GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Calvinisme in Amerika.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Calvinisme in Amerika.

43 minuten leestijd Arcering uitzetten

Professor Stefïens, ook hier te lande in breeden kring bekend, heeft als inaugureelè oratie bij zijn optreden aan de Presbyterian Theological School Nord West te Dubuque,

een onderwerp behandeld, dat op verblijdende wijze toont, hoe het Calvinisme, in wetenschappelijken zin, ook in Amerika veldwint.

Wij meenen onzen lezers een dienst te bewijzen, met deze oratie in onze taal weer te geven:

Het Christendom, heraohepping.

Ik verzeker u, geliefde Broeders, dat ik diep doordrongen ben van de plechtigheid van deze ure. Hoewel ik reeds een jaar in uwen dienst gearbeid heb, zoo neem ik toch eerst heden, officieel, de taak op mij, die gij mij toevertrouwd hebt. En het is een moeilijk werk, dat ik in uw midden te verrichten zal hebben. Het jaar, dat nu verliep, heelt mij veel geleerd, ten opzichte der eigenaardige moeilijkheden, waarmede wij op ons eigen arbeidsveld te rekenen hebben. Maar, ook afgescheiden hiervan, blijft het altijd eene uiterst gewichtige taak, jonge mannen voor den dienst des Woords op te leiden, en zelf levendig deel te nemen aan den strijd over de groote theologische vraagstukken van onzen tijd. In onze dagen van rusteloosheid, wercldgelijkvormigheid en zwevende mceningen, dagen van zoo beslist anti-dogmatisch karakter, is het inderdaad eene Hercules-taak, de banier der Gereformeerde Theologie hoog te houden. Indien de bron onzer sterkte en onzer wijsheid niet onuitputtelijk ware, hoe zouden wij terugdeinzen voor zulk eene reuzeninspanningl Onze God evenwel, die zijne dienstknechten roept tot het werk dat Hij hun toevertrouwt, is onze getrouwe gids en onze sterke toren. In zijne sterkte en wijsheid roem ik, en ik leun op zijn machtigen arm.

In het werk, waartoe gij mij geroepen hebt, heb ik reeds eenige ervaring gehad. In de laatste twaalf jaren is de Dogmatiek mijne voornaamste studie geweest, en gij hebt mij tot eenen schier gelijken arbeid geroepen. In bijzonderheden moge mijne taak aan uwe Godgeleerde School verschillen van het werk waaraan ik gewoon was, in wezen is het hetzelfde.

Het ligt niet in mijne bedoeling u een schets van mijne taak als hoogleeraar in de Dogmatiek voor te leggen. Wel weet ik dat dit vaak geschiedt bij eene plechtigheid als ons nu samenbrengt; maar het schijnt mij overbodig toe, te herhalen, wat door anderen reeds zoo vaak en zoo goed gezegd is. Liever wil ik uwe aandacht vragen voor de ontwikkeling eener gedachte, die mij sinds lang bezig heeft gehouden. Schijnbaar is ze van nietszeggende algemeenheid, maar feitelijk is ze vol diepen zin en rijke beteekenis. Jaren geleden vond ik haar in een populair godsdienstig boek, en van stonde aan trok ze mijne aandacht. Het Christendom is terugkeer naar het oorspronkelijke, het Christendom is herschepping.

Mijn eerste indruk was: Wat gelukkig gekozen uitdrukking! Maar toen ik den inhoud begon te ontleden, bespeurde ik alras den rijkdom van gedachte, die er achter school. Vergun mij dan uwe welwillende aandacht te vragen voor mijne poging, om u in het Christendom te doen zien een Goddelijk plan tot herschepping van wat door de zonde ontredderd werd.

