GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een edel getuigenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een edel getuigenis.

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, i Juni 1894.

Onder den titel: Mammonkiesrecht of Maymenkiesrecht > heeft Ds. Talma, predikant bij de Nederlandsche Hervormde kerk te Vlissingen, de rede publiek gemaakt, die hij op 23 April i8'94 te Dordrecht, in de vergadering der antirevolutionaire kiesvereeniging, gehouden heeft, om de candi datuur van Dr. Kuyper aan te bevelen.

Deze uitgave is hem afgeperst.

Van Synodale zijde toch heeft men het optreden van een Hervormd predikant, om de canditutuur van Dr. Kuyper te verde digen, een zoo stout en verraderlijk bestaan gevonden, dat alle Synodale organen over Ds. Talma zijn heengevallen, geen smaad hem gespaard is, en hem zulk een afstraf fing is toegediend, dat éen man van minder deeg karakter er allicht voor zou gezwicht zijn.

Dat Ds. Talma niet zwichtte, blijkt reeds uit den titel dien hij voor de uitgave van zijn rede koos.

Het is toch metterdaad niet wel mogelijk een scherper en snijdender titel te kiezen, dan dit Mammon-of Mamienkiesrecht. Een tegenstelling, die zoo onverbiddelijk het tweeërlei standpunt karakteriseert.

Toch is het niet daarom dat we deze rede in ons weekblad ter sprake brengen.

Want wel komen er in dit stuk hoogst belangrijke mededeelingen voor over het gevoelen van wijlen Mr. Van der Brugghen over het kiesrecht.

O. a. werd door dezen verklaard: »Ik moet bekennen, dat ik geneigd zou zijn, om fneer waarheid, zonder groot gevaar te zien in een algemeen stemrecht, dan in een door census beperkte kiesbevoegdheid."

Maar toch het politieke geschrijf in engen zin behoort niet in ons blad thuis.

Neen, wat ons drijft, om ook in ons blad dit vlugschrift ter sprake te brengen, is heel iets anders, namelijk het edel getuigenis, dat Ds. Talma omtrent de kerkelijke quaestie aflegt, en dat waard is, ook in onzen kring gehoord te worden.

Dit edel getuigenis is vervat in deze woorden op blz. 21 en 22.

Het is bij dezen stembusstrijd niet: Volk achter de kiezers, eischt, neemt het kiesrecht! Maar: Kiezers geeft uwen broeders, wat gij bezit. Geeft het, want zoo doet gij recht, recht tegenover hen, recht tegenover de natie.

't Moet ons alleen een strijd voor gerechtigheid zijn, en daarom moet iedere overweging wijken.

ledere overweging, en daarom kan ik hier als Ned. Herv. predikant staan om te pleiten voor de candidatuur van Dr. A. Kuyper.

Ik weet, dat velen zich hierover verwonderen, en vele vrienden der Ned. Herv. Kerk vragen: zal hij, de groote tegenstander onzer Kerk, haar niet schaden, indien hij zitting neemt in de Tweede Kamer? Mogen wij, als leden dier Kerk, hem daartoe in de gelegenheid stellen? Of Dr. Kuyper de kerk zal schaden, ik weet het niet. Eigenlijk geloof ik 't wel en ik zeg het u eerlijk, dat zijne verkiezing uiterlijk nadeel zal brengen voor onze Kerk. Immers in die verkiezing zegeviert de democratische strooming, een strooming, die als wij naar het buitenland zien, niet bijzonder gunstig gestemd is voor het behoud van financieele banden tusschen Staat en Kerk. Nu meen ik, dat in ons land bij de ontwikkeling van de democratische denkbeelden, de rijkstractementen, die onze Kerk geniet, in gevaar komen. Niet zoo, dat Dr. Kuyper hiervan zijn eerste daad zal maken in de Kamer. Maar, dat het er op den duur toe komt, is mijne vaste overtuiging. En dan? Nu dan zal de kerk niet vallen, maar blijven staan, indien zij trouw is aan de gewichtige roeping die zij in ons volksleven te vervullen heeft. Zij smaden de Ned. Herv. Kerk en zij lasteren haar leven, die, vrienden of vijanden, zeggen, dat zij vallen zal met dat millioen uit de Staatskas. w

Neen, voor de Kerk vrees ik niets van Dr. Kuyper, ter rechter-, evenmin als van Radicalen, Liberalen en Socialen ter linkerzijde, want naar mijne innige overtuiging heeft die Kerk, die ik liefheb, een dieperen wortel dan het geld, en dat geld is het eenige wat een meerderheid haar kan ontnemen.

Zij heeft alleen te vreezen van ontrouw en ongeloof van hare eigene leden.

Zij wordt niet gered door angstige berekening, en haar geld en goed mag ons politiek leven niet bederven.

Wij hebben gerechtigheid te oefenen, en geene geschiedenis te maken, dat laten wij aan God over.

Hierin nu spreekt de man des geloofs. In dit getuigenis beluistert ge den geest van den Christus.

Niet bij het geld, maar bij de kracht van des Heeren zegen zal de kerk des Heeren leven, en niet door het zilver van den Staat, maar door trouw aan den Koning der kerk zal, al wat kerk zijn wil, bloeien en worden geëerd.

