GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIV.

VERBANNEN.

Niet weinig was de vreemdeling verbaasd, toen hij zoo dadelijk na de Raadszitting het bevel ontving op stel en sprong af te trekken. Wel was hij bij zijn gevaarlijke onderneming steeds op het ergste verdacht, en op de grootste wisselingen voorbereid, maar toch had de herkenning door Geissler en de blijkbare indruk daarvan op de raadsheeren, hem gegronde hoop gegeven. Toen hij uit de vergadering in zijn herberg terugkeerde, had hij nog tot zijn twee dienaars gezegd: «Hier hebben we gewonnen spel; van nu aan kunnen we hopen het volkomen te zullen winnen."

Hoe groot was dus zijn verbazing toen hij het bevel tot verbanning kreeg. Ook Kunald en Wolfram waren niet weinig ontsteld, toen zij hoorden, welke beslissing de Raad genomen had. Zij gaven de zaak dadelijk verloren en rieden hun heer het veld te ruimen. Daartoe was hij echter niet te bewegen.

«Neen, " sprak hij, «zoo licht laat ik me niet bang maken. De Raad kan niet eensgezind zijn. Ongetwijfeld schenken vele leden mij geloof, anders zou men zeker op minder zachte wijze tegen mij zijn opgetreden. Welbeschouwd is het eigenlijk toch maar een lichte straf, dat men mij uit de stad bant, en mij zelfs nog vier en twintig uur voor mijn vertrek toestaat. Hielden allen mij voor een bedrieger en was niet een groote meerderheid mij gunstig gezind, dan zou men met mij, om het gewicht der zaak, bepaald veel strenger gehandeld hebben, ja gehandeld moeten hebben. Gij hebt op onzen tocht naar het Raadhuis, en nog veel beter op den terugweg, kunnen opmaken hoe welwillend het volk jegens mij gezind is."

«Ja, dat is het, edele heer, " riep Wolfram uit. «Egbert verzekerde mij ook, dat het volk u algemeen voor den echten keizer Frederik houdt. En daar deze hier vroeger zeer bemind was, terwijl men koning Rudolph nauwelijks kent, is de stemming des volks u des te gunstiger."

«Goed, " sprak de grijsaard, «ik zal het er dan op laten aankomen. Alleen voor geweld zal ik bukken."

Op dit oogenblik weerklonk de stem van den omroeper, die zich opzettelijk voor de herberg geplaatst had, en daar, zoo mogelijk nog luider dan op andere plaatsen, de bekendmaking van den raad voorlas.

De grijsaard en zijn beide metgezellen hoorden zwijgend toe. Toen de omroeper geëindigd had, lachte de grijsaard spottend en riep: «Dat is uw werk, Gerrit Overstolz, ik doorzie u, doch ik zal u trotseeren. Het zal u nog eenmaal berouwen, dat gij mij verdreven hebt. Ga, Kunald, " aldus wendde hij zich tot zijn dienaar, »en roep Egbert, opdat ik moge beraadslagen, wat hier voor mij nog kan gedaan worden."

Kunald volgde het bevel zijns meesters op, en een half uur later bevond zich Egbert bij den grijsaard.

«Gij zult wel vermoeden, waartoe ik u heb laten roepen, " zeide hij tot Egbert.

«Ach ja, edele heer, ik ben zeer verschrikt door hetgeen ik gehoord heb. Zult ge uit de stad gebannen worden? "

«Ja, ik moet de stad verlaten, " antwoordde de grijsaard. «De kinderen staan op tegen hun vader. Doch ik zal niet goedschiks wijken; alleen voor geweld zal ik bukken."

«In de stad heerscht groote gisting", zeide Egbert. «De gezindheid des volks is u zeer gunstig. Men zal niet dulden, dat u geweld geschiedt."

«Denkt ge dat? " vroeg de grijsaard. «Maar", vervolgde hij, «wat behoef ik ook nog langer te vragen; zelf ben ik er immers getuige van geweest, hoe het volk mij aanhangt. Ja, ja, de trouwe Keulenaars zijn nog dezelfde, als vóór vijftig jaar. Ik zal zien of de Raad den moed heeft, tegen den wil der burgerij te handelen."