Wat is het karakter der Christelijke religie? Deze vraag is in vroeger eeuwen dikwijs aan de orde gesteld en houdt nog altijd den geest bezig van hen, die ernstig naar waarheid zoeken. Dat het vinden van een juist antwoord op deze vraag van het grootste gewicht is, stemmen wij allen van harte toe. Al wat wij verwachten, al wat wij begeeren, is er ten nauwste meê verbonden. Het Christendom is de realiteit der realiteiten, indien het waar is; het is de grootste en wreedste misleiding, indien het niet op daadzaken gegrond is. Maar, zelfs indien wij overtuigd zijn van zijne waarheid, dan, juist ter wille van onze overtuiging, wenschen wij te weten, hoe groot de schat is, dien God ons in de Christelijke religie geschonken heeft. Eene gedeeltelijke kennis moge ons sommige onderdeelen doen verstaan, maar eerst een volledig en juist begrip zal aan het licht brengen, hoe het Christendom God verheerlijkt, juist doordat het de glorie Gods ons in een raadsplan openbaart, naar hetwelk God zijn bedoeling met deze wereld en ons geslacht bereikten voltooit. Geen wonder dus, dat de vraag over het karakter der Christelijke religie telkens weer aan de orde wordt gesteld, en dat ieder er belang bij heeft, dat zij juist en afdoende worde beantwoord.

Aan de beantwoording dezer vraag toegekomen, begin ik met een axioma. Ik geloof, ernstig en ten volle, dat God Zichzelven in de Heilige Schrift geopenbaard heeft. God geopenbaard in het vleesch, dat is het heerlijke beeld, door den Heiligen Geest geteekend op de bladzijden der Heilige Schriftuur. Dit kunstwerk van Gods eigen vinger is de schoonheid des Bijbels, het mysterie zijner organische eenheid en het bewijs zijner Goddelijke autoriteit. Uit deze bron putten wij al onze geopenbaarde kennis van God; en zelfs de Natuurlijke Godgeleerdheid heeft den Bijbel te erkennen als haar gids, wil zij niet op dwaalwegen afzwerven. Indien wij een antwoord zoeken op onze vraag: Wat is het Christendom ? — moeten wij gaan tot Hem, wiens schepping het is. Het Christendom is niet het werk van Petrus of Paulus; God zelf heeft het in het leven geroepen. Noch de rede noch de kerk heeft eenige autoriteit, deze quacstie naar eigen goedvinden uit te maken. Zij kunnen ons behulpzaam zijn om te vinden wat de Heilige Schrift ons dienaangaande openbaart (want onze methode van onderzoek is zoowel rationeel als historisch), maar absolute autoriteit bezit de eene noch de andere. Ieder antwoord op onze vraag moet beoordeeld worden naar den maatstaf, dien God zelf gesteld heeft.

Indien er iemand mocht zijn, die de geldigheid van dit axioma eerst bewezen zou willen zien, is mijn antwoord: Een axioma is niet de slotsom van eene langdurige redeneering, het moet eenvoudig óf aangenomen óf verworpen worden. Wij hebben altijd een uitgangspunt noodig.

»Voraussetzungslosigkeit'', zooals de Duitschers het noemen, d. i. van wal te steken zonder eene vooruit aangenomen waarheid, is eene onmogelijkheid. Zelfs de beoefenaars der natuurwetenschappen, die op den naam van > zuiver wetenschappelijk" aanspraak maken, omdat zij zich bezig houden met dingen die gewogen en gemeten kunnen worden, kunnen de waarheid hunner stelsels niet bewijzen zonder hulp van axioma's. Ernest Haeckel b. v., de getrouwste volgeling van Darwin, gelooft — let wel, ik zeg gelooft en niet weet — dat op eenen zekeren tijd, misschien billioenen of trillioenen jaren geleden, er in de stof, die — waarom deelt hij niet mede — tot op dat oogenblik in eenin staat van volkomene rust verkeerd had, plotseling beweging kwam. Hoe dit geschiedde, kan hij niet verklaren, maar desniettemin is het zijne onwrikbare overtuiging, dat er zulk een mysterie plaats greep, waardoor alle, sinds door evolutie ontwikkeld individueel bestaan in hemel en op aarde mogelijk werd. Dit axioma is voor Haeckel wat voor ons het eerste artikel onzes ongetwijfelden Christelijken geloofs is: »Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde." Verwacht gij van mij, dat ik de waarde van deze beide axioma's zal bespreken? Er is niets te bespreken; gij moet het eene aannemen en het andere verwerpen. En zooals uw geloof is, zoo zal uwe keus zijn. In mijne schatting is het axioma, dat mij ten gids strekt bij al mijne onderzoekingen, meer rationeel dan dat van Haeckel, en verklaart veel beter het ware karakter des Christendoms, dan zijn axioma de evolutie van onze tegenwoordige wereld ia al hare stoffelijke heerlijkheid [verklaart. Als een dos moi pou sto ') is mijn axioma eene onwrikbare rots, en het zijne niets dan drijfzand. Het is daarom dat ik, met een gerust geweten, u uitnoodig, om u te plaatsen op het onwankelbare fondament, dat ons in de Heilige Schrift geschonken is. De mechanische theorie van het heelal kan niet verklaard worden zonder geloof in een of ander axioma. Zouden wij ons dan de bekentenis schamen dat wij niet in staat zijn, met juistheid het ware karakter des Christendoms te verklaren zonder het axioma, dat door mij vooropgesteld is, n.l., dat God Zichzelven in Christus aan ons geopenbaard heeft, en dat Hij ons alles heeft medegedeeld betreffende het Christendom, dat in den meest absoluten zin het werk zijner handen is, en in gcenen deelc eene uitvinding van menschen ?

