GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geestelijke dorheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijke dorheid.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 15 Februari 1895.

II.

De klacht over geestelijke dorheid itt 't gemeen hebben we, om tot zelfonderzoek uit te lokken, allereerst in verband gebracht met de klacht over eigeit geestelijke doodigheid.

Het zou toch geen blijk van ernst zijn, indien uw klacht wel op uw omgeving doelde, en uw eigen doodige toestand u niet verontrustte.

Te klagen over anderen die in de duisternis omwandelen, en inmiddels zelf in nachtelijk donker te blijven neerzitten, is erger dan ö^ernstig, het is in hoogen zin onoprecht. En alleen wie zelf in eigen woning licht ontstak, en het over den weg liet uitstralen, bezit het recht, om over de doodschheid van buurmans gevel te klagen.

Dit zouden we niet zoo sterk zeggen, indien uw eigen geestelijk opleven van het opleven in uw omgeving afhing.

Maar dit is niet zoo.

•Want wel oefent anderer zielsstemming invloed op ons eigen zielsleven, gelijk wij op het hunne. 'Wie leeft in een kring van blijmoedige geestelijke zieleweelde, zal vlotter en gemakkelijker in Godgewijde stemming geraken, dan wie met louter ongeestelijke lieden verkeert.

Maar die afhankelijkheid van anderer zielsstemming gaat volstrekt niet zoover, dat anderer geestelijke dorheid ook u stelselmatig tot geestelijke winterkoude doemen zou.

Zelfs leerde de ervaring niet zelden, dat een kind van God, eenzaam te midden van vijanden van Gods volk verkeerende, innerlijk krachtiger opwaakte dan toen hij in Sion zelf verkeerde en eiken avond de torens van Jeruzalem tellen kon.

Anderer wereldzin en ijdelheid werkt vaak een geestelijke reactie.

, Er bestaat dan ook geen twijfel over, of gij zelf behoeft allerminst op anderen te wachten, om uit uw geestelijke koelheid in meer geestelijken gloed overgeleid te worden.

De middelen, die u hiervoor saam met anderen ten dienste staan, staan ook u alleen ten dienste. En nooit heeft God de Heilige Geest de ordinantie gesteld, dat de eenling en de verlatene ziel van haar God zou verstooten zijn.

En hierop leggen we daarom zoo ernstigen nadruk, omdat van oudsher niets zoozeer'de geestelijke dorheid in de hand heeft gewerkt, als juist dat klagen over' geestelijke dorheid i? t het gemeen.

Dat klagen komt dan in zwang. De een klaagt den ander na. Door zoo te klagen maakt men den indruk, dat men zelf het, o, zoo gaarne anders zou willen, indien de anderen maar wilden. De klager over geestelijke dorheid heeft altoos den schijn, en dat nog wel een schoonen, vromen schijn voor zich.

Hij meent het daarom wel. o, Het zou hem zoo lief zijn, als het anders ware. Mits het maar door anderer geestelijke inspanning kwam, en hem als een Heflijke geur ging omzweven.

Maar zelf spant zulk een klager zich veelal niet in. Hij zal meê opstaan, als ook de anderen opstaan. Maar tot zoolang blijft hij klagende nederliggen in de dorheid en de doodigheid van zijn eigen ziel.

En wat hij vergeet is, dat die klacht over geestelijke dorheid, wel meenens, maar met zoo weinig persoonlijken ernst geuit, al spoedig van mond tot mond gaat, en tot uitwerking heeft, niet dat de geestelijke dorheid in de sappigheid der lente overga, maar veeleer dat wie nog stond, ook zijnerzijds den strijd maar opgeeft.

Ook hij immers merkt nu, dat de geestelijke koude zijner ziel niet aan hem, maar aan zijn omgeving ligt.

Die geestelijke koude zit nu eenmaal in de lucht.

Het vriest in de geestelijke wereld, waartoe ook hij behoort. En als het vriest op de wegen, waarlangs ge voort moet, hoe zoudt gij alleen dan aan de koude, die allen bevangt, ontkomen ?

En zoo zijn er metterdaad alle eeuwen door kringen geweest, waarin dat klagen over geestelijke dorheid goede toon en vaste gewoonte der vroomheid werd in een kring, die juist, dank zij die aigemeene gewone klacht, in steeds dooder dorheid wegzonk.