Vooral zijn kernachtige uitspraak: uZij smaden de Ntderlandsche Hervormde kern en zij lasteren haar leer, die, vrienden of vijanden, zeggen, dat zij vallen zal met dat millioen uit de Staatskas, " is om nimmer te vergeten.

Dat hij de inzichten en bedoelingen van Dr. Kuyper min juist voorstelt, zij hem om dit koninklijk woord niet toegerekend.

Gelijk onze lezers weten, bedoelt Dr. Kuyper in het minst niet, om aan de kerkgenootschappen of gemeenten, te ontnemen wat hun rechtens toekomt, maar alleen door afrekening een einde aan het financieel verband te maken.

Art. 20 van het Antirevolutionair Program spreekt ten deze duidelijk.

Want wel hebben we een enkel maal opgemerkt, dat de tijd komen kan, waarin de scheiding van Kerk en Staat door zal gaan, ook zonder dat er van afrekening sprake zal zijn, maar dit had alleen ten doel anderen voor het inzicht te winnen, dat het juist in het belang der kerk raadzaam is, deze quaestie hoe eer hoe beter tot afdoening te brengen.

Utrecht.

In de Utrechtsche Kerkbode van 12 Mei was het Besluit der Ineensmelting afgedrukt, dat te gewichtig is, om niet ook onder de oogen onzer lezers te worden gebracht.

Niet alsof soortgelijk besluit niet reeds in tal van kerken is genomen, maar omdat dit het eerste verblijdende voorbeeld is van zulk een ineensmelting van twee stedelijke kerken in een plaats van zoo aanmerkelijke beteekenis als Utrecht.

Ja, zelfs dat Utrecht in deze voorgaat, is zoo alleszins opmerkelijk.

Buiten de Gereformeerde kerk is te Utrecht het leven zoo oufrisch en gedempt, dat het nog altoos aan Van Oosterzees qualificatie van Utrecht als t> de stad met de zeven

kerkhoven" doet denken.

En zie, in zulk een stad heeft nu het Gereformeerd beginsel zulk een kracht weten te ontwikkelen, dat juist hier de ineensmelting op zoo uitnemende wijze schijnt te zullen gevonden worden.

Dat de broederen Ds. Van Minnen, Ds. Klaarhamer en Ds. Fernhout, elk van zijne zijde hiertoe het hunne hebben bijgedragen, moet dankbaar erkend. Maar er blijkt dan toch uit, dat de broederen ouderlingen en broederen diakenen geen spijkers op laag water hebben gezocht, maar in heiligen drang naar hereeniging over veel dat hun anders lief was zijn heengegaan.

Het Besluit zelf waarop we doelden is van dezen inhoud:

BESLUIT tot de ineensmelting der beide Gereformeerde

Kerkformatiën van Utrecht, benevens de nadere bepalingen daarvan.

I. De Kerkeraad der Gereformeerde Kerk van Utrecht,

met dank aan den Heere zich verblijdende over de vereeniging der Gereformeerde Kerken in Nederland, die den 17 den Juni 1892 in de Generale Synode dier Kerken te Amsterdam is tot stand gekomen;

overtuigd, dat het vooral voor hen, die onder eenzelfde belijdenis en kerkenorde wenschen te leven, naar den eisch van Gods Woord is, om ook plaatselijk de eenheid der geloovigen zooveel mogelijk tot openbaring te brengen;

overwegende, dat hier ter plaatse geene reden is. om de ineensmelting nog uit te stellen, maar veeleer oorzaak, om haar te bespoedigen;

en constateerende, dat de ineensmelting der hier bestaande kerkformaties alleen geschiedt op den grondslag der belijdenis, en dat hiermede niet bedoeld wordt, een nieuw instituut te stichten, en dat dit hierdoor ook niet ontstaat, maar dat de twee thans hier bestaande Gereformeerde Kerken juist door hare vereeniging nog te meer openbaar worden als de voortzetting van de reeds in vroeger eeuwen hier gevestigde Gereformeerde Kerk;

besluit tot de algeheele vereeniging en ineensmelting van de aan zijne zorgen toevertrouwde Kerk met de andere, tot hetzelfde kerkverband behoorende. Gereformeerde Kerk te dezer plaatse;

met dien verstande:

dat dit besluit, met de daarin opgenomen nadere bepalingen, eerst aan den kerkeraad van die andere Kerk zal worden medegedeeld;

dat, zoodra deze kerkeraad een gelijkluidend besluit genomen heeft, de leden der gemeente daarover zullen gehoord worden;

dat daarna, zoo de beide kerkeraden geene reden vinden, om hun besluit nog in gemeenscliappelijk overleg te wijzigen, de kerkeraad der Kerk, voor wier stoffelijke belangen tot dusver gezorgd werd door eene Vereeniging »de Kerkelijke Kas", met het Bestuur dier Vereeniging in overleg zal treden, opdat dit Bestuur door v n b g K t eene ledenvergadering behoorlijk gemachtigd orde, om zijne geheele administratie, alsmede al wat formeel aan de Vereeniging toebehoort, aan dien kerkeraad over te geven, en door dezen daarvoor gedechargeerd te worden;

dat genoemd besluit vervolgens aan de eerstvolgende Classicale Vergadering ter goedkeuring zal worden voorgesteld; tevens met verzoek, dat de Classe die goedkeuring berichte aan de Deputaten voor de correspondentie met de Hooge Overheid;

dat het, zoodra die goedkeuring zal verkregen zijn, aanstonds in werking zal treden;

en dat het alsdan door den kerkeraad aan de Regeering en aan den Burgemeester der

gemeente zal worden medegedeeld; en voorts onder de volgende nadere bepalingen :

ARTIKEL I.

