GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

"Opdat De mensch Gods volmaakt zij."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

"Opdat De mensch Gods volmaakt zij."

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opdat de mensch Gods volmaakt zij. tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. 2 Tim. 3 : 17.

Van verre gissen de kinderen Gods, in hun groote meerderheid, niet, welke bange dagen voor de kerk van Christus komende zijn.

Van den algemeenen afval, die steeds verder om zich grijpt, maken ze zich in hun naïviteit geen flauw begrip.

Ze zien het niet en merken het niet, hoe de worm van het ongeloof, niet enkel ten onzent maar evenzeer ver over onze grenzen, al voortgaat aan de vastheid der belijdenis te knagen, en hoever deze vernieling reeds voortschreed

Lange jaren waande men, dat dit kwaad alleen in Duitschland school, en dat de weeropgewaakte kerken in Zwitserland en Frankrijk, en met name de Schotsche en Araerikaansche kerken nog zegevierend den invloed der Christelijke religie deden wassen. Toch bedriegt deze schijn.

In Frankrijk grijpt • de afval steeds verder om zich. Zelfs in de vrije kerken van Zwitserland verkreeg het modernisme reeds vrij spel. De eens zoo bloeiende Schotsche kerken kwijnen en glijden langzaam maar zeker langs het hellend vlak af. En in Amerika biedt men ja, nog weerstand, maar zijn toch de dagen van een bezield, opgewekt en ontwijfelbaar geloof reeds lang voorbij.

Schijnbaar hield men allerwegen nog stand, zoolang de aanval alleen tegen de Belijdenis en den kerkvorm ging; en de uitweg nog openbleef, om zich dan ten minste aan de Schrift vast te klemmen.

Thans echter is het ontleedmes niets sparend in die Schrifc zelve gezet. Zij zelve moet als geestelijke autoriteit uit het bewustzijn der menschen losgemaakt. Niet die Schrift moet meer ons, maar wij, menschen, moeten die Schrift beoordeelen.

En, helaas, gelijk de Ethischen ten onzent, laten tal van Christenen, ook in Schotland en Amerika, zich door dit liedcke van den vogelaar in slaap wiegen.

Zoo wordt alles op losse schroeven gezet; en vooral het opkomend geslacht, dat liever geen band heeft, dan wel, schikt zich wonderzoet in de doodelijke voorstelling.

Gaat dit nu zoo door, dan moet uiteraard de invloed van het allerheiligst geloof almeer beperkt worden; neemt de m.acht die tegenover ons verrijst, al breeder afmetingen aan; en moet de schok, die de Christelijke kerk te wachten staat, al forscher en geweldiger worden.

Kan nu gezegd, dat de «menschen Gods" onder ons, om met Paulas te spreken, volmaakt zijn, en als »voimaaktclijli toegerust tot alle goed werk, " er op zijn voorbereid om dien geweldigen schok af te wachten?

«Menschen Gods'' noemt de apostel hierbij de Christenen, gelijk hij ze elders »Gods heiligen" of »üods kinderen" noemt, omdat het feitelijk bij deze reusachtige worsteling die komende is, gaan zal lusschen «menschen" die voor de zake der wereld, en tusschen «menschen" die voor de zake Gods-kiezen.

«Menschen Gods", omdat ze door hun Doop den Drieëenigen God zijn toegewijd en door Hém met zijn merkteeken bezegeld.

En ook «menschen Gods", omdat ze, in zijn heirscharen ingelijfd, in zijn tente verkeeren, onder zijn banier zich vergaderen, en met de wapenen, die hij hun verstrekt, naar zijn wil en ordinantie strijden moeten.

- En van deze «menschen Gods", waartoe een iegelijk te rekenen is, die den Naam des Heeren aanroept, wil nu de apostel dat ze volmaakt zullen zijn.

Beduidt dit, dat hij.allen Christenrüensch den eisch stelt, om hier op aarde reeds alle zonden te hebben afgesneden, teneinde volkomenlijk aan den hoogsten eisch van de Wet des Heeren te beantwoorden?

Stellig niet. Of klaagt hij zelf niet: «Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen van dit lichaam des doods", .en gaat niet juist Paulus ons voor in de belijdenis, dat we „in dit leven, ook al zijn we de allerheiligsten, toch altoos slechts een klein beginsel dezer gehoorzaamheid hebben, en eerst hiernamaals tot deze voorgestelde volkomenheid geraken zullen!"

Neen, de apostel wil heel iets anders.

Omdat iemand «volleerd" is, kunt ge volstrekt nog niet zeggen, dat hij zijn levenlang niets meer leert. Omdat iemand volwasseri en mondig is, kunt ge in het minst niet zeggen, dat hij levenslang blijft, die hij wasi En omdat ge iemands opvoeding voor voltooid verklaart, verklaart ge daarmee nog volstrekt niet, dat het leven zelf hem niet een uiterst gewichtige school zal zijn, om hem te vormen en te voleinden.

En zoo nu ook staat het onder ons Christenen.