Bedenk u daarom wel eer die klacht ook over uw lippen komt, en houd ze liever terug, dan dat ge ze zonder ernst, d. i. zonder eigene persoonlijke worsteling naar geestelijke sappigheid, voor anderer oor, zoudt uitspreken.

Worstelt ge zelf; zet ge er hart en zinnen op, om uit uw doodigheid weer tot rijk en innig genieten van hooger leven en heiliger Hefde te komen; en speurt ge, aanvankelijk althans, dat er weer een ritseling van zaliger zielsbeweging over u komt, klaag dan vrij, want dan zal bij dat klagen tegelijk een vonk van eigen vuur in anderer ziel overspatten, en geestelijke warmte, geestelijke koestering zal de vrucht er van zijn.

Geestelijke opwekldngen van ' dien aard onder de kinde»-en Gods zijn in tal van plaatsen herhaaldelijk voorgekomen. Niet die onstuimige, kunstmatig opgewekte opwekking van het methodisme, die zich terstond keerde naar wie buiten zijn, en de eigen ziel liet voor wat ze was. Maar opwekkingen van stiller aard, van dieper gang, van verder strekking, die van één persoon als middelpunt uitging, en zonder in het buitengewone te verloopen en kunstvuur te ontsteken, in het gewone leven haar koesterenden gloed Spreidden.

Op geestelijke opwekkingen v.m dien aard kan dan ook niet genoeg worden aangedrongen.

Ze kunnen op honderd en meer plaatsen feitelijk beginnen. Ze kunnen uitgaan van een man of van een vrouw, zelfs van een die nog als kind in huis is.

Indien maar de luidruchtigheid gemeden, het opzienbarende ontweken wordt, en niet de aandacht van anderen, maar een welbehagen van den Heere te trekken, het doelwit zij waarop gemikt wordt.

Zoo leerde de historie van Gods volk in deze landen het ons verstaan. Dan was er één, die begon met zijn vormelijk gebed tot wezenlijk en gemeend bidden te maken. Hij zette er zich toe, om de gemeenschap met zijn God te kweeken, door gedurig opzettelijk zijn zin en ziel tot zijn God op te heffen. De gedachte aan zijn Heiland, de heugenis van zijn lijden en sterven, liet hij meermalen op eenzelfden dag door zijn herinnering gaan. In het mijden van het zondige woord en de zondige daad, zelfs in het terstond bannen van de zondige gedachte of de zondige voorstelling werd hij waakzaam. Ook voor den nacht als hij slapen ging, bad hij genade over zijn ziel af. Zijn gewonen plicht, die zijn roeping hem oplegde, ging hij waarnemen met zijn hart er bij. Zijn omgang werd een pogen en streven om zijn naaste niet minder dan zich zelf lief te hebben. Het lezen van het Woord ging niet meer vluchtig, maar met heilige indenking en persoonhjke toepassing. En zoo werd zonder eenigen buitengewonen of opzienbarenden maatregel, zijn gewone leven met innerlijken gloed doortinteld.

Die gloed stak dan onwillekeurig aan. In anderer ziel begon gelijke vonk te glinsteren. Een derde deed Evenzoo. En in die warme geestelijke atmosfeer raakte dan ook de j tong los. Er kwam heiliger en geestelijker gesprek. Meer lust om te loven. Meer lust om aalmoezen te offeren. Meer lust in het zoeken van Gods heiligheden.

En als dan op deze manier het ijs gesmolten was en de wateren weer vloeiden en stroomden, kwam de wind des Geestes die wateren rimpelen, en werd van het werk des Geestes al meer openbaar.

Openbaar ook daardoor dat er hier of ginds een tot ruimte en doorbreking kwam, die jarenlang tusschen hoop en vrees was geslingerd geworden, of ook dat een goddeloos zondaar die de verzenen tegen de prikkelen had geslagen, machtig aangegrepen werd en tot krachtdadige bekeering kwam.

Dat bleef dan wel niet zoo.

Na korter of na langer tijd verslapte men weer. De honger week waar de verzadiging zoo overvloedig was. Het gewone van zoo geestelijke stemming begon die geestelijke stemming te dempen. Er kwam een Achanszonde tusschenbeide, die den zegen voor een tijd roofde. Schijnbaar toevallige gebeurtenissen brachten verstoring aan. En na zoo schoonen zomer kwam de herfst, en op dien herfst volgde de winterkoude.

Maar die achteruitgang was slechts voor een wijle, die koude van den geestelijken winter woedde slechts voor een tijd.

