GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Steeds hetere teekenen van leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Steeds hetere teekenen van leven.

24 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 22 Juni 1894.

Wezen we onlangs op het kloek getuigenis van Ds. Talma te Vlissingen, en op het nobele woord van Ds Van Hoogstraten te 's-Gravenhage, thans is opnieuw te wijzen op een verklaring, die, wijl ze uit de pen van een Nederlandsch Hervormd predikant komt, moed voor de toekomst geeft.

We bedoelen deze verkkuiug van Dr. Van Veen, te Groningen, over de zilveren koorde.

Hij schrijlt in het Gron. Volksblad dit:

«Welnu, naar onze vaste overtuiging bestaat er zulk een middel. De financiëele band tusschon den Staat en de Kerk moet losgemaakt worden. Dat is voor beiden beter. De Kerk zal zich dan ook vrijer kunnen bev, - egen, want, al moet toegestemd worden, dat die band haar niet zoo heel erg knelt, in sommige gevallen kan hij toch lastig zijn. Als wij nu die losmaidng tegenhouden, dan werken wij mee, dat die band mettertijd gewelddadig vaneen ge scheurd wordt en dat het bovengenoemde onrecht geschiedt. En daarom, al behoor ik niet tot de antirevolutionaire partij, ik voor mij ben verzekerd, dat de eenig ware v/eg om in dezen voor veel onheil bewaard te worden en op zuiverder terrein te komen, door haar gewezen is: de Staat rekene af met de Kerk en betale haar een kapitaal uit, van welks renten zij aan elke gemeente eene uitkeering doen kan, die even groot is als het bedrag, dat zij nu als Rijks-iraktcmept geniet. Over de wijze van afrekening kan ' later nog gesproken worden, als men eerst het hierover maar eens is: het moet tot afrekening komen, h'.n als het daartoe — spoedig, hoop ik I — kornt, dan is althans ééne grieve, die tegen onze Kerk aangevoerd wordt, uit den weg; maar dan is de Kerk ook vrijer in hare bewegingen en althans uit één gevaar, dat nu nog haar dreigt, verlost. Maar óf het zoo spoedig daartoe komen zal, zie, dat betwijfel ik nog, — gij begrijpt wel waarom."

Dit wo-; rd, we stemmen het toe, staat riet Jioog en klimt niet op tot de ideale uiting in het woord van Talma of Van Hoogstraten,

Het is plat en gelijkvloers berekenend. Maar ook zoo heeft dit getuigenis toch waarde.

Er wordt toch erkend, dat een kerk zich «vrijer beweegt" als de «zilveren koorde" springt.

En ook het spreekt uit, dat zij, die dusver voor het losmaken van de «zilveren koorde" ijverden, dit niet deden om de Nederlandsche Hervormde kerk, gelijk men zeide, te nekken, maar uit drang van hooger beginsel. Wat we steeds beweerden, maar nooit geloofd werd, vindt hier zijn bevestiging, t.w. dat het juist in het belang van de Nederlandsche Hervormde kerk was, zonder verwijl de zilveren koorde door te snijden, mits dit geschieden kunne volgens het stelsel neergelegd in Art. 20 van het Program van het Centraal Comité.

Nu maakt één zwaluw nog geen zomer, en het op zich zelf staand getuigenis van ür. Van Veen zet de opinie in de Nederlandsche Hervormde kerk nog niet om. Maar het is dan toch een beter levensteeken.

Het toont, dat men de zaak gaat indeuken en doordenken, en mits men er studie van maakt, tot g^zw andere conclusie komt dau wij reeds voor het vierde eener eeuw bepleit hebben,

'Een predikant ontzet.

Aan het afzetten van predikanten komt in de Ned. Herv. kerk maar steeds geen einde.

Eerst heeft men de »Doleerenden"' bij heele groepen afgemaakt, omdat ze de Belijdenis niet voor het Reglement wilden doen zwichten.

Toen heeft men eenige predikanten afgezet, omdat ze de wet des zedelijken levens geschonden hadden.

En nu weer treft gelijk vonnis Ds. Faure, omdat hij Irvingiaan was geworden.

Dit vonnis is te belangrijk, om het aan onze lezers te onthouden.