Ook wij kunnen in tweeërlei zin w/waa/^/zijn. Volmaakt in dien hemelschen zin, waarin het eens zal zijn: zonder vlek of rimpel, en in alle deelen en trappen volkomen En in dien zin volmaakt is er op aarde buiten den Middelaar nooit één geweest, en zal er buiten hem nooit eenig menschenkind komen.

Maar ook kunnen we volmaakt zijn in de tegenstelling met den aanvankclijken toestand van ongeoefendheid en ongeschiktheid. We zijn dan nog kinderkens die slechts de melk genieten kunnen, en nog onbekwaam zijn om de vaste spijze te genieten. We zijn dan wel op Christelijk erf overgezet, maar op dat erf nog niet volwassen. Nog niet mans om ons te verdedigen. Nog onbekwaam om aan den strijd deel te nemen. Pas beginnende, en daarcm nog niet gekomen tot die goede, normale ontwikkeling, die een kind van God reeds nu op aarde hebben kan en moet.

Onze kantteekenaren zeggen er van, dat «volmaakt'' hier beduidt: «goed onderleid en geoefend zijn in al de plichten en deelen van ons ambt."

Het is het verschil tusschen een recruut en een ervaren krijgsman.

De recruut is ook wel soldaat, maar nog ongewend, ongeoefend, ongeleerd, ongeschikt en onvoorbereid, om het ambt van een goed krijgsknecht in de hitte van den strijd uit te voeren.

Hij draagt wel het uniform en de cocarde en het wapen, maar is in zijn persoon nog niet gehard, lichamelijk nog niet geoefend, en het wapen ligt hem nog links in de hand.

De echte krijgsknecht daarentegen is die leerjaren te boven. Hij heeft die oefeningen doorgemaakt. Hij kent de handgrepen. En daardoor is datzelfde wapen, dat ge den rekruut zóó uit de hand slaat, in zijn hand een machtig instrument.

En zoo nu ook moet ge onder het Christenvolk onderscheid maken tusschen mannen en vrouwen eenerzijds, die ja meeloopen, die zich bij de heirschare van den Christus aansloten, en zijn banier volgen, maar in den krijg nog niets waard zijn ; en die anderen, die terdege geoefend en «tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust", een kracht in de groote worsteling vertegenwoordigen, zoodat men op hen aankan, en weet, dat ze Satan afbreuk doen.

De vraag is nu maar, of ge van de Christenen in onze dagen zeggen kunt, dat ze in hun groote massa tot deze onmisbare volmaaktheid zijn voortgeschreden; of wel dat ze nog als recruten achter het leger aankomen, maar zonder zelven tot het oefenen van wezenlijk heilige kracht in staat te zijn.

En hierin nu juist schuilt het groote gevaar, dat ons voor de toekomst dreigt.

Het getal van dt «menschen Gods", of wilt ge van de belijders van den Christus, is zoo klein niet.

Aan talent en gaven, en ook aan geldelijke middelen ontbreekt het in hun midden niet. Schijnbaar zelfs gaat de zake der Christenheid in ons midden met reuzcnschreden vooruit.

heid in ons midden met reuzcnschreden vooruit. Maar wat bezorgdheid wekt, en oorzaak van bange vreezc voor de toekomst oplevert, is juist, dat ze zoo weinig van de «melk der kinderkens" tot «de vaste spijzen der volmaakten" voortschrijden.

Men stelt zich met zoo weinig tevreden. Men meent zoo spoedig er reeds te zijn. Zichzelven en anderen maakt men het zoo gemakkelijk.

De Schrift is het, die de recruten van Christus «wijs kan maken tot zaligheid, tot leering, tot wederlegging, tot verzekering, en tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is", en toch hoe weinigen zijn er onder ons, die met het doel om zich alzoo te volmaken, te oefenen en te sterken, in dit heerlijk arsenaal van 's Heeren Woord zich bewegen.

Wat is de kennisse niet gering ? Wat gaat ze ondiep? Wat blijft ze meest oppervlakkig?

Wat merkt en voelt men van den samenhang tusschen de mysteriën Gods, en de diepte der vragen die onzen tijd in beroering brengen ?

Raakt dan zoodoende het volk niet ontbloot, en zal een aldus van kennisse Gods ontbloot volk in de worsteling die naderende is, ooit kunnen stand houden?

Of ook, waar dan nog kennisse is, wat blijkt die kennisse daar niet veelszins bloot verstandelijk, alsof Ooit een van buiten leeren van de handgrepen in de plaats kon treden van die degelijke oefening, die alleen ons het zwaard des Woords leert hanteeren.

En daarom wake men toch op. Wake op eer het te laat is, en de erfvijand de erve des Heeren door onze schuld overrompelt.

Laat het volk des Heeren desnoods slinken in aantal, geen nood, ook met de Gideonsbende is meer dan eens de overwii.ning bevochten; mits het dan ook een Gideonsbende zij, die uit mannen en vrouwen bestaat, rijk in kennisse, geoefend in alle praclijk der godzaligheid, die de kracht der gebeden kennen, en in zelfverloochening de kracht der toekomende eeuw hebben gesmaakt. Maar dat men zich haaste.

De bange aanval is naderende. En wee onzer, zou men in de ure van den strijd den strijd nog leeren moet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 september 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 september 1893

De Heraut | 4 Pagina's