet aan, om deze wotild-be composition ten gehoore te brengen. Daarvoor zou niemand opkomesi. Dat is geen geld waard. Daar betaalt niemand voor. En geen man of vrouw van naam zou door het uitvoeren van zulke compositiën zijn muzikale eere willen wegwerpen.

Op een concert, dien naam waard, brengt men stukken ten gehoore, die niet alleen een muzikaal lichaam, maar ook een muzikaal hart hebben. Stukken van genialen bouw. Compositiën waar een „componist van Godswege" de scheppingen van zijn muzikalen geest in heeft uitgegoten. En daarom stukken waar merg in zit; stukken die energie in zich bergen; stukken die macht oefenen; die onder de uitvoering u attaqueeren; onder wier macht ge moet komen, om ze te genieten; en die u op het oogenblik der uitvoering, zoo ge metterdaad niet slechts een geoefend oor, maar ook muzikalen zin hebt, boeien en meesleepen, en juist in dat bekoord, geboeid en meegesleept worden u muzikaal genieten doen.

Ontken, dat de muziek, in hoogeren zin, een wezenlijke macht is, en op het menschenhart macht uitoefent, en reeds daar­ door verklaart ge u zelven onwaardig, om voor een hoogere muziekuitvoering in aanmerking te komen.

Wie de muziek machteloos keurt, onteert haar, en miskent het kostelijke dat in de gave der muziek door God aan menschen gegeven is.

Dan wisten de ouden het reeds beter, toen ze van Orpheus zongen, dat hij door zijn zilveren tonen de barbaarschheid bedwongen en steden gebouwd had.

Vraag het dan ook maar aan de Napoleon's en Von Moltke's, wat macht de muziek op het slagveld is, en hoe vaak een degelijke militaire kapel in een hachlijk oogenblik den inzinkenden moed van een gehavend regiment verlevendigd heeft.

Onze straatorgels staan gemeenlijk laag, — doch zie maar wat macht ze in onze stegen en volksbuurten uitoefenen, om een ieder uit zijn huis te halen en ze nu eens stil luisterend, dan dansend en opgewonden te maken.

Trommelslag geeft niets dan rhythmischen klank, en toch, ga weet het, hoe reeds dat rhythmisch gedreun door het gehoor op onae spieren werkt, en maakt dat we als vanzelf ons met den hoop mee bewegen.

Van galoppen, en van andere dansmuziek spreken we nu niet eens, al weet een ieder, hoe een enkele viool een zaal vol menschen soms in rhythmische beweging bre.ngt.

En nu is het volkomen waar, dat op een concert van hooger orde deze dienende, meerendeels rhythmische, muziek, geheel op den achtergrond treedt, en dat elke muziek die de .spieren in beweging bracht, op een concert geheel misplaatst zou zijn; maar daarom heeft de muziek, die in de diepte der melodie verzinkt, geen minder, wat zeggen we, veeleer een ongemeen sterkere macht.

Of. heeft niet in tijden van volksangst en volksnood bijna altoos een man van muzikaal genie een melodie weten te grijpen, waar heel het hart des volks zijn diepste gewaarwording, uit zijn beste, diepst geroerde oogenblikken in ierug vond, om dan later, als het bij afmatting cf verflauwing, diezelfde heilige melodie weer opving, als op te staan uit zijn inzinking en in nieuwe geestdrift ontwaakt te zijn.'

En is het daa geen volslagen miskenning van de muziek en haar hooger en nobeler compositie, zoo men deze voor paradegeschut zonder amunitie aanziet, en niets merkt van de bijna betooverende macht die deze compositiën op de stemming van ons menschelijk hart uitoefent.'

We verspillen liierover dan ook geen woord meer.

Immers wie voor concertbezoek ijvert om redenen die buiten het hooger muzikaal genot liggen, telt niet meê. En wie juist om dat machtig aangrijpende genot het concert zoekt en er niet af kan blijven, treedt zelf als getuige op om met ons de ongelooflijke macht van de muziek in haar hoogere uitingen te bevestigen.

En is dit zoo, is de muziek zulk een geweldige, overmeesterende, betooverende en wegsleepende macht, is er dan geen oorzaak voor de vraag, of de invloed, dien ze uw hart doet ondergaan, al dan niet uit God is, en tot God u opleidt? =•

TRAGISCH.