Het luidde aldus:

De Kerk. Ct. bevat het besluit van het provinciaal kerkbestuur van Gelderland, waarbij Ds. Faure te Rede, als predikant bij de Ned. Herv. kerk ontslagen zal worden, «indien hij niet binnen den termijn in hooger beroep 'gaat, of met erkenning zijner dwaling alsnog zijne betrekking tot de zoogenaamd Apostolische kerk erbreke, of zelf het emeritaat aanvrage, " Uit de laatste woorden blijkt, wat tot het ontslag an Ds, Faiire aanleiding geeft. Het provinc. erkbestuur meent, dat Ds. Faure's lidmaatchap van de Apostolische kerk onvereenigbaar s met zijn herderlijk ambt in de Ned. Herv. erk. Het argument van Ds. Faure, dat de postolische kerk eene kerk ? ou zijn boven de erkgenootschappen, eene kerk dus, waartoe en kan behooren zonder aan zijne verplicho o a h b i v h h N d tingen tegenover het eigen kerkgenootschap te kort te komen, werd afgewezen, omdat door de Koninklijke goedkeuring op hare statuten de Apostolische kerk stelling heeft genomen naast de andere kerkgenootschappen, en bovendien het karakter van eene afzonderlijke kerk te zijn, genoegzaam blijkt uit den eigen eeredienst en de eigen priesterschap.

Dit vonnis nu noemen we in zoover merkwaardig, overmits het ook deze zaak puur formeel afdoet.

Ds. Faure wordt afgezet, niet omdat hij verkeerde leer leert of de Belijdenis weerspreekt, en ook niet omdat hij het Irvingianisme aanhangt, maar puur formeel omdat de Irvingianen bij Kon. besluit als kerkgenootschap erkend zijn.

Nu kan men, volgens deze kerkelijke rechters, van geen twee kerkgenootschappen tegelijk lid zijn, en daarom moest Ds. Faure afgezet.

Een man die heel de Schrift verwerpt, die den Christus zijn kroon ontrooft, die de hope des eeuwigen levens loochent^ kan vrij leeraar in deze kerk blijven, zelfs Voorzitter der Synode worden.

Een socialist, desnoods een anarchist, is in deze kerk op den kansel niet misplaatst. Maar als men formeel iets doet dat niet in den haak is, dan waakt deze kerkelijke rechtspraak op met bannissement en afzetting, en deswege moest ook Ds. Faure worden geweerd.

Dat Prof. Gunning tegen dit vonnis toornde, vatten we.

Alleen, gelijk Ds. Winckel terecht opmerkte, is het in Prof. Gunning af te keuren, dat hij thans het Irvingianisme van Ds. l'''aure in bescherming neemt en tegen zijn vonnis in verzet komt, terwijl hij indertijd tegen de Calvinisten zich overstelde en het vuur der vervolging tegen hen aanblies.

Natuurlijk kan Ds. Faure geen predikant blijven in een Gereformeerde kerk, want het Irvingianisme staat lijnrecht tegen het Calvinisme over.

Alleen maar de Synodale kerk miste voor het slaan van dit vonnis het zedelijk recht en stelde zich ook uu aan, niet als een kerk die recht spreekt, maar als een Genootschap dat voor zijn formeele rechten waakt,

Uliig-BLerkelijlt.

IV,

Nog op een derde punt bedreigt ons het »eng-kerkelijke", ook wel »kerkisme" genoemd, met geen geringe schade.

De levensuiting van het Lichaam van Christus gaat niet in het kerkelijk instituut op. Er v.'erken én verticaal uit den hemel én horizontaal uit het verleden van vóór achttien eeuwen, allerlei geestelijke krachten, krachten des Koninkrijks, werkingen der toekomende eeuw, op ons menschelijk leven in, die soms geheel buiten het kerkelijk instituut omgaan, en die haar vrucht vertoonen in de kerstening van het persoonlijk en huiselijk, het maatschappelijk en nationale leven, in de denkwereld, en in de wereld der practijk.

Daarom is hetgeen wij als leden onzer kerk voor en in die kerk te doen hebben, allerminst Iteel onze plicht of «/onze roeping.-Wie als kerklid onberispelijk nakomt al wat het instituut hem oplegt of van hem vraagt, heeft nog niet het één tiende vervuld van wat hij als dienstknecht en krijgsknecht des Heeren, als kind van zijn God, en als verloste van den Christus te doen heeft.

