GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Gods vergaderplaarsen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gods vergaderplaarsen.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zij hebben in hun hart gezegd; Laat ze ons te zamen uitplunderen; zij hebben alle Gods vergaderplaatsen in het land verbrand. Ps. 74 ; 8.

Wij zijn gewoon, op het voetspoor onzer vaderen, te spreken van de »saamkomsten der gemeente" en de »vergadering der geloovigen." Op zichzelf valt op deze uitdrukkingen niet af te dingen, want ook deapostel Jacobus spreekt van de »onderlinge bijeenkomsten." Zelfs kan het uitnemend zijn deze uitdrukkingen op den voorgrond te stellen, wanneer het geldt, gelijk in den strijd onzer vaderen met Rome, het gevaar van het clericalisme te weren, dat 'eigenlijk in den priester en in hem alleen het wezen der kerk ziet. Maar hooger en rijker is toch de opvatting van den Psalmist, waar hij spreekt niet van de saamkomsten der broederen, maar van Gods vergaderplaatsen.

In strijd met elkander zijn deze beide uitdrukkingen niet. Ook waar onze vaderen spraken van de saamkomsten der gemeente, beleden zij het wel met nadruk, dat degeloovigen als zoodanig niet kunnen saamkomen, tenzij dat de Heere in hun midden is. Vandaar dat ze zelfs in het gebed voor elke kerkelijke vergadering met nadruk vooropstelden, dat God de Heilige Geest als voorzitter in hun midden komen wilde, omdat zonder Zijne tegenwoordigheid hun samenzijn zijn wettig karakter missen zou.

Een tegenstelling is hier dus niet, maar wel geldt het een diepere opvatting. Wie, gelijk de Psalmist, spreekt van de vergaderplaats Gods, voelt, dat alle nadruk dan valt niet op ons, die daar saamkomen, maar op Hem, die ons roept, die in het midden van Zijn volk verschijnen wil, die daar komt om ons te bedauwen met Zijn Goddelijken zegen, maar ook van Zijn volk de eere Zijns naams zoekt.

Onder Israël, in de bedeeling der scha-^ duwen, heeft God de Heere deze heerlijke gedachte reeds afgebeeld.

In Bethel lag daarvan de eerste aanduiding, waar de ladder wordt opgericht tusschen hemel en aarde, de ontmoeting plaats grijpt tusschen God en den vluchtenden Jacob en zoo een oogenblik reeds het Imis Gods geboren wordt.

Maar wat te Bethel vluchtig en als de speling van een voorbijgaande lichtglans aanschouwd werd, werd straks vastgegrepen en bestendigd in de Ohel Moed, de tente der samenkomste door Mozes op Gods last opgericht en waarvan de naam juist dit aanduidt, niet dat het volk daar saamkomt om saam te beraadslagen, maar dat die tente, evenals later de tempel te Sion, de plaats 13, waar Israël zijn God en God Israël ontmoeten kan; waar God woont te midden van Zijn volk.

En wat is dit nu anders dan de diepste gedachte, die aan alle religie ten grondslag ligt: gemeenschap met den Eeuwige te hebben. Alle scheidsmuren af te breken, die ons van Hem scheiden. Den sluier op te heffen, die Zijn aangezicht bedekt. Zoo dicht bij Hem te komen, dat we het kloppen voelen van Zijn vaderhart.

Dat is het hooge ideaal, dat rust op den bodem van het hart van al Gods kinderen. Waarnaar ze uitzien en verlangen. Waarvan de vervulling als de kroon der zaligheid in de eeuwige toekomst des hemels hun tegenglanst. Wat hen met een Mozes op Sinaï bidden doet: Heere, toon mij nu Uwe heerlijkheid.

Nu is dit ideaal hier op aarde niet te verwezenlijken. Telkens treedt de zonde scheidend tusschenbeide. Slechts bij hooge uitzondering wordt iets van die rijke en volle gemeenschap des Heeren gesmaakt. Maar het hoogste streven van Gods volk blijft toch die zalige oogenblikken. te kennen, dat we nabij God zijn. En we zoeken dat niet alleen voor ons zelf, immers de ware religie sluit alle zelfzucht buiten, maar in de gemeenschap met die broederen, die uit een zelfden God geboren zijn.

Dit alles nu lag voorgebeeld en afgeschaduwd in Israels eeredienst door de tente der samenkomst en den tempel te Jerusalem. Maar de werkelijkheid is in Christus gekomen. Hij, die den aardscheu Tabernakel laat afbreken, omdat hij zelfde ware tempel is, Immanuel, God met ons, inwien lichamelijk al de volheid Gods woont. En die nu zelf al degenen, die de Vader hem geschonken heefjt, tot zich vergadert, opdat^ ze door Hem tot den Vader komen zouden.