Ook wij wenschen in onze kolommen de bittere klacht af te drukken, waarmee Ds. Van Lingen in de N, Rott. Cour. tegen zijn broederen geklaagd heeft.

Aldus klonk deze bittere toon:

»'Vergis ik mij niet, dan werd door uw blad het eerst medegedeeld, dat ik tegen i Jan. a. s. min ontslag had gevraagd als director van het gymnasium te Zetten. Mag ik u verzoeken de fout te herstellen? Ik mag het curatorium niet wat men noemt het mes op de keel zetten. Er moet tijd worden gegeven tot het zoeken van eenen plaatsvervanger, en veel zal moeten worden geregeld, zoodat ik als tijd van vertrek het begin van een nieuwen cursus I Sept. heb gesteld. De reden van mijn aftreden is deze. Nadat ik te vergeefs mijn bezwaren bij de Synode der doleerenden, te Utrecht gehouden, had ingediend, meende ik mij bij de Chr. Geref. Kerk te moeten voegen, Met vreugde werd ik daar ontvangen, terwijl de toorn van vele doleerenden zich openlijk lucht gaf door woord en daad. "Vóór de vereeniging der beide kerken heb ik met onderscheidene broeders bij de Synode der Chr. Geref. mijn bezwaarschrift ingediend. Ook dit was vergeefs. De vereeniging had plaats, en ik gevoelde niet in dezen weg te mogen medegaan, maar christelijk gereformeerd te moeten blijven. Dientengevolge is een storm opgestoken; vele leden onzer school hebben bedankt; discipelen zijn heengegaan; een studiefonds heeft tal van contribuanten verloren. De classis Arnhem, meestal bestaande uit vroeger doleerenden, meende mij eerst onder censuur te moeten zetten, om daarna deputaten te zenden ten einde tot terugkeer te bewegen; de kerken van Zetten en Randwijk, waar ik geheel gratis predikte, werden voor mij gesloten, onder protest echter van alle leden der doleerende kerk te Randwijk; Kerkboden vloeiden over van smaad over den »scheurmaker"; De Heraut vulde menige kolom, om mij als een domoor voor te stellen; ja zelfs als oneerlijk in mijn schrijven; ontzag zich zelfs niet wat onwaar was mede te deelen, zonder bij aanwijzing terug te nemen; in geteekende en ongeteekende brieven werden min edele bedoelingen toegedicht, zelfs in enkele bedreigd met de hel, enz. Dat er gunstige uitzonderingen waren, met name van heeren curatoren, erken ik gaarne: toch acht ik mij na die ervaringen gelukkig niet in kerkelijke gemeenschap met zooveel boosheid te staan.

»'Voor het Christelijk gymnasiaal onderwijs heb ik zooveel liefde gevoeld, dat ik het gymnasium te Zetten stichtte; zestien jaren lang geheel voor niet het als director en docent diende; geene onaanzienlijke gaven schonk; vervolgens mijne zeer winstgevende bediening des Woord in de Hervormde Kerk te Zetten erliet, toen eerst een honorarium aannam, acht en dag heb gezwoegd en gearbeid, zelfs oven vermogen steeds in geldelijk voorschot

was enz., nu heb ik nog zooveel liefde voor mijne stichting, dat ik haar liever afsta, dan dat ik haar zie kwijnen en ten ondergaan. Hoe moeilijk het nu is nog eenen tijd lang dezen arbeid voort te zetten, mag ik toch niet heengaan zonder den tijd te hebben gelaten tot voorziening. Daarom stelde ik niet i Jan. maar I Sept. a.s.'' n t z

Deze klacht noemen we tragisch, omdat hier blijkbaar een niet nader te beschrijven macht in het spel was, die een man van ontegenzeggelijke verdienste overmeesterde en bracht tot wat hij zelf drie, vier jaren geleden voor onmogelijk zou gekeurd hebben.

Wat zou Ds, Van Lingen wel, nog voor korte jaren, geantwoord hebben, als ge hem geprofeteerd hadt: „Eerlang schrijft gij in een aan Christus vijandig blad een woord dat van bitterheid overloopt tegen uw naaste broederen."

Zulk een profetie zou hij een beleediging voor zijn persoon, voor zijn hart, voor zijn karakter hebben geacht, en u wijzende op al wat hij, met gulle toewijding, voor de zaak des Heeren had gedaan, zou hij u gevraagd hebben, of zulk een verleden door zulk een profetie mocht beleedigd worden.