Er is in ons leven een k£rkelijke actie, maar ook een actie die buiten het instituut omgaat. Zelfs kan men zeggen, dat hetgeen we institutair doen, slechts de voorbereidingen oefening is voor hetgeen we te doen. hebben in het volle, rijke, menschelijke levei> . Nu is het opmerkelijk hoe de periode van den Réveil, die de kerk als instituut minachtte en, zoo al niet verwierp, dan toch meest voorbijliep, juist op sociaal en nationaal gebied een zoo groote activiteit ontwikkelde.

Men behoeft ten onzent slechts den ééneri naam van Pleldring te noemen, om terstond te doen gevoelen, wat kracht er op dit veelzijdig terrein van deze richting uitging. En evenzoo is ook de bemoeiing met liet schooh\'ezen, met de Evangelisatie, met de slavernij, met den sterken drank, met de zending, met de Zondagsschool, Oift de opium, met de fabrieksarbeiders ea zooveel meer niet van het Instituut, maar bijna geheel van de vrije Christelijke actie uitgegaan.

Toch was er zekere onevenredige zucht om alle actie op kerkelijk terrein te verwaarloozen, en daarentegen in de actie op sociaal en nationaal gebied het één en ai te zoeken. PZen verbreking van de harmt> nie, die zich maar al te wreed gewroke.'i heeft, en ten slotte op verwatering en verslapping uitliep.

In zooverre is het dan ook te zegenen, dat de kerkelijke actie weer aan het woord is gekomen, en dat met zulk een kracht, dat zelfs in de Ned. Herv. kerk than.s een kerkelijke stroom gaat, waarvan Molenaar en Schotsman, konden ze uit hun graven opstaan, vreemd zouden opzien.

Dit is de zegen van eiken principieelerji strijd, dat hij niet alleen in eigen boezeni het vergeten en verwaarloosde belang «-eèr boven doet koinen, maar dat zulk eeu striM ok den tegenstander dwingt, om ziJRcTzijds, p eigen terrein, een evemvijdig ioopende ctie uit te lokkeji,

Hoe vreemd het dan ook klinke, toch fs et waar, dat het kerkisme op dit oogenlik minstens even sterk, zoo niet sterker n de Ned. Herv. kerk optreedt, dan in de rijgemaakte kerken; daargelaten nog dat et in de vrij gemaakte kerken vaak een eilig karakter vertoont, terwijl het m de ed. Herv. kerk enkel een strijd is voop en uitwendigen vorm.

Deze kerkelijke actie heeft dan ook on-

getwijfeld het verbroken evenwicht veelszins hersteld; de harmonie een tijdlang zelfs schoon doen schitteren; en de institutaire actie der kerk met haar organische werking in frisscher levensverband doen uitkomen.

Maar, en ook hiervoor sluite men de oogen niet, de evenaar in het huisje sloeg, gelijk de winkelier zegt, ook wel eens door, d. w. z. dat de schaal die G& ïs^Jinks te zwaar naar omlaag neigde, thans gevaar loopt, rechts te veel naar beneden te gaan.

En hiertegen nu hebben vooral wij, als Calvinisten, steeds op onze hoede te zijn. Het Calvinisme was van meet af, toen het ons land binuentoog en hier de sympathie der veerkrachtige geesten veroverde, allerminst een uitsluitend kerkelijk beginsel.

Wie Calvinist was aanvaardde in het Calvinisme een eigen wereld-en levensbeschouwing, die zich, nu meer dan minder in het oogloopend, hier meer daar minder bewust, over heel het terrein van ons menschelijk leven uitspreidde.

Het Calvinisme heeft ook ten onzent niet alleen de reformatie der Roomsche tot de Gereformeerde kerk tot stand gebracht, maar tegelijk den geest omgezet, de wet verzet, de zinnen gewijzigd, de gewoonten veranderd, de zeden gezuiverd, en aan het nationale leven een ander^ karakter geleverd.

Een Calvinist was een ander persoon een Roomsche of een Dooper. dan

Een Calvinistisch huisgezin leefde en bestond anders dan het huiselijk leven hier vroeger was.

Onze Calvinistische maatschappij vertoonde al spoedig een heel ander gelaat dan het maatschappelijk leven onder ons grafelijk gouvernement.

Ja, zelfs heeft het Calvinisme een ander streven en andere richting gegeven aan het wetenschappelijk onderzoek en aan de kunst.