Bij de vereeniging worden beide kerkeraden tot één, zoodat alle hunne leden te zamen den éénen kerkeraad vormen; met dien verstande, dat de diensttijd van Ouderiingen en Diakenen zoodanig worde gewijzigd of geregeld, dat hun periodieke aftreding na de ineensmelting op denzelfden tijd plaats hebbe. Door dien kerkeraad wordt dan verder bepaald, hoe groot in de toekomst hun aantal zijn zal, en op welke wijze meii tot dat benoodigde getal zal komen.

Voor die eerste periodieke aftreding zullen de aftredenden door het lot worden aangewezen.

ART. 2.

De huishoudelijke bepalingen, die iedere kerkeraad vroeger voor zich zelven gemaakt had, hetzij voor zijne vergaderingen of tot regeling van den Dienst des Woords en der Sacramenten, of in zake het verder dienstwerk van predikanten en ouderiingen, of voor den arbeid der diakenen, of anderszins, worden buiten werking gesteld, en voor zooveel noodig vervangen door bepalingen, die de ééne kerkeraad maken zal.

ART. 3.

Een nieuw notulen boek, aanvangende met 't besluit der ineensmelting, en met de notulen van de eerste vereenigde vergadering, evenzoo nieuwe lidmaten, trouw-en doopboeken, zullen worden aangelegd. M«t het aanleggen dezer nieuwe registers zal een der leden van den kerkeraad worden belast, die in 't bijzonder bij de samenstelling van het lidmatenboek zal worden voorgelicht door de beide te Utrecht het langst dienende dienaren des Woords.

De oude boeken en de verdere archiefstukken • der beide Kerken worden in één kerkeraadsarchief samengebracht.

ART. 4.

Voor de vereenigde Kerken zullen als grenzen gelden de tegenwoordige grenzen der burgelijke gemeente »Utrecht", voor zoover hierdoor niet gewijzigd worden de grenzen der genabuurde kerken en zonder dat door deze bepaling te kort gedaan wordt aan het vastgestelde in de Bepalingen voor de Vereeniging., Hoofdstuk i, art. 3.

ART. S.

Voor het beheer van de kerkelijke goederen, fondsen en inkomsten, zooals die omschreven worden in dit en de volgende 3 artikelen, worden zoo mogelijk in de eerste zitting van den vereenigden breeden kerkeraad vijf jGecommitteerden voor het beheer" benoemd; aan welken opgedragen wordt: de tot dusver voor de beide Kerken gevoerde administration van de beheerders over te nemen; en voorts tot het einde van het jaar, tenzij de kerkeraad hen reeds vroeger op hunne eigene aanvrage of om andere redenen ontslaat, alle kerkelijke inkomsten, als: collecten, andere giften, contribution, plaatsgelden, legaten en erfstellingen, enz., in ontvangst te nemen, en tot vermeerdering der inkomsten, voor zooveel noodig en mogelijk is, werkzaam te zijn; — uit die inkomsten alle door den kerkeraad bepaalde of goedgekeurde uitgaven, als: renten en aflossingen van leeningen, tractementen en salarissen, onderhoud van gebouwen en eigendommen, kosten van den openbaren eeredienst, enz., te bestrijden; — alsmede te zorgen, dat de kerkelijke gebouwen en eigendommen steeds in goeden staat zijn en den kerkeraad kunnen ten dienste staanr; met bepaling, dat aan deze Gecommitteerden voor het beheer, bij hun aanstelling en benoeming eene volledige regeling en instructie door den kerkeraad zal gegeven worden, en dat zij inmiddels bij alle zaken, waaromtrent de kerkeraad hun een bepaalde opdracht geeft, naar die opdracht zullen handelen.

Door deze Gecommitteerden zal jaarlijks in November aan den kerkeraad eene begrooting voor het volgende jaar worden aangeboden, die door hem, nadat hij de gemeente daarop gehoord heeft, kan worden vastgesteld.

Binnen 3 maanden, na afloop van het dienstjaar, wordt door de Gecommitteerden aan den kerkeraad rekening en verantwoording gedaan, welke dan gedurende een door hem te bepalen tijd voor de gemeente ter inzage zal liggen.

Na goedkeuring hunner rekening en verantwoording door den kerkeraad, wordt aan de Gecommitteerden décliarge verleend.

Hierna ontvangen zij ontslag, doch kunnen terstond weder door den kerkeraad benoemd worden.

ART. 6.

De bezittingen en de schulden van de beide Kerken, evenals alle hare rechten en verplichtingen tegenover derden, ook met name alle verbintenissen in zake traktementen en salarissen blijven ten bate en laste van de ééne vereenigde Kerk. Met betrekking tot het onroerend goed, dat op naam staat van ééne der beide Kerken zal door den kerkeraad aan het kadaster mede'deeling gedaan worden van de naamsverandering van den eigenaar, doch zal uit den aard der zaak met deze mededeeling gewacht worden totdat de plaatselijke ineensmelting, ook in formeelen zin, definitief is.