Want zoolang het leven gezond bleef, en Gods kerk haar dienst bewees, en geen zonde door afval intrad, volgde altoos weer de natuurlijke reactie.

Na dien winter kwam de lente weer, en in die lente sproot het jonge groen weer op uit diezelfde kiemen, die in den winter onder blad en struik bedolven waren geweest. Sterker nog, zoo moet het, naar eisch van de zuivere belijdenis der waarheid, in alle Calvinistische kringen zijn; en de predikatie des Woords moet in dien zin tot gestadige verlevendiging opwekken.

Want het komt wel alles van den Heiligen Geest, en waar die niet werkt, is geen werking, maar de Heilige Geest trekt zich niet uit wilkeur terug, en het woord van Jezus blijft onfeilbaar: »Indien dan gij die boos zijt weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader die in de hemelen is zijn Heiligen Geest schenken, dengenen die Hem daarom bidden." Zegt dan uw Catechismus het niet, dat God zijn Heiligen Geest niet anders schenken wil dan aan degenen die Hem met hartelijk zuchten daarom aanloopen en smeeken?

De geestelijke kunst is nu maar, om wel in te zien en te verstaan, dat zulk een verlevendiging der geesten niet als een meteoor uit de lucht komt vallen, en niet als iets extra's bij het gewone geestelijk leven van Gods kind bijkomt, maar in dat gewone geestelijk leven invloeit, en haar aanvangspunt neemt in uw gewone godvruchtige oefeningen, in uw gewoo? t beroep, en in uw gewone omgeving.

•Van teederder, nauwer conscientie gaat, wijl we ook als Gods kinderen nog met zonde bevangen blijven, alle geestelijke verlevendiging uit.

De boetbazuin, en niet de schalmei der opwinding, ontving van Godswege de kracht om ons innerlijk te bewegen.

Door de diepte en niet door de breedte gaat het.

Alleen wie in nog dieper dood dorst wegzinken, klimt straks uit zijn doodigheid en dorheid tot levensverruiming op.

Bedienaren des Woords, die in de kerk waar God hen plaatste, den vriendelijken glans van dit rijker leven zagen opgaan, hebben dan ook steeds bekend, dat het begon van hen zelf, dat het uitging van een ernstiger opvatting in hun gewone leven en in hun gewone bediening; en dat niet het jagen naar opzienbarende bekeeringen van een dronkaard of roekelooze, maar het zielkundig indringen in het leven van Gods kinderen, om dat leven te prikkelen en te leiden, het van God gezegend middel was, om de dorheid van 's Heeren volk af te wenden.

En zoo moet .het ook nu zijn.

De knechten dés Heeren moeten onder de Dienaren, onder'ÏÖ^Wderltngen en ouder de Armverzoi'gers voorgaan, voorgaan in hun persoon, voorgaan met hun huis, voorgaan in hun bediening, en de dienstknechten en dienstmaagden des Heeren onder al zijn volk moeten meê aantreden, om weer met teedere conscientie zijn heilige wacht waar te nemen. Die wacht die aan een iegelijk onzer in eigen roeping en bedrijf is toevertrouwd.

Dan daagt vanzelf het morgenrood van een geestelijker leven, en kan de dag, die op den morgen volgt, een dag der ecre voor onzen God en van heilige vreugde voor al zijn volk zijn.

Kerkelyk toezicht op de aohool.

Nog altoos schijnt er in sommige kringen zekere tegenzin te bestaan tegen de inmenging van de kerk in schoolzaken.

Men mint der scholen vrijheid, en drijft die vrijheid zoover, dat elk recht aan de kerk betwist wordt, om zich met de school in te laten.

En nu moge in dien weerzin ten deele reactie spreken tegen het kerkisme van anderen, die de school met handen en voeten gebonden aan de kerk willen overleveren; maar toch spreekt er ook anderzijds een zelfgenoegzaamheid uit, die door zachte critiek moet bestreden.

Op zichzelf is het natuurlijk zeer wel denkbaar, dat een school geheel op eigen beenen - sta en haar deur voor kerkelijke inspectie sluite.

Edoch, dit is alleen dan mogelijk, indien deze school zich bepaalt tot datgene wat uit zijn aard uitsluitend tot het schooldomein behoort.

Stel, ge richt een school op, uitsluitend om wiskunde, stelkunde en rekenkunde te leeren, en geen kerk zal er aanspraak op maken om u te controleeren.

Van rekenen heeft de kerk geen verstand. Dat is haar domein niet. Dat is schoolzaak.