En toch daartoe kwam het, helaas.

Zoo er één blad is, onder de bladen van beteekenis, dat scherp en schamper hier te lande tegen de Christelijke actie partij koos en optrad, dan wel de N. Rotterdamscke Courant.

En zie aan dat blad zond Ds. Van Lingen thans zijn bittere invectieve in.

Hierover nu vallen hem niet hard.

Waar een man als Ds. Van Lingen tot zoo iets kan komen, neemt het oordeel, we zeggen niet het oordeel Gods, maar het oordeel der broederen een einde, om plaats te maken voor het medelijden der verbazing.

Ieder onzer gevoelt bij het lezen van dat stuk, dat wie zoo schreef en schrijven kon, zichzelf niet meer was, maar onder de macht van een inspiratie stond, waaraan hij geen weerstand kon bieden.

We denken er ran ook niet aan, om wat speciaal hier aan de Heraut wordt ten laste gelegd, te v/eerspreken.

Het treft ons niet. Het doet ons niet zeer. Het kan ons niet prikkelen.

Onze eenige vraag is en blijft maar, is er nu waarlijk niets aan te doen, om een broeder, dien we steeds zoo hoog hebben geacht, en zoo in zijn volle verdienste gewaardeerd, den nevel der bitterheid van het hart weg te vagen, en hem te doen inzien hoe ganschelijk hij zich vergist in de gedachten en meeningen die hij aan zijn broeder toeschrijft ?

Moet nu, enkel door insluiping van boos vermoeden, door gemis aan zielskracht om een hartstocht te beteugelen, een zoo uitnemende kracht te loor gaan.'

Als er niemand is die uw kwaad wil, en ge beeldt u in, dat al uw broederen tegen u saamrotten, en gé daardoor overprikkeld wordt, en in den blinde tegen hen inschreeuwt, wat zullen die broederen dan doen.''

U de verzekering van hun achting en hun liefde bieden ? Maar gij gelooft ze niet meer.

U wijzen op hun verleden, en de herinneringen uit beter dagen opwekken.' Maar ge bant met opzet dat verleden uit uw heugenis.

U aantoonen, dat het licht dat ge op het droef tafereel laat vallen, niet het licht van Gods vriendelijke zonne is.' Maar ge wilt nu eenmaal die sombere tinten vasthouden.

Helaas, het menschelijk woord is hier machteloos. Het best bedoelde woord wordt bij zulk een gemoedsstemming olie in het vuur.

En daarom spreken we niet verder.

Alleen hooger invloed kan hier zegenend en stiUend werken, en om dien hoóger invloed kunnen we bidden.

En Z03 wenden ook wij ons van dit tragisch voorval af, na, ter rechtvaardiging voor later dagen, ook in de Heraut geconstateerd te hebben, dat we, bij dezen loop der dingen, niets dan droefheid in ons hart gevoelen, en het Ds. Van Lingen ^/^V^« toeroepen: Keer weder, keer weder, broeder, aan wïen God zooveel heeft gegeven, en beproef ons of ge iets anders bij ons vinden zult dan een liefde die u zoekt.

RECENSIE.

Dr. Fischer, die onlangs aan de Vrije Universiteit promoveerde, heeft onzen boekenschat verrijkt met een uitnemende studie over de voorstelling, die Aeschylus zich van het Goddelijk Wezen vormde. Hij schreef in het Latijn, en dat wel keurig Latijn, en gaf daarom aan zijn werk den titel De Deo Aeschyleo,

Nu staat dit Latijn ons wel wat in den weg, in zoover de lezers van de Heraut die taal meestü niet machtig zijn, en dus buiten staat zijn, om ons oordeel over Dr, Fischers studie te controleeren.

Toch mag ons dit niet beletten, om ook het Heraut-puhliek op dit geschrift te wijzen. Anders denkt men toch zoo licht, dat de literarische faculteit er alleen maar is, om de aanstaande theologen wat Latijn, Grieksch en Hebreeuwsch te leeren; en komt daardoor nooit tot het besef van de rijke winste, die ook deze faculteit ons allengs brengen kan.