ART. 7.

Onder de in art. 6 bedoelde bezittingen, schulden, rechten en verplichtingen, zijn ook diegene begrepen, die voor de ééne Kerk thans op naam staan van eene Vereeniging »de Kerkelijke Kas." Onder voorbehoud echter dat volledige inlichtingen, betreffende den stand van zaken dier Vereeniging te voren zullen verkregen zijn. Voor zoover die bezittingen roerende goederen zijn worden zij terstond na de vereeniging aan de door den kerkeraad benoemde Gecommitteerden voor het beheer overgegeven. Voor zoover het onroerend goed is, zal het ten name van de Gereformeerde Kerk alhier worden overgeschreven, zoodra de ineensmelting definitief verklaard is. Voor zoover de bedoelde schulden bestaan in hypotheek of leening, zullen zij terstond na de ineensmelting worden afgelost door de Gereformeerde Kerk, die te dien einde dan, met goedinden van de schuldeischers, of anders door de hulp van anderen, op haar eigen naam de oodige hypotheek neemt, ofdenoodige schuldekentenis afgeeft, of de noodige obligatiën uiteeft. En voor zoover de Vereeniging »de erkelijke Kas" ten behoeve van de Kerk conracten had aangegaan, zullen bij de mede-con-

tractanten alle pogingen worden in het werk gesteld, om de daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen van die Vereeniging op de Gereformeerde Kerk te doen overgaan.

ART. 8.

Met het oog op vermoedelijke legaten of erfstellingen op naam van de Vereeniging »de Kerkelijke Kas" staande, zal men jaarlijks, tot aan het verstrijken van den termijn voor welken de Vereeniging was opgericht, het bestuur aanvullen, om eventueel zulke legaten en erfstellingen te kunnen ontvangen; welke voortzetting der Vereeniging dan echter voorts geheel nominaal is, zoodat geene kerkelijke inkomsten haar meer toevloeien, noch ook kerkelijke uitgaven verder ten haren laste komen, noch ookeenige andere werkzaamheid door haar verricht worden.

IL Beide Kerkeraden, zoodanig besluit genomen hebbende, geven-er elkander officieel iennis van.

Zoodra zij het dan eens zijn, niet alleen over het besluit zelf, maar ook over de nadere bepalingen, doen zij op den eerstvolgenden Zondag hiervan korte mededeeling, ieder aan zijne eigene Gemeente, met aanwijzing van de plaats waar het volledige besluit voor de leden der Gemeente ter inzage ligt, en met de bepaling van een avond in de eerstvolgende week, op welken de mansleden der Gemeente ter vergadering met den fcerkeraad worden uitgenoodigd, of wel, op welken zij de gelegenheid hebben, vragen, opmerkingen, enz. aan den kerkeraad voor te stellen.

Zoo dit alsdan geene aanleiding geeft, dat de beide kerkeraden nog over eenige wijziging met elkander in overleg treden, wordt door den kerkeraad der Kerk, voor wier stoffelijke belangen tot dusver door eene Vereeniging sde Kerkelijke Kas" gezorgd werd, , de overdracht van de administratie enz. met het bestuur der Vereeniging geregeld; en daarna stellen beide kerkeraden hunne gelijkluidende besluiten ter goedkeuring voor aan de eerstvolgende Classicale Vergadering.

Bij goedkeuring doer de Classe treedt het besluit tot ineensmelting terstond in werking.

Aldus goedgekeurd en gearresteerd door de Kerkeraden der Gereformeerde Kerken van Utrecht J en w5 op den igen Februari en den 2ien Maart 1894.

Namens den Kerkeraad der Gereformeerde Kerk van Utrecht A,

M. VAN MINNEN, Praes.

P. J. IDENBURG, Scriba.

Namens den Kerkeraad der Gereformeerde Kerk van Utrecht B,

P. J. W. KLAARHAMER, h.t. Praes.

K. FERNHOUT, h.t. Scriba.

Wat in dit goede stuk vooral aantrekt, is het broederlijk vertrouwen, dat er uit spreekt.

Geen schijn of schaduw zelfs is aanwezig van eenige zucht of eenige poging, om door het stellen van allerlei kleine bedingen zich zekere rechten voor te behouden, of de ontwikkeling van het kerkelijk leven voor de toekomst te binden.

Op koninklijke wijze wordt eenvoudig bepaald, dat op het oogenblik der vereeniging alle unilaterale regelingen wegvallen, en dat men dan als éénc kerk, onder de leiding vaö'den éénea kerkeraad de noodige nieuwe'regelingen maken zal.

Dit is uitnemend.

Op die wijze voorkomt men zooveel geharrewar voor men er dan aan toekomt. En bovenal men toont op die wijs elkander te vertrouwen; bovenal te vertrouwen in de leiding van den Heiligen Geest, die immers machtig is, om de kerk van Christus ook in Utrecht tot meerderen bloei te verheffen, en tot een steeds overvloediger zegen voor deze groote stad te stellen.

Wanneer volgt nu Arnhem en Rotterdam en 's-Gravenhage ?

Vooral, wanneer volgt Amsterdam, de zaak reeds zoo lang hangende is? waar

Eng-Kerkelijli: .

I.

De schaduwzijde van alle kerkelijke actie was steeds, dat ze een overdreven kerkelijken zin kan kweekeu, die het hart eng maakt en het gemoed toesluit.

