GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE TWEE BROEDERS.

VII. (Slot)

Vele jaren na al wat we verhaald hebben, ging de predikant, die nu* zeer oud was geworden, eens huisbezoek doen. Hij trad een kleine woning binnen, bij arme lieden die hij goed kende en vroeg hoe zij 't maakten,

»0, wfl heel wel", was 't antwoord, »maar we hebben hier een zieke; hij is zelfs heel erg." »Een zieke, en wie is dat dan? "

Dat weten we niet, " was 't antwoord. »Vóór veertien dagen kwam de man hier en vroeg of hij bij ons een onderkomen kon vinden. Hij wilde er wel voor betalen. Nu, u weet, we hebben het hard noodig en dus namen we hem in. Doch nu is hij ziek geworden en is heel naar. Wij weten niet wie hij is of hoe hij heet, hij was arinpedig in de kleeren en schijnt ook ver van rijk. En toch gelooven we, dat hij van goede afkomst is en 't beter gehad heeft."

De leeraar werd nieuwsgierig. Hij ging naar een achtervertrekje. Daar lag een mager bleek man, nog niet oud maar afgeleefd. De dominee zag hem een poosje oplettend aan, hij kende den man, dacht hij. Een oogenblik en hij herkende — Karel van Dalheim.

De predikant noemde echter den naam niet, Het niets merken, maar begon den zieke of liever den stervende — want dat was hij — hartelijk toe te spreken. Hij wees hem op Christus Jezus, die gekomen is om het verlorene te zoeken, die ons kan behouden, ook al komen we nog te elfder ure tot Hem, en vermaande den zieke om zich, zoo hij 't nog niet gedaan had, met zijn zonden te wenden tot Hem, die ze kan uitwisschen en de schuld wegnemen.

De zieke echter antwoordde weinig. Eindelijk sloeg hij de oogen op den predikant. Een oogenblik kwam er een weinig kleur op zijn gelaat en tegelijk mompelde hij: »neen, neen, ga weg".

Dat deed de predikant dan ook voor ditmaal. Hij wilde eens zien wat zijn woord, of liever des Heeren Woord, dat hij gebracht had, uit zou werken en ging intusschen Frederik waarschuwen. Hoe die de tijding ontving, dat zijn broeder, van wien hij zooveel jaren niet had gehoord, vlak bij hem en stervende was, begrijpt gij. Hij haaste zich hem op te zoeken. Wat tusschen die twee broeders werd besproken is mij onbekend, doch wel te begrijpen. En toen de leeraar reeds den volgenden morgen weerkwam - — hij had eerst Frederik nog even gesproken — vond hij den zieke wel veel erger, maar ook veel meer bereid te luisteren. Toen de dominee zich bekend maakte en voor Karel bad, kwamen dezen de tranen in de oogen. De leeraar vermaande hem nog eens ernstig met al zijn zonden en schuld tot Hem te gaan die de ongerechtigheid vergeeft, en zijn betrouwen te stellen op Christus alleen. En Karel wees het nu niet meer af maar dankte den leeraar voor zijn liefde.

't Was de laatste maal dat zij elkander spraken. Waiit toen Frederik kort daarop kwam, vond hij zijn broeder reeds bewusteloos. Weinige uren later was Karel niet meer.

»Vriend", zoo sprak de dominee, die geroepen was, tot Frederik, terwijl zij samen huiswaarts gingen. »Wij mogen vertrouwen dat nog in het uiterste oogenblik de Heere zijn genade aan deze ziel heeft verheerlijkt. Doch zijn leven is, gelijk ook het uwe in anderen zin, een waarschuwing. De Heere had u beiden in een weg geleid die hard was voor uw gevoel. Gij hebt ii vernederd onder de krachtige hand Gods en Hij verhoogde u te zijner tijd.

„Uw broeder deed niet alzoo en zijn leven is steeds e lendiger geworden, al weten wij dat ü'!* w" ^^""^i ^°.^^ zij dank, dat hij ten laatste het Woord dat hem gebracht werd nog ontving. , Zijn leven is een waarschuwing voor ons allen; moge hem het .sterven maar gewin zijn geweest door Gods groote barmhartigheid, die boven bidden en denken is."

DE AVONDSTER.

(Ingezonden.)

Als in het laatste deel der Openbaring van Johannes, de Heere Jezus Johannes den banneling op Patraos toespreekt, noemt Hij zichzelvcn »de blinkende Morgenster."

Die ster moet dan wel schoon en heerlijk zijn, anders zou de Heere Jezus zich niet met haar vergelijken. Hij noemt zich niet naar Syrius of Aldebaran, zonnen van de eerste grootte, die onze zon duizenden malen in uitgebreidheid overtreffen, maar naar eene van de kleinste sterren, nog niet eens zoo gioot als onze aarde, donker van zichzelve, maar die — even als de planeet, waarop wij wonen — haar licht aan de zon ontleent.

Deze ster heet bij de sterrekundigen Venus. Zij is eene van de acht planeten, die, gelijk onze aarde, jaar in jaar uit, zich om de zon beweegt; haar loopbaan ligt tusschen die der aarde en de zon in, zoodat zij betrekkelijk dicht bij ons slaat, en dit is de reden, dat zij ons zoo helder toeschijnt.

Vemia is echter niet altijd zichtbaar, en als zij zichtbaar is, niet altoos even helder. Dit hangt af van den betrckkelijken stand, dien zij ten opzichte van de zon en de aarde in de hemelruimte inneemt, een stand, die gedurig verandert en waardoor zij, even als de maan, schijngestalten aanneemt. Hierdoor is zij nu eens donker, nl. als zij tusschen de zon en de aarde in staat en ons dus haar onverlichte zijde toekeert, dan weder gedeeltelijk of geheel verlicht. Daar zij dicht bij de zon staat, moet men haar ook in de nabijheid van dit hemellichaam zoeken, en dit is de reden, dat zij slechts kort vóór zonsopgang of na zonsondergang zichtbaar is. In 'l eerste geval is ze morgenster, in 't laatste avondster. Onder morgen-en avondster hebben we dus hetzelfde hemellichaam te verstaan en dat ze in den morgen of in den avond verschijnt, hangt ook al weer af van den gedurig wisselenden stand, dien zij met betrekking tot de aarde en de zon inneemt. Midden in den nacht is ze nooit te zien.

Thans schittert Venus in al haar heerlijkheid aan den avondhemel. Zelfs als het nog licht is en geene van de sterren zich nog vertoont, ontwaart men haar reeds als een bleek stipje oostwaarts van de zon, om, naarmate het donkerder wordt, haar groote gebiedster in westelijke richting te volgen, steeds in helderheid en glans toenemende, tot ze (in deze dagen ongeveer 4 uren na zonsondergang) onder den horizon verdwijnt.

Ieder die een oog heeft voor de wonderen der Schepping, richte 's avonds zijn blik naar den westelijken hemel; ongetwijfeld zal hij getroffen worden door de heerlijkheid ^an deze blinkende Avondster.

E. D. J. D. J. JR.

Kampen, «20 Dec. '93.

CORRESPONDENTIE.

M. K. te N. Het antwoord op Uw eerste vraag kan moeilijk onder de rubriek „Voor Kinderen" gegeven worden en behoort b. v. in het tijdschrift Excelsior beter thuis. Wat de tweede betreft, het gebruik waarvan U spreekt is, naar we meenen, een herinnering aan de drie personen van het Goddelijk Wezen, in wiens naam men samenkomen zal.

HOOGENBIRK,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1893

De Heraut | 4 Pagina's