GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Loopen en niet moede worden.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Loopen en niet moede worden.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar die den HEERE verwachten, zullen de kracht %'eruieuwen; zij zallen opvaren met vleugelen gelijk de arenden; zij zullen loopen, en niet moede worden, zij zullen wandelen, en niet mat worden. Jesaia 40 : 31.

Er zijn er, die uit vreeze van mat en moede te worden, eenvoudig niet loopen.

Dat laten ze voor anderen oyer. Wel hebben ze, als die anderen sloopen", allerlei aanmerking, dit en dat te bediilen, soms grievende critiek. Maar zelven doen ze er niet aan mede. Wie sloopt" komt licht in strijd en moeite, en zij hebben vóór alle dingen sden vrede lief." Stil in hun tente blijvende, »waarheid in liefde te betrachten" is zoo meer hun levenspractijk.

Nu tot, de zoodanigen heeft dit heerlijke troostwoord onzes Gods bij Jesaia dan ook niets te zeggen. '

Die schuilende Christenen, die den wedloop niet aandurven, zijn als de lieden van Succoth, die tot Gideon riepen; «Toon ons eerst de handpalmen van Zeba en Tsalmuna, en din zijn we met u."

Anderen de hitte des daags laten dragen, om als het tegenvalt zijn handen in onschuld te wasschen, en als het meevalt achter de overwinnaars aan te komen, zeg zelf, is het, vooral bij zoo heilige zaak, als ons de zake onzes Gods moet zjjn, niet laf, onmanlijk en voor den Hèere liefdeloos?

In de Heilige Schriftuur ziet ge al Gods heiligen en getrouwen rusteloos sloopen, " Schier nooit is er voor hen rust of vsrademing. Als • 't hijgend.hert naar den waterstroom, ziet ge hen allerwegen naar de vertroostingen huns Gods hunkeren, - iRepos ailleurs'\ de rust daar boven, was de leus die Marnix van hun lippen had overgenomen. Lees en herlees het epoï over de »Wolke der getuigen" in den Hebreërbrief maar. Ze zijti altoos zoekende. Niet hier maar daarboven is hun vaderland. Ze worden gejaagd en bespot. Ze dolen op de bergen en in spelonken en in de holen der-aarde. Altoos onrust, maar te midden dier gejaagdheden genieten ze een hoogercn vrede, omdat ze, hoe ook neergev/orpen en telkens teruggeslagen, Jlem^ den Onzienlijke^ zien.

Maar, zoo vraagt en klaagt een vergeteue onder de schuilenden : Moet dat «loopen" dan - altoos si'y-yV/zijn ? Is het dan ook geen »loopen" als ik den naakte kleed, en den hongerige spijs, en wat verloren is terugzoek ?

En wie zou die vraag en die klacht niet verstaan ?

o, Gewisselijk, er is een sloopen" in den strijd, om strijd te zoeken en waarbij het sloopen" op de paden van deernis en van goddelijk mededoogen zoo al niet geminacht, dan toch vergeten wordt. En over al zulk loopen zal niet anders dan een hard oordeel kunnen gaan, als het eenmaal toekomt aan dat jongste oordeel, waarin de maatstaf van onzer aller Rechter deze zijn zal: «Voorzooveel gij dat aan een mijner minste broeders niet gedaan hebt, zooveel hebt gij dat mij niet gedaan."

Ook verstaan we het, dat sommiger wild en roekeloos fanatisme schuchtere zielen voor den strijd bang maakt, en ze verleidt om zich in het stille werk der barmhartigheid geheel terug te trekken.

De ééne eenzijdigheid lokt altoos de andere uit.

Zoo is nu eenmaal de wet der reactie.

En toch late niemand zich hierdoor misleiden. Hij die gezegd heeft, dat zijn maatstaf eenmaal zijn zal: iWat gij aan mijne broedéren deedt, dat hebt gij mij gedaan", sprak ook het niet minder besliste woord: »Wie mij niet belijdt voor de menschen, dien zal ik pok niet belijden voor mijn Vader die in de hemelen is."