Maar nog rijker ontplooien zich die heer lijke gedachten op den Pinksterdag door de uilstorting des Heiligen Geestes. Dan toch wordt de gemeente des Nieuwen Verbonds het Lichaam van Christus en daardoor evenals haar heerlijk Hoofd zelf een tempel Gods, een woonstede van den Heiligen Geesr. God is nu niet verre meer, maar woont te midden van Zijn volk; dat volk zelf is Zijn tempel geworden. En dat nu wordt gevoeld niet alleen in het mysterie van het gebedsleven, wanneer er werkelijk een ontmoeten plaats heeft van God en de ziel, maar ook v/aar in het midden der gemeente God door Woord en Sacrament beï tot Zijn volk komt en het aldus in vollci; zin wordt: Gods vergaderplaats.

Nu blijft deze ontmoeting tusschen God en zijn volk altoos eenzijdig, wanneer wij die op ons zelf zoeken, buiten de gemeenschap met al het volk van God. Afzonderlijk genomen zijn wij niets dan levende steenen, eerst saamgevoegd vormen wij den tempel Gods. Vandaar dat de rijkste ervaring van deze inwoning des Geestes eerst daar plaats grijpt, waar de geloovigen saam vergaderen; waar de eenheid van Christus' Lichaam voor een oogenblik feitelijk wordt aanschouwd; waar de rijkdom der gaven, die God aan dit Lichaam schonk, nu niet enkelen, maar allen ten goede komt en ook de lof en aanbidding haar hoogste punt bereikt, omdat zij komt uit aller hart.

Zoo leert het ons de Heilige Schrift en de ervaring aller eeuwen. Maar daarom moet het dan ook zoo beslist uitgesproken, dat het een gebrek in óns is, wanneer wij aan dat saamkomen met Gods gemeente geen lust hebben of wel, waar we naar Gods huis opgaan, daar niet komen met den diepsten wensch in het hart, om daar God te ontmoeten. Terwijl juist omgekeerd het samenkomen in het huis des gebeds zooveel rijker en heerlijker wordt, wanneer we gaan met de gedachte in de ziel: Het is God, die mij daar roept en Hij is het, die mij daar wacht. Ik zal daar God, den God mijns levens, ontmoeten. En zoo eerst verstaan we dan ook hoe David in Ps.Jm 42, juist omdat hij verstoken is van het opgaan naar Gods bede huis, klaagt, dat Hij de gemeenschap van God zelf missen moet en naar die gemeenschap dorst als het hert naar de waterstroomen.

En wie dat nu recht vat, gevoelt ook hoe geheel anders het verkeeren wordt in het heiligdom des Heeren.

Dan gaat men niet meer overal, waar een boeiend prediker optreedt, om een sgoed woord" te hooren en zelf eens gesticht te worden.

Dan is ons hoogste doel ook niet om de broeders te ontmoeten en de gemeenschap der heiligen te oefenen.

Dan is het ons in de eerste plaats om God te doen. Dan vragen we dus waar God Zijn gemeente vergadert, om Hem daar en daar alleen te zoeken.

En terwijl we daar dian neerzitten, zijn we niet met dien prediker, niet met die menschen om ons heen bezig in onze gedachten, maar met God. En dien God bedoelen we dan met ons gebed, met onze gave, met ons lied.

Immers het is Gods vergaderplaats.

Vanzelf wordt door dit schoone woord van den Psalmdichter voorgoed de gedachte buitengesloten, alsof dat kerkgaan alleen een uitwendige vorm zou wezen, die het wezen der religie niet raakt.

Neen, juist omgekeerd, wie dit maar verstaat, dat God daar vergadert met Zijn volk, gevoelt, dat het kerkgaan een behoefte is voor elk Godvreezend hart; door alle waarachtige religie geëischt wordt; een voorsmaak ons biedt van wat eens in den hemel ons wacht.

Die gedachte, dat het Gods vergaderplaats is, zal onzen ijver voor de kerk heiligen; alle menschelijke geprikkeldheid buitensluiten; ons alleen doen zien op de eere Gods, die in Sion woont.

Die gedachte zal ons tot wachters stellen op Sions muren, opdat geen kwaad binnensluipe waardoor we Gods gemeenschap zouden derven en de kerke Christi haar eeretitel verliezen zou.] l£g0!XT~"'

Die gedachte zal ons ook, zooveel dit doenlijk is, de eenheid en de gemeenschap van het Lichaam van Christus doen zoeken, omdat daarin alleen de Christus is en in dien Christus alleen de gemeenschap met den Eeuwige door den zondaar gevonden wordt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 oktober 1894

De Heraut | 2 Pagina's

„Gods vergaderplaarsen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 oktober 1894

De Heraut | 2 Pagina's