De uitersten staan ook hier vlak tegenover elkander.

In de dagen van het Réveil had men voor de kerk oor noch oog, en indien het heilig Sacrament er niet geweest ware, zou men in de kringen van het Réveil ten slotte gansclielijk met de kerk en wat der kerke was gebroken hebben.

Dit had tweeërlei oorzaak, die elkaar aanvulden.

De eerste was de iugezonkenheid der kerk in die dagen.

De kerk had haar eere weggeworpen. Ze had alle beginsel, waarvoor eens haar martelaren stierven, laaghartig prijsgegeven. Ze heulde met de wereld en de niet-kerkelijke machten. Ze haalde die wereldsche geesten in de kerk binnen. Ze ontsloot er voor den Christusloochenaar den weg tot invloed en eere. En zoo stond ze ten leste ook in ons land als een afvallige f n in haar wezen vervalschte kerk, die steenen bood voor brood.

Dit dwong uiteraard de geloovigen van hooger adel, om zich van deze ontaarde en verbasterde kerk op een afstand te houden.

Vandaar dat men reeds in het laatste vierde der voorgaande eeuw de kerkelijke saamkomsten begon te mijden, aan de kerk als zoodanig den rug toekeerde, en saamkwam in kleine clubjes of gezelschappen, die zonder in den aanvang anti-kerkelijk te zijn, toch onmiskenbaar zekere geestelijke oppositie tegen de versteende kerk vormden.

Dit ging intusschen den eersten tijd nog niet zoo ver, of men hield met de kerk nog eenige bemoeienis. Men vermaande haar leeraren nog. Men drong nog aan op herstel van tucht en goede kerfaegeering. En waar er in stad of dorp nog een treffelijk boetgezant zijn stem deed hooren, stroomde al het volk saam onder zijn gehoor.

Ook dit echter verslapte, toen in den aanvang dezer eeuw de ontaarding der kerk steeds voortschreed, de oude vastigheden al driester werden losgewoeld, de belijdenis der vaderen al brutaler eerst werd losgelaten, straks bestreden, en ten slotte de oude kerkregeering door het Koninklijk Besluit van Januari 1816 gewelddadig werd aangerand, en dusdoende de deformatie der kerk tot wet en regel werd geteld.

Voor zulk een kerk moest de geestelijke sympathie steeds afnemen, en hierdoor onwilkeurig de geest gevormd worden, die zoo licht geneigd is, om buiten de kerk om te zwerven op eigen geestelijke gelegenheid.

En met deze eerste oorzaak nu werkte de tweede oorzaak in bond saam.

De opwekking namelijk, die na Napoleons val ook over ons land onder den naam van het Réveil gekomen is, werd hier te lande van buiten af geïmporteerd.

Het was geen oorspronkelijk tiaiionale beweging.

Meest Engelsche, Zwitserschc of Duitsche broederen waren het, die hier aanknoopingspunten zochten, om de slapende gemeente uit haar sluimering op te wekken, en het waren bijna uitsluitend uit het Engelsch ot Fransch vertaalde boekjes, die hier als middel van propaganda verspreid werden.

Nu droeg deze actie van het Réveil in Engeland en Zwitserland een onmiskenbaar Methodistisch karakter, dat minder uit een actie der kerken, dan wel uit de vrije geestelijke samenwerking der broederen was voortgekomen, en was er, ook naar haar dogmatische opvatting, geheel op gericht, om de kerk als bijzaak te beschouwen, en de hoofdzaak te zoeken in het saamleven der Christenen onderling in gezelschappelijken en evangeliseerenden zin.

Ook waar men nog ter kerke ging, was die kerk meer het stijve, het bevrorene, het officieele, en, om het eigenlijke leven der ziel te genieten, moest men niet in de kerk zijn, maar in zulke onderlinge samenkomsten.

En op die wijs nu is het geschied, dat deze beide oorzaken, eenerzijds het sinadelijk verval der kerk, en anderzijds het spiritueel-Methodistisch karakter van het uitheemsche Réveil, elkaar in de hand hebben gewerkt, en ten slotte dien zonderlingen toestand in het leven hebben gei-oepen, toen volkomen onverschilligheid voor het kerkelijk leven regel was geworden, en men zijn geestelijk pand eer tegen de kerk te verweren had, dan dat men van de kerk eenig geestelijk goed zou verwacht hebben.

Dit was het ééne uiterste.

Het eenzijdige standpunt waarop alleen nog het Sacrament aan de kerk bleef binden. Er moest toch nog Doop, er moest nog bediening van het heilig Avondmaal zijn.

Want wel heeft men gepoogd, om ook dien band door te snijden, door het heilig Avondmaal in particuliere kringen en vereenigingen te gaan bedienen, maar met den heiligen Doop dorst men dit toch niet aan, en zoo bleef althans de Doop, met name de Kinderdoop, ten slotte de .eenige vezel, waarmee men nog aan het kerkelijk wezen verbonden bleef.

Ook die vezel werd toen wel bedreigd door het Baptismc, en ook zonder rechtstreeks het Baptisme in te voeren, heeft men ook den heiligen Doop v/el allengs gedenatureerd; maar in onze breeder kringen bleef de prijsstelling op den Kinderdoop toch nog stand houden; en daarvoor moest er dus altoos nog een kerk zijn.