En wat bovenal de eer van het Calvinisme ten onzent blijft, het heeft ons nationaal bestaan zoo radicaal ge\yijzigd, dat uit de vroegere zeventien Nederlanden, allengs de republiek der zeven geünieerde Provinciën is opgekomen, en dat in die zeven geünieerde Provinciën de volksgeest zóó is wakker geworden, en zulk een volksenergie is gaan werken, dat ons kleine landje de vrijheid voor geheel Europa veroverde en een tijdlang voor geheel Europa den toon aangaf.

Dat ook aan deze omzetting smetten en gebreken kleefden, ontkennen we niet. Bezoedeld blijft elke menschelijke actie. Maar toch stond de Calvinistische alzijdige actie die in Calvijn haar geestelijken vader bezat, naar het getuigenis dat zelfs nu nog de uitpemendste historiekenaers geven, destijds op zoo ideale en zedelijke hoogte, dat er nauwelijks een tweede voorbeeld in de wereldgeschiedenis is aan te wijzen, van een geestelijke actie die zóó diep en zóó gezegend doorwerkte.

Ze was een levensverjonging van ons volk in den wortel zelf van zijn bestaan, en daarom doorwerkende in al de verhoudingen van het volksleven.

Nu zou het natuurlijk ongerijmd zijn, soortgelijk resultaat van het thans-weer opgebloeide Calvinisme te verwachten. Men blijve nuchter.

Het toen verkregen resultaat immers was voor geen gering deel te danken aan het karakter van de toenmalige v/orsteling, aan de verhoudingen van den toenmaligen tijd, en aan de proportioneel niet geringe beteekenis van de zeventien Nederlanden. Iets wat reeds daaruit blijkt, dat de bevolking der zeventien Nederlanden eertijds voor die van Engeland weinig onderdeed.

Thans is, mede als vrucht van de actie onzer vaderen, het algeineerie leven in Europa zoo machtig opgebloeid, en zijn de evenredigheden, ten nadeele van ons land, zoo ongelooflijk en tot onherkenbaar wordens toe gewijzigd, dat wij naast de adelaars en gieren die hun nest op dej steenrotsen bouwden, weinig hoogere beteekenis meer hebben dan van een koolmees of in het gras broedende kievit.

Wie zich daarom inbeeldt, dat de Calvinistea onzer dagen, mits ze maar doortasten en hun beginsel hooghouden, ook na nog tot een invloed zouden kunnen komen, die ook maar eenigszins aan den invloed uit de dagen onzer vaderen evenredig ware, zou spelen met bedrieglijke illusiën, en door Jonathan wel eens uit zijn schoone droomen naar de naakte werkelijkheid mogen worden teruggeroepen.

Dit glorieus verleden is onherroepelijk VOC'.rbij, en zulk een kroon wordt door den God der natiën schier nimmer tweemaal op het hoofd van hetzelfde volk gedrukt. Neen, onze taak en onze roeping is een veel bescheidenere.

ons ver­ We hebben een plicht jegens leden.

Ook al kon het Calvinisme in onzen eigen levenskring geen enkele notoire kracht meer oefenen, dan nog zou het een verzaking van onze roeping zijn, indien we de erfenisse der vaderen niet in eere hielden, maar meezongen in koor met de Remonstranten vanouds en de Remonstranten uit jonge dagen, die de eere van het Calvinisme pro memorie uittrekken en het inmiddels haatten met den ouverzoenlijken haat van hun hart. Wij hebben ons verleden, wij hebben de nagedachtenis onzer vaderen te eeren, niet nog het meest omdat zij onze geestelijke vadereu waren, doch bovenal omdat God de Pleere zulk een groot werk, door hen en in die dagen, gedaan heeft, en het ons voegt en past de machtige daden onzes Gods niet te vergeten, maar de heugenis er van bij kinderen en kindskinderen voort te planten.

Dit eischt de dankbaarheid, dit eischt de eerbied voor 's Heeren bestel in de schitterende historie van ons land en ons volk. Niet de Motleys moeten van buiten ^omen, om de glorie van ons verleden in episch proza te beschrijven, noch de Campbells 'en Griffith's ons den invloed toonen, die van hier uit op Engeland en Amerika werkte, maar wij zelven in de eerste plaats zijn geroepen, om den roem van het voorgeslacht ook ter bezieling van eigen leven en van het leven onzer kinderen te doen naleven in aller gedachtenis.

