GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De vaderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De vaderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 7 Juni 1895.

Door onKcn .broeder Ds. Van der Vegt is in openlijk schrijven: In overiveging genomen, op aangrijpende wijze rekenschap gegeven van de worsteling, die hij onlangs doorworstelde, toen hij buiten ons kerkelijk verband beroepen werd.

Zulk een getuigenis eert den worstelaar, en kan bijdragen tot zuivering van de toe-.standen.

Niet het laatste struikelblok voor hem was het verschil van gevoelen, dat hier en daar openbaar was geworden omtrent de wijze waarop we de kinderen der geloovigen hebben te beschouwen, als hun het Sacrament des heiligen Doops zal worden toegediend.

Want wel ontkent hij niet, dat het ook door ons ten deze beleden gevoelen, wel verre van nieuw te zijn, reeds vanouds in onze kerken beleden is, maar hij voor zich acht zich meer op het standpunt van Van der Kemp te moeten plaatsen, en alzoo een van het onze verschillend gevoelen te moeten voorstaan.

Volkomen naar zijn recht wijst de heer Van der Vegt er voorts op, dat er toch ook vanouds vrome leeraars en geliefde predikers zijn geweest, die het door hem beleden gevoelen aankleefden.

Slechts zij hierbij opgemerkt, dat Van der Kemi3 en Appelius, waarop hij zich beroept, beiden pas in de 18de eeuw leefden, de eerste in den aanvang, de tweede tegen het einde dier eeuw.

Van der Kemps Catechismus is van 1717, Appelius schreef omstreeks 1770.

Dit nu geeft ons aanleiding tot een meer algemeene opmerking, ook met het oog op zekere uitlating van de Roeper.

Zeer juist toch merkte de Roeper op, geheel in den geest van hetgeen ook wij steeds bepleit hebben, dat over het kerkelijk accoord alleen de ofilicieele kerkelijke stukken uitspraak doen, en dat waar geschil over dat kerkelijk accoord rijst, de laatste beslissing nooit ergens anders mag of kan gezocht dan bij de Heilige Schriftuur.

Over dit punt bestaat alzoo geen minste verschil. het

Daarover bestaat, Gode zij dank, onder alle Gereformeerden volkomen eenstemmigheid.

Gaat het over het kerkelij/e accoord, dan spreken de Belijdenisscliriften recht, en gaal het, over dit accoord heen, over de tvaar-Iieid, dan is en blijft de Heilige Schrift en zij alleen de beslechtster der geschillen.

Thans echter nu we nog slechts aan de eerste vraag, d. i. aan het kerkelijk accoord in de aanhangige zaak toe zijn, en we alzoo te spreken hebben over hetgeen de Gereformeerde kerken op dit punt oorspronkelijk bedoeld en beleden hebben, eischt ernstig onderzoek, dat men zich over en weer wel duidelijk make, hoe en op wat wijze de uitspraken der Gereformeerde kerken op dit punt zijn te verstaan en op te vatten.

Om onze bedoeling met een enkel voorbeeld duidelijk te maken, als er in het Antwoord op Vraag 74 van den Catechismus staat, »dat de Heilige Geest, die het geloof werkt, aan de kinderen der geloovigen niet minder toegezegd wordt dan aan de volwassenen", is dit dan zóó te verstaan, dat de kinderen der geloovigen misschien op later leeftijd als ze zelven meer volwassen zijn, den Heiligen Geest zullen kunnen ontvangen, of wel in dien zin, dat de Heilige Geest, krachtens deze belofte, geacht moet worden hun reeds verleend te zijn.,

Beide opvattingen zijn niet alleen mogelijk, maar uitgesproken.

Bij zulk een verschil van uitlegging nu moet toch gevraagd : Wat is de goede, de juiste, de ware methode, om ten deze de ware, oprechte en juiste meening van de Gereformeerde kerken in het belijden van deze woorden te vinden?