Maar voor het overige liep juist het geestelijk opgewekte volk van die dagen de kerk stil voorbij. In kleine groepjes kwatn men hier en ginds onder de leiding van een vlot en bezield sprekenden broeder saam. En waar ook dat niet kon, contenteerde men zich met een gezelschap.

En zoo deed men, niet klagende over den jammerlijken hoek, waarin men was teruggedrongen, maar veeleer dankende en juichende dat zoo rijk en heerlijk geestelijk leven zijn deel was.

Natuurlijk school hierin zelfbedrog én waarheid, en die waarheid heeft haar zegen gespreid, terwijl dat zelfbedrog ook in dit opzicht zich gewroken heeft.

Geheel deze toenmalige beweging toch is een oorzaak van geestelijke kracht en blijdschap geweest voor de mannen en vrouwen, die er zelven persoonlijk in deelen mochten, maar toen de schoof van den akker in de schuur was gedragen, had men verzuimd den akker opnieuw te bezaaien, en daardoor bleef het tweede gewas uit.

Er ontbrak organisatie naar eisch van Gods Woord, er drong een eigenwilligheid in, die zich meer door geestelijk gevoel, dan door de ordinantie van Christus liet leiden, en zoozeer verliep men zich in eschatologische bespiegelingen en verwachtingen, dat men voor de toekomst op aarde zin noch hart had.

Dit werd toen oorzaak dat er sinds 1834 een kerkelijke reactie tegen dit spiritualistisch streven opkwam.

Slechts al te droef had men ook in steden, maar vooral ten plattelande gezien, waarheen dit zich overgeven aan het sentiment, dit dwalen als schapen zonder herder, zulk leven zonder historischen wortel, ons henen voerde.

Het was zoo, met de kerk der vaderen, gelijk die misvormd en ontaard was, viel niet te eggen of ploegen, maar wat belette om naar het onvervreemdbaar recht van Gods volk de kerk des Heeren tot zuiverder openbaring te brengen, en alzoo de kerk zelve in verband te zetten met de opwekking van het geestelijk leven, die ons van God gegund was.

Dat denkbeeld vond weerklank. De tegenstand tegen deze actie van Overheidswege en van de zijde van het Conservatisme geboden, heeft het meer bevorderd dan geschaad. En van dat oogenblik af is het geestelijk leven weer op veiliger paden gekomen, en won de overtuiging weer ingang dat waarheid en godzaligheid niet tegen den aard van het kerkelijk wezen overstaan, maar juist, om stand te houden, dat kerkelijk wezen behoeven.

Die actie is toen in twee stroomingen uiteengegaan, waarvan de ééne aanstonds met het bestaande brak, en een nieuwe bedding koos, terwijl de andere stroom nog in de aloude kerkorganisatie bleef doorvloeien.

Hij, wien het beleid ook van de historie zijner kerk-is, heeft toen deze beide stroomingen allengs met elkander in rapport gebracht; men heeft, over de kerkelijke muren heen, elkander de hand gereikt, men heeft elkander leeren liefhebben, en elkanders trouw waardeeren; en zoo is ten slotte ook die tweede strooming, die lange jaren nog in de aloude kerkbedding vloeide, ten slotte tot zulk een beteekenis gekomen, dat ook zij principieel de quaestie van voor of tegen het Koninklijk regiment van den Christus kon stellen, en op dit punt, dal alles besliste, in i886 haar zuiverder bedding vond.

Nog is daarom die tweede strooming wel niet geheel gekomen waar ze wezen moest. Immers ze heeft zich nogmaals gedeeld. De groote helft vond haar ruimer beding, maar de kleinere helft bleef nog in het oude verband opgesloten. Nu, ook dat blijft in 's Heeren hand, en eerst de toekomst zal het openbaren, wat de Koning der kerk ook met deze achtergeblevenen nog voorheeft. VVaar Hij zijn volk nog heeft, daar blijft Hij nog door zijn Woord en Geest werken. En dat er ook onder die achtergebleven schare nog velen zijn, die het heil van Sion kennen, zal wel niemand loochenen.

Doch wat hiervan ook het verloop in de toekomst zij, een feit blijft het, dat de kerkelijke reactie ten slotte getriomfeerd heeft over het spiritueele Methodisme, dat zich aanvankelijk zoo onkerkelijk, ja /f^^wkerkelijk aanstelde.

De kerk is onder ons nu weer in eere. De noodzakelijkheid van het kerkelijk leven wordt erkend en ingezien. Veilig kan men zeggen, dat het kerkelijk leven onder ons zelfs op den voorgrond staat.

Wel is het beginsel van deze reactie nog niet allerwegen doorgedrongen, en zelfs zijn er onder onze kerken hier en daar nog formatiën, die zich nog altoos inbeelden, dat ze thans onder den kerkelijken naam slechts hetzelfde losse leven hebben door te zetten, waaraan ze zich onder de vroegere eigendunkelijke leiding gewend hadden. Maar dit is een quaestie van tijd.

Na de actie van 1834 hebben de toenmalige broederen nog wel met andere misstanden te worstelen gehad, en toch heeft de uitkomst geleerd, dat het gezonde kerkelijk beginsel, eenmaal ingedrongen, altoos doordringt, en ten slotte over al zulke misstanden de overwinning behaalt.