Dat Fruin ten onzent aan dien roem zijn tol betaalde en Bakhuyzen ten Brink onze oude Calvinisten eerde, was wel schoon, maar toch rijker en dieper dan zij kon Groen van Prinsterer daarom de heugenis van dien roem doen weerklinken, omdat hij zelf als issii de Calvin, als geesteskind van den Geneefschen hervormer een geestelijke sympathie met het voorgeslacht bezat, die én Fruin én Bakhuyzen miste.

Daarom drongen we er steeds op aan, dat toch ook uit onzen kring mannen mochten opstaan, die het Calvinisme uit zijn bloeitijd tot het onderwerp van hun studie kozen, en voor de issus de Calvin de eere opeischten, om de nagedachtenis van het Calvinisme in eere te houden.

Maar ook drongen we er juist deswege steeds op aan, dat op onze Christelijke scholen, omdat ze Nederlandsche scholen zijn, de bezieling van het voorgeslacht in de harten der kinderen mocht worden overgestort, en dat op de catechisatie de ver reikende beteekenis van 1567 en van 1572 en van 1618 ook uit kerkelijk en geestelijk oogpunt mocht worden toegelicht.

Ja, zelfs in het huisgezin eischen we dat onze schoone traditiën, die zoo veelszins vergeten zijn, weer mochten opleven, opdat ons opkomend geslacht weer beseffen zou van wélken geestelijken adel we afstammen, en hierdoor het hoog besef van wat het ^noblesse oblige" ook ons als geadeld volk oplegt, in breeden omvang, zijn kracht zou kunnen hernemen

Een volgend maal werken \ye dit breeder uit.

Doch reeds uit wat we aanstipten moet elk lezer gevoelen, dat het heel iets anders is, of men zegt: »Ik heb mijn Gereformeerde kerk, en ben dalrmee voldaan", of wel dat men de reformatie zijner kerk in verband zet met die algemeene beteekenis van het Calvinisme, die uit de historie ons tegenblinkt, en ook nu nog haar schijnsel moet geven.

De kerk was in de lède eeuw het centrum, het middenpunt van waar het leven uitging, maar, in het drievoudig snoer, volgde toch, ook al ging de kerk voorop, op die kerk ook Oranje en Nederland. En zoo blijve het!

eervolle begrafenis.

Op 31 Mei jl. heeft dan de overdracht van het Zeudingveld en den Zendingarbeid der Nederlandsche Gereformeerde Zendingvereenigiug aan de Deputaten van de Zending plaats gehad.

Hierin verblijden we ons hartelijk, omdat eerst hierdoor aan een steeds tweeslachtige positie een einde komt.

Door Deputaten van de Zending was aan het Hoofdbestuur deze nadere toelichting gegeven van de wijze waarop zij het Besluit der Synode te Dordrecht verstonden.

Deputaten Synodi der Gereformeerde Kerken in Nederland tot de Zending onder Heidenen en Mohammedanen, van hun Commissie, die met U heeft geconfereerd d.d. 8 Maart 11., in zake de overname door de Gereformeerde Kerken van het Zendingveld met den Zendingarbeid der Ned. Geref. Zending-Vereeniging, — vernomen hebbende, dat door U een nadere verklaring gewenscht wordt van hetgeen verstaan moet worden in het besluit der Synode te Dordrecht (Art. 109) met s overname van het Zendingwerk op Midden-Java; " — heeft, na rijpe overweging, besloten U hierop te antwoorden :