En nu, overgaande tot mijn onderwerp, meen ik, dat de Heilige Schrift ons het Christendom openbaart, als de volvoering van een plan tot herstel van wat God oorspronkelijk schiep.

Het Christendom is niet het eerste werk van God. Hij was reeds Schepper vóór Hij zich als Redder openbaarde. Het is eene heerlijke zaak te belijden, dat wij gelooven in Jezus Christus onzen Heere, die ons verlost heeft en de heerlijke vrijheid der kinderen Gods voor ons verworven heeft; maar dit deel onzer belijdenis is gegrond op het eerste, waarin wij belijden te gelooven in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde. Eerst de schepping, daarna de genade. God heeft de_ wereld geschapen om Zichzelfs wille; Hij heeft het Christendom in deze zondige wereld ingebracht, om haar weder in hare oorspronkelijke heerlijkheid te herstellen, haar te volmaken, en haar weder te doen beantwoorden aan zijne oorspronkelijke be doeling. Dit alles wordt ons duidelijk geopenbaard in de Schrift. De vier en twintig ouderlingen, die Johannes in een gezicht zag, vielen neder voor Hem, die op den troon zat, zeggende: Gij, Heere! zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht; want gij hebt alle dingen geschapen, en door uwen wil zijn zij en zijn zij geschapen" (Openb. 4 : 11). Hetzelfde zegt Paulus, als hij het leerstellige gedeelte van zijnen zendbrief aan de Romeinen besluit, en in heilige bewondering uitroept: Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen: em zij de heeriijkheid in der eeuwigheid. Amen" (Rom. 11 : 36). God heeft eerst in zijne wijsheid het plan der schepping ontworpen, daarna door zijne macht dit plan ten uitvoer gebracht. Daarom is ze zijn werk, waarin Hij zich verlustigt. En wij zijn niet alleen geroepen te gelooven, dat niemand God bij de schepping der, wereld geholpen heeft; want dat is eene waarheid, die vanzelf spreekt; maar het is onze plicht, als zijne schepselen, God in al onze daden te verheerlijken, omdat de wereld om zijnentwille geschapen is.

Velen onzer tijdgenooten, die op den drempel van het eudaemonisme aanbidden, moge deze leer vreemd toeschijnen, een feit is het, dat zij van het begin tot het eind in den Bijbel te vinden is.

God heeft den mensch toegerust met alle gaven, die noodig zijn om Hem te verheerlijken. Hij schonk hem deze wereld als eene erfenis, eene wereld die »zeer goed" was, toen zij uit de werkplaats des Almachtigen te voorschijn trad.

De mensch zelf was geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, volmaakt bekwaam om zijns Makers heerlijkheid te weerspiegelen, en den naam zijns Gods te verkondigen tot de einden der aarde.