Dit is een quaestie van exegese. meer, niets minder, niets anders. Niets

Gaat het nu aan, bij zulk een uitlegkundige quaestie eenvoudig te zeggen: »Ik vat die woorden zóó en zoo op. Ik denk er zóó en zoo over? "

Natuurlijk niet, dit ware pure geen exegese. wilkeur,

Wie ernstig en theologisch zulk een onderwerp ter hand neemt, zal zulk een weg dan ook nooit inslaan.

Zoo doet men niet, en mag men niet doen, bij de uitlegging van wat stuk het ook geldt, en vooral niet bij de uitlegging van zoo gewichtige stukken als de Drie Formulieren van eenigheid.

Welke is dan de eenig juiste methode?

Natuurlijk deze, dat men ten eerste zulk een uitspraak in verband zet en vergelijkt met andere uitspraken van de Formulieren van eenigheid over hetzeltde onderwerp of over onderwerpen die er rechtstreeks mee samenhangen.

Ten tweede, dat men onderzoekt, of de Gereformeerde kerken ook buiten de Formulieren van eenigheid zich met klaarheid over hetzelfde onderwerp hebben uitgesproken.

Ten derde, of gelijk verschil van gevoelen ook vroeger gerezen is, en of de kerken zich over dit verschil van gevoelen ook op eenigerhande wijze verklaard hebben.

len vierde, of ook uit de overige schriften van de mannen die deze Formulieren van eenigheid oorspronkelijk hebben opgesteld, over de beteekenis van deze in geschil gekomen woorden, nadere zekerheid is te erlangen.

En ten vijfde, op wat wijze deze in geschil gekomen woorden verstaan en opgevat werden door hen, die in de dagen toen deze Formulieren van eenigheid aanvaard en vastgesteld werden, de geestelijke en theologische voorgangers en tolken der Gereformeerde kerken waren.

Aldus moet, een ieder zal het toestemmen, de methodologie der Formulieren van eenigheid \vorden vastgesteld.

En bespeurt men nu, dat én de Formulieren in haar overige uitlatingen, én b. v. de Liturgische geschriften der Gereformeerde kerken, én de uitspraken der Gereformeerde kerken bij gerezen geschillen, én de auteurs der Formulieren, én de Gereformeerde vaderen uit den tijd toen onze Formulieren zijn vastgesteld, duidelijk en beslist de ééne opvatting verwerpen, en de andere staven, dan is de hoogste onder menscheïi bereikbare zekerheid verkregen, dat aldus en niet anders de Formulieren op dit punt te verstaan zijn.

Dat daarna in later eeuwen een andere richting boven kwam, en de woordvoerders uit dien tateren tijd dus een ander gevoelen waren toegedaan, komt alsdan niet in aanmerking.

Of ook dat een enkel, overigens vroom man, ook vroeger een afwijkend gevoelen was toegedaan, heeft dan geen beteekenis.

Dit nioet dan wel verklaard, maar het doet ter zake niet.

Over den zin en de beteekenis van de Formulieren van eenigheid kan alleen op de aangegevene wijze, naar goede methode, uitspraak gedaan.

Is dit punt nu eenmaal uitgemaakt, dan kan men zeer zeker ook daarna nog blijven zeggen: ^En toch is het niet zoo. Ónze vaderen en de vroegere Gereformeerde kerken hebben zich vergist."

En dit is denkbaar. Ook zij vvaren feilbaar.

En dan natuurlijk moet het pleit beslecht, niet tiit de Formulieren, maar over de I'ormulieren heen, eeniglijk en alleen uit het Woord van God.

Verschil van inzicht hierover achten we nauwlijks denkbaar.

Ons dunkt ook Ds. Van der Vegt en de Roeper zullen het hierover met ons eens zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1895

De Heraut | 4 Pagina's

De vaderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1895

De Heraut | 4 Pagina's