Dat het voornoemd besluit der Synode, waarvan U afschrift werd toegezonden, kwalijk in een anderen zin kan worden verstaan, dan: oveïname van geheel het Zendingwerk^ insluitende de Keuchenius-school tot opleiding van Inlandsclie onderwijzers en helpers; de arbeid door Inlandsche helpers en onderwijzers; meer bepaaldehjk ook de arbeid door Inlandsche, Colporteurs-Bijbeliezers; en voorts de Geneeskundige Zending. Alles, met de arbeiders op het gcheele arbeidsveld, nl. in de Residenties Bagelen, Banjoemas, Djokjokarta, Kedoe, Pekalongan en Tegal, en de 'aanvrage der Nederlandsche Gereformeerde Zending-Vereeniging voor Soerakarta, zooals het is of aangevangen werd op het oogenblik der finale overdracht van arbeidsveld en arbeid door de Vereeniging aan de Kerken. Hierbij tot leiddraad genomen het Verslag met Schema door uw Afgevaardigde, tevens die der Ned. Geref. Kerken bij de Synode te Amsterdam d.d. 7 Juni 1892 ingediend. Uit den aard der zaak, zijn Deputaten strikt gebonden aan de opdracht hun door de Kerken verleend. Zij kunnen dus met de Ned. Geref. Zend.-Vereen, geen bedingingen of voorwaarden aangaan, anders dan voor zoover dit stoffelijke aangelegenheden betreft. Doch wel verstaande, dat de vraag van het Hoofdbestuur geen andere bedoeling heeft, dan de overdracht van het Zendingveld en den Zendingarbeid aan de Kerken zoo volkomen mogelijk te doen zijn, is het aan Deputaten aangenaam op die vraag zoo bevredigend en afdoend te kmmen antwoorden.

Uw doel waarde Broeders! met de overdracht van .uw Zendingarbeid aan de Kerken is, blijkbaar, dat daarin de Naam des Heeren eere ontvangen, en de uitbreiding van Zijn Rijk op Midden-Java bevorderd worde, en dat der Kerken, inet de overname van dien arbeid, is eenerlei. In goed vertrouwen kan overdracht en overname dus nu tot stand komen, alles in gehoorzaamheid aan den Heere en • in afwachting van Zijn zegen.

Dat bij de eventuëele overname, de geldelijke verplichtingen der Vereeniging, waarvan door U wel opgave geschieden zal, met den arbeid overgaan, mag als vastgesteld beschouwd' worden. Terwijl uit den aard der zaak, zoo spoedig zulks zal kunnen geschieden, de bezittingen der Ned. Geref. Zend.-Vereen, aan de Kerken zullen worden overgedragen onvervreemdbaar van den dienst der Zending.

Door Deputaten is hun Moderamen belast, om namens hen, de zaken definitief ten einde te brengen en alle desbetreffende stukken te teekenen,

Hierop nam de vergadering der Vereeniging met algem^eene stemmen dit alles beslissend besluit:

»De Vergadering machtigt het Hoofdbestuur om het Zendingveld en den Zendingarbeid der Nederlandsche Gereformeerde Zending-Vereeniging op Midden-Java over te dragen aan de Gereformeerde. Kerken in Nederland, met ingang van r Juni 1894, in termen als vervat in de missive van Deputaten Synodi dier Kerken tot de Zending onder Heidenen en Mohammedanen dd. Utrecht 19 April 1894."

En ten slotte is op 31 Mei, ingevolge dit besluit, de overdracht tot stand gekomen, blijkens deze notulen:

Tegenwoordig van het Hoofdbestuur, de H.H.: Ds. N. A. de Gaay Fortman, President der N. G. Z. V., W. Hovy, Vice-President, H. van den Berg, Secretaris voor de Binnenl. Corresp., Ds. F. Lion Cachet, Secretaris voor de Buitenl. Corresp., J. H. Stoové, Penningmeester en de Heer A. J. van Marie.

Hét Moderamen van Deputaten, bestaande uit de HH.:

Ds. A. van Minnen, President, Ds. F. Lion Cachet, Assessor, Ds. L. van der Valk en Ds. J. H. Feringa, Scriba. En de Zendingdirector DS....J, . H. Donner.

Ds. de Gaay Fortman opent de Vergadering met gebed, en spreekt daarna een inleidend woord met betrekking tot het doel der Vergadering : de dVergave en overname van het Zendingveld en den Zendingarbeid der Ned. Geref. Zendingvereeniging op Midden-Java, aan en door de Gereformeerde Kerken in Nederland. Door Ds. Van Minnen en andere Deputaten worden onderscheidene vragen gedaan, aangaande het over te nemen arbeidsveld en de arbeiders in de Zending, die door het Hoofdbestuur worden beantwoord. Tegen vijf uur wordt de Vergadering verdaagd om, ruim zeven uur, te worden voortgezet, nu in de consistoriekamer der Vrije Schotsche kerk.