Een ander maal zouden we dit uit allerlei ander oogpunt kunnen aantoonen, en er onze lezers aan herinneren, hoe de literarische faculteit ook de Historie, met name die van het vaderland omvat, ook de Nederlandsche Taal-en Letterkunde in zich besluit; ook de Philosophie, maar natuurlijk uit Calvinistisch beginsel beoefent; en zooveel meer.

Thans echter bepalen we ons tot het onderwerp van Dr. Fischers dissertatie. En wat blijkt dan? Dit, dat Dr. Fischer een nauwkeurig onderzoek heeft ingesteld naar hetgeen bij een man van zoo hooge reputatie als Aeschylus uitkomt, omtrent wat wij zouden noemen de natuurlijke godgeleerdheid, d. w. z, van die Godskennisse, die een zoo hoog verlicht heiden, op zijn standpunt reeds gewon.

Dit onderzoek nu was uiterst moeilijk, én omdat Aeschylus een zoo moeilijk te verstane schrijver is, én omdat zijn intiemer gedachten gedurig ingekleed worden in afgodische vormen. Maar voor geen dezer beide moeilijkheden is Dr. Fischer teruggedeinsd. Hij is Aeschylus doorgekropen. Of liever hij heeft als een bij op Aeschylus' bloemen zich neergelaten en er alle honig uïtgepuurd, die hem dienst kon doen. En na aldus zijn stof verzameld te hebben, heeft hij op meesterlijke wijze die stof verwerkt, om ons duidelijk te maken, wat edele voorstelling er reeds bij een man als Aeschylus achter zijn paganistische vormen verscholen lag.

Laat het nu al zijn, dat Dr. Fischer, door zijn onderwerp meegesleept, misschien wel eens een dieperen zin aan Aeschylus toeschreef dan Aeschylus zelf bedoelde, toch hindert dit niet. Hij geeft toch overal Aeschylus' eigen woorden, zoodat een ieder hem controleeren kan.

En dan staat men toch metterdaad verbaasd, dat een man als Aeschylus in zoo menig opziciit zoo schoone en soms tamelijk zuivere denkbeelden over de natuurlijke godgeleerdheid bezat; iets waarbij natuurlijk nog altoos de vraag openblijft, of wellicht van uit Palestina, 't zij over Egypte, 'tzij door Klein-Azië denkbeelden uit de bijzondere openbaring naar Athene waren doorgedrongen.

Doch hoe dit ook zij, Dr. Fischer heeft met deze studie een kostelijken eersteling van de literarische faculteit aan de Vrije Universiteit geleverd.

Waar toch dusver de klassieke letteren bijna niet anders beoefend werden, dan óf humanistisch d.i. bloot om den schoonen vorm, óf wel zakelijk, en dan om onze gedoopte jongelingen met een paganistischen geest te overgieten, daar heeft Dr. Fischer getoond, uitnemend de roeping der literarische faculteit te begrijpen, om ook de klassieke wereld als getuige op te roepen voor wat wij, Christenen, belijden als de waarheid Gods ook in den gevallen mensch en in de van Hem vervreemde heidenwereld.

MYSTERIËN.

In sommige Jongelingsvereenigingen begint men iets in te voeren, dat lijkt op de oude Mysteriën,

In de Middeleeuv/en namelijk gaf men, van Roomsche zijde, onder den naam van Mysteriën, dikwijls ïn de kerken dramatische voorstellingen van tafereelen uit de Bijbelsche geschiedenis.

Zoo op de manier Passionsspiel. van het Amgauer

In enkele Jongelingsvereenigingen bootst men dit nu na. Er wordt dan een voorstelling gegevea van !^azef in Egypte, •jfosef en zijn broederen enz. Dat doet men wel in een kerk. En wie er bij wil zijn betaalt entree.

Wij voor ons betreuren dit ten zeerste. Want hoe onschuldig dit ook begint, men zal zien dat het al verder verloopt in nabootsing der Mysteriën, en vandaar tot erger.

Voor de uitvinding der drukpers was hiervoor nog iets te zeggen, omdat het volk de historie niet kende. Na hoeft dit waarlijk niet meer.

En ook voor de kostumen enz. Is het volstrekt overbodig, daar de rijke platen van tegenwoordig dat alles veel duidelijker voorstellen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's

KERKELIJKE BERICHTEN.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1892

De Heraut | 4 Pagina's