Wat de natuurlijke verhouding des menschen tot God aangaat, deze was insgelijks vol maakt. Zonder eeuig donum superaddittim - ) had hij gemeenschap met God, die in zijne nederbuigende goedheid in een verbond met hem trad. In het Paradijs v/as van geen missing link oi ontbrekenden schakel sprake. Geen Middelaar was noodig, geen Zaligmaker, geen Bijbel; geene openbaring van genade. Adam was een volmaakt schepsel in eene volmaakte wereld. Ja waarlijk, de schepping is eerst, en daarna de genade.

Maar helaas, de zonde kwam in de wereld. Door ongehoorzaamheid vielen Adam en Eva; de wereld in hunnen val met zich medesleepende. Zij aten van de verbodene vrucht; en in plaats van God te verheerlijken, stonden zij tegen Hem op. Het probleem van den oorsprong der zonde is ontzettend, en niet gemakkelijk op te lossen.

Het staat echter vast, dat de zonde en de ellende, die in het Paradijs haar intrede in de wereld gemaakt hebben, overal zijn doorgedrongen.

De geheele menschelijke natuur is verdorven; de schuld is aller.

En nu had de menschheid een redmiddel noodig, zou Gods wereldplan niet falen. Of heeft het inkomen der zonde in deze wereld uitgewerkt, dat God zijn oorspronkelijk plan opgegeven heeft? In dit geval, zou de triumf der zonde volkomen zijn geweest. De eeuwige God evenwel laat zich niet dwarsboomen in de volvoering zijner plannen door eenige vijandelijke macht in den hemel of op de aarde of in de hel. Daarvoor had Hij de wereld, het werk zijner handen, te lief. Hij kon haar vernietigd hebben, want Hij is El Schaddai, groot ook als Verderver; maar neen, ons is geopenbaard, dat zijne gedachten vol Goddelijke liefde zijn. »Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe" (Joh. 3 : 16). Hij verdierf niet het werk zijner handen, maar bestelde een redmiddel om het weder te herstellen.

Dit redmiddel Gods tegen de zonde der wereld is het Christendom. Het is niet alleen Gods wil eenige menschen te redden, maar het is bovenal zijn wil, dat deze wereld, die Hij geschapen heeft, behouden zal worden.

Menschen, ja gansche scharen van menschen, zullen, naar luid der Schrift verloren gaan; maar het menschelijk geslacht, en de wereld die het bewoont, zal uit de hitte der verdrukking der laatste dagen te voorschijn komen, schitterende in nieuwe heerlijkheid. Want God heeft zijnen Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordeelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden. Gods redmiddel is eene echte panacee in den volsten zin des woords: algemeen van karakter, werking en bruikbaarheid.

Maar is ons niet geopenbaard, dat God alleen de uitverkorenen redt ? Zeker. Van ganscher harte gelooven wij de waarheid, dat de reddende genade Gods particulier is en niet algemeen. Maar dit is niet de geheele waarheid, ons in de Schrift geopenbaard. Beschouwen wij de menschheid als eene serie indivuduën, ja dan »zijn er eenigen uitverkoren ten eeuwigen leven, en anderen voorbeschikt ten eeuwigen dood". Maar wij moeten nooit vergeten, dat ook het menschelijk geslacht eene eenheid vormt; verbonden met den eersten Adam in absolute verlorenheid; als geslacht gered in Christus, den laatsten Adam. Zij, die tot Gods uitverkorenen behooren, vormen i7t Christus dszc eenheid. Zij zijn het herboren menschelijk geslacht, de bruid Christi, de nakomelingschap van den laatsten Adam, als ik zulk eene uitdrukking bezigen mag, die God, in het eind, als zijn redmiddel alles zal hebben uitgewerkt, waartoe het geschonken was, in eene wereld zal zetten, in wezen gelijk aan de oorspronkelijke, maar vervuld van de heerlijkheid des Heeren. Wel is waar, zal daar altijd zijn de zwarte achtergrond der buitenste duisternis, waar de tweede dood eeuwiglijk heerschen zal; maar Gods werk, de hemel en de aarde, door Hem geschapen, zullen heerlijk schitteren in de volkomene ontwikkeling van alle gaven, waarmede Hij hen in den scheppingsmorgen sierde. Dan zal het verstaan worden, dat de schepping niet alleen het eerste is, naar de volgorde der tijden, maar ook het laatste, en eeuwig blijvende, evenveel verschillende van haar begin, als de gerijpte vrucht verschilt van den bloesem der lente. Als de elementen brandende zullen zijn vergaan, en nieuw gevormd zal de schepping de volmaakte weerspiegeling zijn van de heerlijkheid Gods, die haar niet alleen door het Woord zijner kracht in aanzijn riep, maar ook, trots zonde en duivel, tot volmaakte ontwikkeling bracht. Dan zal ook blijken, dat de historische ontwikkeling der schepping niet is een progre.ssus in infinitum, maar een zich bewegen naar het einddoel, dat God in zijne oneindige liefde en wijsheid bepaald heeft. En dat dit einddoel ten laatste bereikt zal worden, danken wij aan Gods eigen redmiddel : de Christelijke religie.