Opnieuw worden inlichtingen gevraagd en verschaft, bij nanïe ook wat betreft het voorloopig voortbestaan der Vereeniging, waarna Ds. Lion Cachet door het Hoofdbestuur wordt aangewezen om aan Deputaten alle verdere inlichringen te geven, - die zij mogen begeeren, aangaande en in verband met den Zendingarbeid der Vereeniging op Midden-Java.

Alle deze dingen nu geregeld zijnde, wordt overgegaan tot de overdracht, door het Hoofdbestuur namens de Ned. Geref. Zending-Veree-niging van haar Zendingveld en Zendingarbeid aan de Gereformeerde Kerken, en de overname daarvan, namens deze, door het Moderamen van Deputaten Synodi tot de Zending, waarvan een acte in duplo van weerszijden geteekend wordt.

Dat desniettemin de Vereeniging nogpro orma blijft voortbestaan, was ook o. i. niet te vermijden.

Immers de Vereeniging bezat gronden en gebouwen in Indië, en deze kan ze niet overdragen dan aan iemand die in Indië rechtspersoonlijkheid bezit.

Die rechtspersoonlijkheid nu bezitten onze kerken in Indië niet.

Dit punt is dus nader te regelen. Maar de Vereeniging trekt zich thans van alle werkzaamheid op het gebied der Zending teiug.

Ze heeft geen arbeidsveld meer. Ze arbeidt niet meer. Ze heeft geen zendelingen meer. Ze heeft geen Keuchenius-sc)xoo\ meer. Ze heeft niets meer in Indië dan gebouwen en gronden. Ze is nu voor de Zending in Indië een soort «kerkelijke kas."

Dit nu noemen we haar eervolle en eerlijke begrafenis.

Eervol, omdat deze Vereeniging steeds er op aandrong, dat de kerken zouden optreden, en thans, een man een man, een woord een woord, getoond heeft, dat het haar hiermee ernst was.

Toch scheiden we niet van haar, zonder een woord van dank en waardeering voor het vele uitnemende, dat ze, toen de kerken stilzaten, op het gebied der Zending tot stand bracht.

Haar blijft thans nog de taak, om haar statuten te wijzigen, en aan haar leden te doen weten, wat ze voornemens is thans met de contributiën te doen,

Zullen deze gestort worden in de kas der Zendingsdeputaten, of wel oordeelt ze, dat deze contributiën thans dienen te vervallen? Indien dit laatste, dan zie men wel toe, dat de alsdan vervallende contributiën, niet aan de Zending onttrokken worden, maar in de kas van Deputaten terecht komen.

Niet ongewenscht zou het daarom zijn, indien de Heidenbode de in duplo opgemaakte en geteekende Acte van overdracht openbaar maakte.

A.raerikaaii3Ghe toestanden'

Van den heer L. Holstein, 735oFedriastr. Auburn-Park, 111., ontvingen we twee kerkelijke berichten omtrent de Dutch Re/ormeel Churcli, die we te belangrijk vinden om ze niet te plaatsen, al plaatsen we ze natuurlijk geheel op zijn verantwoordelijkheid.

Hij heeft ze dan ook met zijn naam onderteekend.

Ze luiden aldus:

Twee plechtigheden in de Dutch Ref. Church.

Eene kerk wordt ingewijd. De leeraar beklimt den kansel, draagt het nieuwe gebouw plechtig in het gebed den Heere op, smeekt om 's Heeren zegen over hetzelve, spreekt vervolgens de gemeente aan, verkondigt deze den Christus als den eenigen Naam tot zaligheid en verlaat den kansel. Na hem betreed een man het spreekgestoelte, gekleed in opzichtelijke uniform. Wie is hij ? Niemand anders dan den kapelaan der Vrijmetselaars. Een heel corps vrijmetselaars, bestaande uit gemeente-leden^ is mede tegenwoordig. Allen in uniform, 't Wordt nu eerst plechtig. Wat doet die man op die plaats ? Wel, , hij wijdt dezen tempel toe aan den grooten Alvader^ den vader van 't Heelal, den grooten Bouwmeester van den tempel, waaraan zij samen bouwen. Hij spreekt den wensch uit, dat die groote Vader van 't Heelal dit gebouw ten zegen stelle voor de vereeniging hier tegenwoordig. Prachtige muziek besluit de plechtigheid. De kerk gaat uit. De gemeente gaat naar huis, waar zij het voorgevallene kan overdenken.