Nu wil «belijden" natuurlijk niet zeggen, dat ge met eigen vrouw, zusters en broeders in kleinen kring teruggetrokken, daar voor elkander uw Jezus belijdt.

Belijden is 'nooit anders dan tegenover hen die Jezus loochenen.

En dat Jezus het zóó, en niet anders bedoeld heeft, blijkt klaarlijk uit wat hij van het zwaard en van het vuur sprak.

Vuur kwam hij op aarde werpen, en wel hem, indien het aireede brandde.

En daarom zouden we u willen toeroepen: Vertraag niet in het werk der barmhartigheid, zoek veeleer nog ernstiger het verlorene, maar onttrek u daarom geen oogenblik aan uw broederen die de hitte, des daags dragen.

Totdat eens de eeuwige morgen daagt, blijft het nu eenmaaleen strijd op aarde, en wee u, zoo eens blijken moest, dat gij dien strijd onüiept.

Zoo zijn er dan ook hu nog, die sloopen"; die het schuilen in de tente verachten; die shard" •loopen, anderen zelfs vooruit loopen, en steeds vooraan in de slagorde gezien worden; en onder dezen zijn er metterdaad die u ook nu nog met zekere zelfvoldoening toeroepen: sWij kennen geen moede worden. In 's Heeren naam gaan wij rusteloos door".

En toch zijn het niet dezen, hij wie ge de vervulling van Jesaia's profetie hebt te zoeken, sdat ze zullen opvaren als met adelaarsvleugelen; dat ze wandelen zullen en niet mat worden; loopen en niet door moeheid zullen worden overmand."

Integendeel, juist dezulken eindigen met zich te overloopen, met tot stervens toe moede te worden, en in hun pessimisme in te zinken. Meest onder de jongeren, onder de heetbloedigen , van temperament vindt ge deze dweepzieke ijveraars.

En nu ligt er in die dweepzucht van hun ijver altoos iets aantrekkelijks. Tienmaal liever een jongman die zich in zijn ijver voor de zaak des Heeren overloopt, dan een oud manneken van nog geen twintig jaren, die in zijn gevoelloos hart nooit een vonk van hooger geestdrift heeft voelen glinsteren, en hoogwijs anderer overmoed belacht.

Te kunnen, te mogen ijveren is iets heerlijks. Het is een gave Gods. Iets wat u met de Elia's het heldenli.ed doet aanheffen, en u gemeenschap geeft met Hem, die, door den ijver voor Gods huis verteerd, de koorden tot een geesel saambond en de koopers en wisselaars uit den tempel verdreef.

Alleen maar die ijver is niet genoeg] en gewoonlijk is het Gods weg, dat wie aldus in overspannen ij ver. loopt, ten slotte onder Gods bestel zeer moede wordt gemaakt., tot hij inzinkt en niet meer kan, om eerst daarna tot bezinning en tot het loopen met vasten tred te komen.

Dan komt het tot beslissing.

De schijn-ijveraars en de echte ijveraars voor den Heere worden dan geschift.

Als God ze zoo doodmoede maakt, dan geven de valsche ijveraars het op, en eindigen vaak met tegen den Heere en zijn Gezalfde te kiezen; maar de van God gewijde ijveraars worden juist van die ure af eerst recht sterk gemaakt.

Dusver ging het te veel in eigen kracht. Zij zooveel meer en zooveel beter dan anderen.

Maar nu al hun kracht weg. Hun zelven de pees hunner kracht doorgesneden. Edoch, daarvoor in stede de kracht des Heeren in hen gevaren, en in die kracht loopen ze als Elia dagreize na dagreize, altoos op den pelgrimsweg voort.