Doch heel veel verder dan rekenen kunt ge niet gaan. Reeds bij het lezen toch moet wel onderscheiden tusschen de formeele daad van het lezen, en de stof die ge leest.

Het lezen als formeele daad nu kunt ge u eigen maken door het gebruik van een onzijdige, van een goede, maar ook van een slechte leesstof.

•Hier moet dus gekozen worden. En in die keuze schuilt een beginsel. Niet alleen toch is het zaak, dat die leesstof niet slecht, maar ook dat ze niet neutraal zij, want het leeren lezen kan, zoo de stof goed is, tevens een opvoedend karakter hebben, en dat karakter mag de school niet verzuimen.

De leesstof bij het leeren lezen prent zich, juist wijl er zooveel tijd aan besteed wordt, gemeenlijk diep in het geheugen, en oefent hierdoor meer invloed dan men denkt.

De keuze van leesstof sluit alzoo in een oordeel over wat goede en wat slechte lectuur is, en zoo ze zich op godsdie? ? '; tiggebied beweegt, dus ook, of zeker leesboek goede of verkeerde godsdienstige voorstellingen en begrippen biedt, en dus goede of verkeerde godsdienstige indrukken zal achterlaten.

Bezit nu de school als zoodanig in zich de noodige gegevens, om op godsdienstig terrein het verkeerde en het bedenkelijke van het goede en aanbevelingswaardige te onderscheiden ?

Stellig niet.

Dat kan toevalligerwijze zoo zijn, doordien de hoofdonderwijzer religieus en scherpzinnig oordeelaar en zuiver belijder is, maar in de school als school kleeft dit niet.

Eén deugdelijk onderwijzer toch kan aan het hoofd eener school uitnemend op zijn

plaats zijn, ook al is het hem niet gegeven op godsdienstig gebied zoo scherp en zuiver de bedenkelijke van de goede voorstelling te onderscheiden.

Confessioneel-heerschend oordeel bezit alleen de kerk krachtens haar aard en roeping; niet de school en ook niet de particulier.

Nu wezen we op het lezen opzettelijk, omdat men gemeenlijk waant dat het oordeel der kerk alleen bij de Bijbelsche geschiedenis of bij het onderwijs in den Catechismus te pas komt.

En dat is niet het geval.

Het-rekenen in zijn formeele beteekenis nu daargelaten, is er bijna geen enkel deel van het onderwijs, ook niet op de lagere school, dat door zijn stof, of door zijn beginselen en resultaten, niet samenhangt met een geheel ander terrein, waarover de school als zoodanig geen zeggenschap heeft; waarvoor ze alleen toevaüigerwijze een geschikt oordeelaar bezitten kan; maar waarop ze, krachtens haar aard en natuur als school, geen critiek kan uitoefenen.

Laat men nu de school los naast de kerk loopen, dan ontstaat hieruit het gevaar, dat de school, met name de Christelijke school, die ook opvoeding, en wel Christelijke opvoeding, ook door religieus onderwijs bedoelt, allengs een overtuiging, een eigen meening, een eigen inzicht over de Christelijke religie en wat met haar saamhangt, naast en tegenover de belijdenis en de usantiën der kerk gaat ontwikkelen.

Ze treedt dan op kerkelijk terrein over, doet ten deele wat der kerke is, en vvbrdt voor de kerk een blijvend gevaar.

Vooral ten plattelande kan een hoofdonderwijzer, die verkeerde of averechtsche godsdienstige meeningen koestert, die stelselmatig aan de schoolkinderen inprenten, en zoo een geslacht doen opgroeien, dat door de .school van de belijdenis der kerk vervreemdt.

De kerk wordt hierdoor tegengewerkt, ea haar invloed minstens geneutraliseerd, en dat wel door een mach't buiten haar, die op religieus gebied geen zelfstandig recht van spreken bezit; juist omdat ze school, en geen tegenkerk moet zijn.

Het Christelijk onderwijs dat de Christe-

Lj» i^iij> u; moet bleuacii, zou op uie wijs juist gevaar voor de zuiverheid der Christelijke religie kunnen opleveren.

Het is uit dien hoofde eisch, dat de school, die zich niet geheel buiten het religieus terrein houden kan of mag, eigener beweging met de kerk in zulk een rapport trede, dat strijd en botsing voorkomen worde.