Een tweede plechtigheid: Eene doode wordt uitgedragen. Men vergadert als naar gewoonte met de doode (die natuurlijk binnengedragen wordt) in de kerk (der D. R. Ch.). De doode was lid der gemeente in volle gemeenschap geweest. De doode was lid van de orde der vrijmetselaars geweest. De doode was eene dronkaard geweest. Ten gevolge van dit laatste is hij gestorven. Thans zal hij plechtig begraven worden. De leeraar doet een korte toespraak. Daar is niets op aan te merken. Hij verkondigt den Christus naar de Schrift. De doode laat hij voor 't geen hij is. Zijn Eerw. heeft het zijne gedaan. Hij verlaat den kansel. StUte ... Daar beklimt een aanzienlijk man den predikstoel. Hij is in volle Vrijmetselaars-uniform. De plechtigheid wordt indrukwekkend. Hoort! Wat zegt de man ? Hij spreekt van God! God, den Vader van 't Heelal! Wat zegt hij van God! Hij zegt, dat God de zonde haat en straft! Hij zegt, dat er een hemel is! Ook een hel! De hel is hier. De hemel daarboven. Daar woont de Groote Vader! Hier tuchtigt hij zijne kinderen. Na den dood neemt hij hen in heerlijkheid op.

Nu - volgt de toepassing. Ds eerwaarde (? ) kapelaan slaat een blik op den doode. Wat zegt hij van hem ? Dat hij een getrouw lid der loge is geweest. Dat hij zijne contributie heeft betaald. Dat hij — ja, ook een zondaar is geweest. Dat hij vreeselijk-is ^^/«irto^i/geworden. Dat hij zijn hel heeft gehad. Dat hij nu mede juicht in de glorie daarboven \

— Wat is dat ? Het koor zingt: J Glorie, glorie, enz." — De plechtigheid is afgeloopen. Ziedaar twee plechtigheden in de Dutch Ref. Church. Ik voeg er niets bij dan deze twee woorden: Christus — Belial.

Dat het in deze schetsen verhaalde geene zeldzaamheid is, kunt gij zoo gij wilt op uwe vijf vingers uitrekenen, als volgt:

1. In Amerika zijn veel vrijmetselaars, vooral in 't Oosten.

2. Vrijmetselaars zijn leden der gemeente.

3. Vrijmetselaars sterven.

4. Vrijmetselaars worden begraven.

5. Vrijmetselaars worden kerkelijk begraven. Of:

1. Vrijmetselaars zijn leden der kerk.

2. Zij geven het hunne, tot bouwing der kerk»

3. Zij hebben derhalve een woordje mee te spreken in de kerk.

4. Niemand kan hun het zwijgen opleggen.

5. Zij slaan er munt uit.

R. HOLSTEIN. •

Wel hadden we gewild, dat de heer Holstein s> man en paard" genoemd had, en wenoodigen hem alsnog uit, dit te doen.

Eerst zoo is zijn voorstelling te controleeren, en kan zijn opmerking vrucht dragen. Nu weet niemand welke kerk bedoeld is, en welke classis hier heeft op te treden. .

Ook blijft het de vraag, of hij het zelf gezien heeft, of slechts van hooren zeggen weet, en ook of zijn berichten juist zijn.

Bleek intusschen dat de gegeven voorstelling met de waarheid overeenkomstig was, dan zou hier metterdaad een kwaad openbaar zijn geworden, dat onverwijlde correctie eischte.

Er zou dan een ergerlijk misbruik en een stuitende verslapping van de kerkelijke tucht openbaar zijn geworden, die gebeterd moet, om de eere dezer kerk te handhaven.

We vestigen op deze mededeeling dan ook zeer bijzonder de aandacht van onze broederen in Michigan en van allen, die tot deze kerk behooren.

Ze kunnen zelven met den heer Holstein in correspondentie treden, en zich vergewissen wat er van zijn mededeeling aan is.

En bleek dan zijn mededeeling juist, dan zeer zeker moet er onmiddellijk doorgetast, en moet deze zaak op de eerstvolgende Synode komen, opdat zulk een ergernis uit de heiligheden des Heeren worde weggedaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1894

De Heraut | 4 Pagina's

Steeds hetere teekenen van leven.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juni 1894

De Heraut | 4 Pagina's