En dan eerst zijn ze aan het rechte, wezenlijke jloopen" toegekomen. Niet her-, dan derwaarts. Niet in wilde vaart. Niet iiit valschen wedijver om anderen voorbij te loopen. Maar uit gehoorzaamheid. Omdat ze hier geen ruste vinden kunnen. Overmits het stilstaan, of het srilzitten, ontrouw aan de zake van hun God zou zijn.

En wat wil het nu zeggen, dat ze, juist van nu aan, aldoor loopende, niet mat noch moede worden ?

Beduidt dit, dat ze zich nimmer het zweet van het voorhoofd vegen? Dat ze de matheid niet in de leden voelen ? Dat geen teleurstelling hen grieft? Dat ze niet gedurig uit moeheid een mijlpaal ten achteren zijn op den weg? Dat ze zich niet soms afvragen, hoe ze den langen loop zullen volhouden?

Maar hoor dan de klacht van een David, van een Elia, van een Jeremia, van een Petrus, van een Paulus, en zeg het ons, of ge u boven die helden des Heeren verheven acht.

Meer nog, zie uw Jezus gedurig in moeheid weggezonken, tot het ten slotte in Gethsémané op het bezwijken af is, en antwoord dan, of waar de Hoogepriester en Voleinder uws geloofs door zulke bangheden heenworstelde, uw loopen een loopen zonder gedurige uitputting zou kunnen zijn!

Dat weet ge dan zelf ook welbeter. Dat hebben Gods kinderen, dat hebben uw vaders in Christus u wel anders gezegd. Ook hun weeklagen kon soms zoo bitter zijn. Het water is ook voor hen zoo telkens tot aan, tot bijna ÖTW de lippen gekomen.

Neen, dat niet moede worden heeft gansch anderen zin.

Het beduidt, dat bij een kind van God zijn geloof nooit mat, zijn hope nooit moede, zijn liefde nooit uitgeput raakt.

Bij eiken anderen strijd geeft de arme-mensch, als hij zijn doel niet bereikt en teleurstelling na teleurstelling hem treft, het eindelijk op.

Hij had gemeend, dat in den weg, dien hij afljep, de overwinning te vinden was, dat hij den toestand zou omzetten, dat zijn ideaal hier-op aarde zou bereikt worden. En nu dat blijkt niet te kunnen, nu zijn trouwste vrienden achterblijven, nu het keer op keer hem tegenslaat, nu geeft hij het op, hij wordt pessimist, en eindigt met de bekentenis der moedeloozen, dat het niets dan een droom was dien hij gedroomd heeft, een illusie die liij najoeg. En doodelijk moede en mat zinkt hij in, om nog eer hij sterft, den strijd die achter hem ligl te vtoeken.

Maar hierin nu juist staat Gods kind zoo vlak tegenovergesteld.

Gods kind blijft optimist tot in zijn jongsten snik.

Moe moge zijn hoofd en hart, mat en dof zijn stem worden, maar zijn God onderhoudt inwendig in zijn ziel het vuur des geloofs, den gloed der hope en der liefde, die branden blijft tot den einde toe.

Golf na golfslag moge over zijn hoofd henengaan, en al de baren der zee hem overstelpen willen, tot de eens. zoo gespierde arm hem machteloos op de borst neerzmkt, toch weet hij van binnen, weet hij inwendig, weet hij in hei brandpunt zijner ziel van geen moê worden.

Geestelijk blijft hij groen en frisch tot in zijn ouderdom.

En als hij den laatsten mijlpaal op den pelgrirasweg in het oog krijgt, dan stapt hij nóg rustig, nóg moedig in de kracht zijns Heeren voort en verder, tot eindelijk de laatste schrede op den langen weg voleindigd is, en het aan hem vervuld wordt wat de profeet kon profeteeren: Zij sullen opvaren met adelaarsvleugelen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 januari 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„Loopen en niet moede worden.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 januari 1896

De Heraut | 4 Pagina's