Geduld en beleid, en waar het moet een enkel maal betoon van kerkelijke veerkracht, zijn de zedelijke machten, waardoor ons deze overwinning vooi^uit verzekerd is.

Dit nu is een onmiskenbare winste.

We zijn er mee teruggekeerd op den historischen weg. We hebben thans weer aansluiting aan ons verleden. Er wordt weer eenheid van belijdenis gekweekt. De afwijkende _ geesten houden zich stil, en het gevaar van ketterij is daardoor afgesneden.

Ook is men over de kerkinrichting en de kerkregeering en het kerklijk leven weer gaan nadenken. Helderder en zuiverder begrippen zijn weer aan het opkomen.

De wilkeur van het geestelijk Pelagianisme heeft uit. De eigendunkelijkheid is aan banden gelegd. Er heerscht weer orde en regel onder de ordinantiën die Christus voor zijn kerk gaf.

Ook het Sacrament begint de plaats der eere te hernemen.

Kortom, de bedding waardoor de stroom moet gaan, begint weer vaste en geregelde lijnen te vertoonen, en steeds meer worden de hindernissen, die aan het voortvloeien van den stroom in den weg stonden, uit die bedding weggeruimd.

Ongetwijfeld is er dus oorzaak van dank.

Vergeleken bij den kerkelijken toestand op het laatst der vorige en het begin van deze eeuw, zijn , \ve in een land vanj melk en honig gekomen.

Bilderdijk zou zijn oogen niet gelooven, als hij aanschouwen kon, wat thans in ons land gezien wordt.

De vroegere eenzijdigheid is overwonnen.

De kerk is weer in haar eer en haar beteekenis hersteld.

i Alleen blijft de vraag, en ook die moet onder de oogen worden gezien, of we geen gevaar loopen, om thans van het ééne in het andere uiterste te vervallen, en of de triomf van het kerkelijk leven wel geacht kan worden tegelijk de triomf van geestelijk leven in ons midden te zijn.

De zendeling Van A.lphen.

Liever hadden we onderstaand schrijven van den zendeling Van Alphen 7iiei geplaatst.

Maar nu1hij; er op aandringt, en aaneen broeder, die zich verongelijkt acht toch het woord niet mag onthouden worden, om ook zijnerzijds te spreken, zullen we hem ter wille zijn, en aan zijn protest in onze kolommen plaats verkenen.

Het is van dezen inhoud:

Mijnheer de Redacteur'.

Volgens mijne overtuiging persoonlijk verongelijkt door de Deputaten Synodi tot de zending en het zendingswerk op Soemba in gevaar van in een verkeerd spoor te worden geleid, gevoel ik mij sedert lang gedrongen, in 't belang der kerken en zending publiek te maken, wat mijn hart met smart en zorg vervult; doch werd daarvan terug gehouden, om redenen: de Deputaten Synodi tot de zending, de eigenlijke motieven van mijn ontslag tot heden nog niet noemde; een verweerschrift en protest door mij bij die vergadering werd ingezonden, dat gesteund wordt door geschriften van dezelfde strekking der kerkeraden van Soerabaia en Batavia, en het - dus betamelijk is, de uitkomst daarvan af te wachten; en dewijl de zaak in quaestie van te teederen aard is, personen raakt, waarom het den christen past, niet, dan m het uiterste geval, althans publiek, daarop in te gaan. Daarom heb ik dan. ook gezwegen; en zonder in eene beoordeeling te vallen, slechts feiten genoemd, tegenover de mededeelingen van den heer Wijngaarden, door den Eenvaarden heer Donner overgenomen in het Mosterdzaad.

Nu echter de heer Ds. Lion Cachet, lid der voornoemde Deputaten in de Heidenbode., een niet kerkelijk blad, het schrijven van den zendeling Wijngaarden, volgens zijne meening, een indirect bewijs noemt, waardoor »het ontslag" van den heer v. A. door Deputaten Synodi tot de zending volkomen wordt gerechtvaardigd, kan ik niet anders, dan mijne bevreemding dien heer te kennen geven, en ZEerw. uitnoodigen, ook de directe bewijzen publiek te maken, en alzoo de belangstelUng der kerken in deze zaak, niet weinig geprikkeld door genoemde bewering, niet langer op de proef te stellen, , en mij de gelegenheid te geven, mij te verantwoorden, de kerken in te lichten omtrent den stand der zaken op Soemba.

Met deze uitnoodiging zou ik nog den heer Lion Cachet op het hart willen drukken in deze zoo uiterst teedere zaak, uitsluitend van kerkelijke bladen gebruik te maken, onze huishouding niet op straat te brengen, gedachtig aan het woord: > die zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht". Dat wij vrij van antipathiën en hartstochten in deze quaestie mochten worden geleid, slechts bedoelende, Gods eer en de uitbreiding van zijn Rijk.

Met referte naar de Heidenbode W. 56 Maart 1894, verzoek ik U vriendelijk deze regels een plaats te willen geven, in Uw geacht blad de Heraut.

Met hoogachting

Uw dw, dienaar in Chr.

J. J. VAN ALPHEN.

Soerabaia, 21 April 1894.

Wat in dit schrijven tegen den heer Ds. Lion Cachet voortkomt, houdt zeker weinig steek.