«Velen zullen bereid zijn u te verdedigen, " zeide Egbert. «Men heeft mij reeds gevraagd, of ik de verdedigers zou willen aanvoeren."

«Het zij verre van mij, dat ik tweedracht onder de burgers zou willen doen ontstaan, " sprak de grijsaard, «Doch het geldt hier mijn heiligste rechten, en die kan ik mij niet laten rooven, "

«Neen, dat behoeft gij ook niet, edele heer", antwoordde Egbert, «Hier staat niet alleen uw geluk op 't spel, maar ook het welzijn der gansche bevolking en het volk verlangt naar zijn keizer."

«Ha, het zal zich in zijn keizer niet bedriegen", riep de grijsaard levendig uit. «Heb ik daarvoor den langen weg uit het Oosten afgelegd en zooveel gevaren getrotseerd, om voor de willekeur van een burgemeester te moeten wijken? Neen, al moest ik het met mijn leven betalen, ik zal mijn aanspraken handhaven. Mijn vijanden zullen tot hun schrik ondervinden, wie ik ben, en dat ik mij niet ongestraft honen laat."

Zijn oogen vlamden bij deze woorden en met groote schreden ging hij in de kamer op en neer. De anderen waagden niet hem te storen. Eindelijk bleef hij voor het kistje staan, dat ons reeds bekend is, sloot het open en haalde er een groote som gelds uit, welke hij aan Egbert overhandigde, zeggende: «Hier trouwe makker, neem deze som en verdeel haar naar uw goeddunken onder de armen. Zij althans zullen zich over mijn bezoek aan deze stad verheugen."

Egbert ontving de rijke gift en beloofde haar naar de bedoeling des grijsaards te besteden. Was het er dezen echter waarlijk om te doen, weldaden te bewijzen? Of had hij daarmee een geheime bedoeling? Hoeveel zelfzucht en eigenbaat verbergt zich vaak onder den mantel der barmhartigheid!

«Hebt gij mij nog iets op te dragen, edele heer? " vroeg Egbert.

«Neen, thans heb ik u niets meer te bevelen, " antwoordde de grijsaard. «Wachten wij nu kalm de dingen, die komen zullen. God zal mij tegen mijn wederpartijders helpen, zoodat mij geen haar gekrenkt wordt."

«In elk geval zal ik morgen hier zijn, teneinde u bij te staan, wanneer dit noodig mocht zijn, " beloofde Egbert.

«Doe dat, indien ge het kunt en wilt, " luidde het antwoord. »Ik begeer evenwel niet, dat gij u om mijnentwil in gevaar begeeft."

«Maak u over mij niet bezorgd, " sprak Egbert, terwijl hij van den grijsaard afscheid nam.

Deze wenkte ook zijn beide dienaars, dat ze hem zouden verlaten. De avond was intusschen gedaald en wierp zijn donkere schaduw in het hooge vertrek, zoodat de voorwerpen die het bevatte, een bijna spookachtige gestalte verkregen. De avond is bij uitnemendheid het deel van den dag, waarin men tot zich zelf inkeert. Wel hem, die op een goed volbrachten dag kan terugzien. Tot hem komen liefelijke gedachten, al ware' hij ook te midden der boozen als eens de vrome Lot in Sodom. Doch wee dengene, die een dagwerk in de zonde achter zich heeft, en niet op de wegen Godes wandelde. Uit de schaduwen der duisternis treden zijn daden als spoken te voorschijn en stellen zich rondom hem. Zij vergallen hem het genot van zijn weivoorziene tafel, en bannen den slaap uit zijn oogen.

CORRESPONDENTIE.

W. J. te K. We zullen zien of het gaat; bedenk echter wel wat boven deze rubriek staat. J. E, te G, R. (N, - Amer.) Het is wederom heel wat dat u zendt, We hopen te doen als den vorigen keer; telkens iets.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 augustus 1896

De Heraut | 2 Pagina's

Voor Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 augustus 1896

De Heraut | 2 Pagina's