Niet opdat de school gestadig door de kerk overheerscht en in haar vrijheid van beweging belemmerd worde; dit ware dwaasheid; maar opdat de weg opensta, om, waar strijd mocht uitbreken, dien op goede, rustige wijze te beslechten; en zelfs om door toezicht het opkomen van zulk een strijd te voorkomen.

Een school, die. met de kerk in zeker verband treedt, en zich onder haar toezicht stelt, zal reeds uit den aard der zaak niet zoo licht in tegenovergestelde richting drijven gaan. En omgekeerd zal de kerk door haar collecte en aanbeveling aan de school een niet te versmaden steun bieden.

We bepleiten daarom een verband tusschen school en kerk, dat niet door de kerk wordt geëischt en opgelegd. Hiertoe toch bezit de kerk geen recht. Maar wel een band, die door de school eigener beweging, uit plichtsbesef, wordt gezocht, en alzoo een vrijwillig, en dus vrij karakter draagt.

En wat nu aangaat de beste wijze om zulk een band te leggen, zoo zal deze band het best te verkrijgen zijn, eenerzijds doordien aan den kerkeraad het recht worde toegekend één of twee leden in het Bestuur te benoemen, en anderzijds doordien van den kerkeraad toezicht op de leerboeken en op het godsdienstig onderwijs worde gevraagd.

Daar kan en zal dan allicht bijkomen, zeker verdrag met den kerkeraad over de plaatsing van de kinderen der armen, en over de te houden collecte, doch deze bestanddeelen van het verdrag zijn van bijkomstigcn aard.

Hoofdzaak is en blijft, dat de school zelve zich van de medewerking van den kerkeraad verzekere, en op zijn steun rekenen kunne.

Nooit anders.

In een vorig nummer schreven we, dat bij hen, die de blijde verzekerdheid van hun • uitverkiezing missen, nooit anders dan geestelijke dorheid kan bestaan.

Blijkbaar deed dit een enkele pijn.

Zij aanstonds beleden, dat die pijn bedoeld was, overmits juist het klaar inzien van het ongenoegzame dier geestelijke positie, die onze vaderen »tusschen hangen en wurgen" noemden, een der van God geboden middelen is, om uit de onzekerheid te geraken.

Er zijn personen, aan wie God Almachtig in zijn ontfermingen, als we ons zoo mogen uitdrukken, al zijn liefde besteed heeft, en die toch nog altoos weigeren, om in Hem hun Vader te zien.

Dit komt niet uit boos opzet, maar omdat men er niet goed voorstaat.

En daarom is het zoo noodig, dat zulk een er ook eens aan ga denken, wat een bedroeven van Gods liefde het is, dat hij nóg altoos Gods Vader hart niet ziet, en nog altoos meer vragen blijft, eer hij gelooven zal, dat die Ontfermer ook zijn Vader in Christus geworden is.

Wat nu onze woorden betreft, zoo staat er duidelijk, niet dat er bij dezulken nooit anders dan de dood, maar dat er bij hen nooit anders dan de dorheid zijn kan.

Er is dood of leven.

Waar nu het leven niet is, daar is niets dan de dood, en bij een dooden boom spreekt men niet van dorheid.

Maar is er leven, edoch een leven dat in den herfstslaap sluimeren ging, ja dan vergeelt en verdort het blad.

En zóó en niet anders is de toestand van wie den moed des geloofs mist om eindelijk, eindelijk uit Gods eeuwige liefde te merken, dat het Eeuwige Wezen ook zijn Vader in Christus geworden is.

Die er zoo aan toestaan zien te veel op zichzelf, en dus niets dan wat verdoemelijk is, en ze zien te weinig op het werk en op de liefde Gods.

En daarom breekt de blijdschap der verzekerdheid : »Ook ik van Gods eeuwige liefde verkoren" in hun ziel niet door.

Uitlegkundig eurisoum.

In het Maandagsnummer van een jong blad las men ditmaal, te midden van een overigens goed gesteld stuk, dit uitlegkundig curiosum:

Reeds oppervlakkige lezing van het verband zou kunnen behoeden voor de meening, dat Jezus in het geld zelve iets zondigs gezien had. Wel is waar lezen wij slechts eenmaal in de Evangeliën, dat de Heere geld gebruikt, namelijk om de belasting te betalen; maar daar tegenover staat toch wel als overwegend het feit, dat Jezus in de gelijkenis van den rijke en Lazarus het paradijs noemt den schoot van Abraham., die zeker zeer rijk was.

We voegen hier geen syllabe critiek bij.

Zulk een zinsnede oordeelt zich zelve.