Kan men er heusch in goeden gemoede aanmerking op maken, dat Ds. Lion Cachet deze zaak in de Heidenbode besprak ? Is dan niet de Heidenbode het speciale orgaan van de Zending, waartoe ook deze quaestie behoorde ? En is niet de Heidenbode 'wel terdege min of meer ook met onze kerken in verband getreden r

Ook dat sop straat brengen" is o. i. een misplaatste uitdrukking.

Zelfs zou het de vraag zijn, of zulk een quaestie niet veel meer op straat zou komen, als ze in de Zuidholl. Kerkbode, dan nu ze in de Heidenbode besproken is.

Het komt ons daarom voor, dat deze bedenking geheel wegvalt, en niet de minste kracht van verweer bezit.

Dat br. Van Alphen zijn ontslag betreurt, en allicht oordeelt, dat er onrechtvaardig in zijn zaak gehandeld is, begrijpen we ten volle.

Toch wenschen we aan zijn overdenking de vraag te onderwerpen, of Deputaten voor de Zending niet steeds handelen moeten naar den regel, dat de zendelingen er om de Zending zijn, en niet de Zending om de zendelingen.

Veel te veel is zelfs in onze kerken het denkbeeld doorgedrongen, alsof men desnoods een kerk soms dertig en meer jaren aan haar lot mocht overlaten, indien zij bediend wordt door iemand die feitelijk voor deze bediening ongeschikt is. Gelukkig dat de kerkvisitatie hierin allengs betering brengt, en het denkbeeld alsof de gemeente er ware om de ambtsdragers, en niet de ambtsdragers om de gemeente, uitroeit.

Maar natuurlijk komt het op het handhaven van dien eenig waren en goeden regel nog veel meer aan bij het werk der Zending, omdat in zulk een ver en vreemd land letterlijk alles aan den éénen persoon van den Zendeling hangt.

Blijkt derhalve aan de Deputaten van de Zending, dat, uit wat oorzaak ook, het werk onder de leiding van dezen of genen broeder niet vlot, dat hij niet de rechte man op de rechte plaats is, .endat zijn maintineering op zijn post schade aan den voortgang van het werk zou toebrengen, dan 7«öif^ worden doorgetast, ook al zijn er geen bepaalde feiten, waarop een voimis zou kunnen rusten.

Wie zendeling wordt, moet dit vooraf weten, - -^

Hij moet zelf [inzien, dat er in zulk een geval niet anders kan gehandeld worden.

En op Deputaten die in zulk een geval doortasten, mag allerminst een blaam worden gelegd.

Recensie.

Bij den heer Fernhout te Amsterdam verscheen een belangrijke studie van den heer J. de Jong te Haarlem, die ten titel draagt: De Gereformeerde kerk in de tweede helft der vorige eeinv en de revolutionaire woelinge7i in ons vaderland, in betrekking tot haar, de Roomseken en de Dissenters.

Vooral zulke historische studiën stellen we op hoogen prijs.

De meeste broederen weten niet wat er geschied is, en in de vaderlandsche geschiedenissen, zelfs op onze Christelijke scholen, is het lang niet altijd mogelijk zoo diep ook in de geestelijke en kerkelijke stofte in te dringen, dat duidelijk uitkomt, welke geesten met elkander geworsteld hebben, en hoe uit die worsteling het leven geboren is.

Bovendien de leeftijd onzer kinderen op school is niet de geschiktste, om ze in zulke overwegingen in te leiden.

Juist daarom echter is het zoo goed, dat een studie als die |van den heer De Jong onze predikanten, onze onderwijzers en onze kundiger gemeenteleden in staat stelt, kennis te nemen van de vele bijzonderheden die destijds den toestand beheerscht hebben.

Daarvoor nu is juist een studie als de zijne bij uitstek geschikt, omdat hij minder zelf spreekt en oordeelt, dan wel de ofificieele stukken en couranten dier dagen spreken laat.

Zijn studie is juist door deze vele' bijzon-derheden zoo aantrekkelijk, ea wie er aan begon leest ze vanzelf door.

Het is een stuk dat boeit, niet door diepzinnige gedachten, maar door zijn rijk gestofifecrdcn en goed geordenden inhoud.

Toch deinst de schrijver daarom niet voor het vellen van een oordeel terug.

Veeleer resumeert hij op blz, 41 zijn resultaten klaar en helder ia deze vier stellingen :

1. Dat door het achterblijven van verbeter ingen op historischen grondslag in het staatsorganisme der Rep/bliek het streven naar denkbeeldig volksgeluk werd aangewakkerd;

2. dat het aan Franscïien geest en antichristelijke leerstellingen gelukt is onze vrijheid te vernietigen;

3. dat de revolutionaire factie bestond vit Roomschen en Mennonieten; gesteund door het Liberalisme in de Gereformeerde Kerk;

4. dat de Calvinisten voor de goden der nieuwe eeuw niet gewierookt., maar onder smaad en verguizing tegen hen hebben getuigd.

Dank zij den schrijver vooral voor deze laatste stelling gebracht, nu zelfs Christenen onder ons zoo vaak de Calvinisten beschuldigen van op het laatst der vorige eeuw hun beginsel verloochend te hebben.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juni 1894

De Heraut | 4 Pagina's

Een edel getuigenis.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 juni 1894

De Heraut | 4 Pagina's