Doch waar we wel op aandringen is, dat men bij de uitlegging van Gods Woord, vooral waar het geding tusschen rijk en arm in het spel komt, toch nuchter en sober blijve.

Misbruik van het Woord lokt zoo vaak misbruik uit.

En als men zóó onder de bezitters exegetiseeren gaat, tot welke exegetische excessen verlokt men dan de armen niet.

Ter navolging.

Uit Hilversum meldt Ds. Fortuin ons namens zijn kerkeraad dit:

> Zondag j.l. werd in de Gereformeerde kerk B alhier eene collecte voor de hulpbehoeveiide kerk \AY\ Koolwijk gehouden, die de niet onaanzienlijke som van bijna ƒ 47 opbracht.

Vinde het voorbeeld onzer kerk, die voor ditmaal door een extra-collecte een deel der schuld heeft willen afdoen, die voor rekening van de gezamenlijke kerken komt, navolging bij andere zusterkerken, opdat de smaad, die door het plichtsver-iulra der kerken aan der Gereformeerden naam kleeft, weldra uitgewischt en sde eereschuld" gedelgd worde."

Eere aan Hilversums kerkeraad voor zijn veerkracht, en eere aan Hilversums gemeente voor haar mildheid.

Vinde dit voorbeeld navolging.

Maar bedenke men wel, dat dit particulier initiatief de Deputaten der Synode niet ontheft van plichtsbetrachting.

Sohuohterheid in het heilige.

Tot ons leedwezen was een vorig maal een advertentie buiten onze voorkennis in ons blad opgenomen, die terecht velen zeer deed.

We bedoelen de advertentie, die door den uitgever van wijlen Dr. De Hartog's werken, naar aanleiding van zijn overlijden, ter aanbeveling van die werken geplaatst werd.

Men versta ons wel.

Dat bij het overlijden van een geliefd schrijver meer dan één zich opgewekt gevoelt, om zijn boekerij door aankoop van één of meer van zijn werken te verrijken, is een zeer alledaagsch verschijnsel, en dat een uitgever, dit wetende, nog eens de aandacht op die werken vestigt, is meer gezien.

Daar steekt geen kwaad in.

Mits. het geschiede zonder dat de schuchterheid in het heilige beleedigd wordt.

En dit geschiedde hier.

Geheel de advertentie was er op aangelegd, om het gevoel van wie Dr. De Hartog liefhadden, te prikkelen, en van de vloeibaarwording van dit gevoel gebruik te maken, om zijn werken aan te bevelen.

Nu oordeelen we hierin volstrekt het karakter van den uitgever niet. Zelfs willen we gaarne aannemen, dat hij zelf metterdaad onder den diepen indruk van het plotseling afsterven verkeerde.

Aan geveinsdheid van taal denken we van verre niet.

Maar ook al nemen we aan, dat in zijn woord een oprecht gevoel van smart zich uitte, dan had toch kieschheid en schuchterheid in het heilige hem moeten weerhouden, om naar buiten, we gelooven gaarne, den valschen indruk te vestigen, als maakte hij van Dr. De Hartog's overlijden een reclame voor zijn uitgeverszaak.

Wie behoefte gevoelt om naar buiten, om voor het publiek uiting te geven aan een gevoel van rouw en smart dat zijn ziel vervult, moet juist deswege, als we zoo zeggen mogen, voor dat oogenbük zijn winkel sluiten, en zelfs alle vermoeden weren, als mengde zich in zijn smartgevoel zeker uitzicht op winst.

We weten wel, dat soortgelijke onkieschheid meer wordt begaan.

Er zijn zelfs weduwen geweest, die, na het overlijden van haar man, tegelijk in de doodsadvertentie den volke kond deden, dat »de zaak op dezelfde wijze zou worden voortgezet."

Maar de ééne onkieschheid verontschuldigt de andere niet.

Bovenal op de markt van het Christelijk publiek moet dergelijke minder kiesche practijk geweerd blijven.

De geachte uitgever houde ons daarom deze opmerking ten goede.

Waar hij in een ondoordacht oogenblik de vrienden van Dr. De Hartog zeer deed, rustte op ons als redactie de plicht, om het gekrenkte gevoel in zijn recht te herstellen.

Wie toch zou iemand tot uitgever begeeren, zoo hij ook maar vermoeden kon, dat er na zijn dood op die wijs over hem geadverteerd zou worden?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Geestelijke dorheid.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 februari 1895

De Heraut | 4 Pagina's