De zonde is, ontwijfelbaar, eene ontzettende macht. En toch is de wereld niet omgezet in zonde. Als dit zoo ware, zou geen redmiddel de zonde hebben kunnen verwijderen, de wereld voor geene herschepping vatbaar zijn.

Gelukkig is de zonde iets accidenteels; zeer zeker ontzettend in natuur en werking, maar toch slechts accidenteel van aard. Ze is, als het ware, eene episode in de historische ontwikkeling van het geschapene, eene episode, die, van menschelijk standpunt gezien, de volvoering van Gods besluit ia de historie vertraagd moge hebben, maar die geene macht heeft voor eeuwig Gods werk te vernietigen. Dit accidcnteele verschijnsel der zonde is oorzaak geworden van de openbaring van Gods heerlijke genade, die voor deze onze kranke wereld in het Christendom het eenige redmiddel gezonden heeft, in staat om de ontzettende werking van ziekte en dood in al zijne vormen te bestrijden.

Maar als de zonde iets accidenteels is, draagt dan het Christendom ook niet het karakter van eene episode ? Zekerlijk. Reeds het feit, dat het een geneesmiddel is, bewijst dit. Als geneesmiddel zal het ophouden te bestaan, zoodra het uitgewerkt heeft. De nieuwe hemel en de nieuwe aarde zullen geen geneesmiddel meer van noode hebben ; het vrijgemaakte volk des Heeren, wonende in zijne erfenis, is voor eeuwig verlost van zonde en ellende. In het gezicht van den profeet wordt van de hemelsche stad gezegd: En geen inwoner zal zeggen: k ben ziek, want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben" (Jes. 33:24). Met de schuld der zonde zullen alle werkingen der zonde te niet gedaan worden. In dezen toekomstigen staat der heerlijkheid, zal de zonde eens voor al verbannen zijn. In dit licht verstaan wij, wat Paulus zeggen wil, als hij van Christus getuigt: En wanneer hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon zelf onderworpen worden Dien, die hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen" (i Cor. 15 : 28). Als Middelaar heeft Christus dan jzijne zending volbracht, maar als Hoofd der herborene menschheid zal Hij eeuwig eere ontvangen, omdat Hij hare eeuwige gelukzaligheid verwierf. Het rijk der genade is voorbij, en het rijk der heerlijyieid is gekomen, en daaraan zal geen einde zijn!

Uit de schets, hierboven gegeven, welke bij den weinigen tijd, dien ik ter beschikking heb, uiteraard kort moest zijn, blijkt m. i. vanzelf, düt het Christendom niet anders dan als middel ter herschepping mag worden opgevat, en dat dit feit geheel onze Dogmatiek beheerscht.

Het ligt niet in mijne bedoeling dit feit te verdedigen als een hoofdbeginsel, waarop geheel het systema van onze Theologie opgetrokken zou moeten worden. Voor dat doel hebben wij eene basis noodig, die niet voor verandering of wijziging vatbaar is. Wij moeten niet uit hét oog verliezen, dat het Christendom in de ontwikkeling der wereld eene noodzakelijkheid is geworden door de ongehoorzaamheid en den val des menschen, en ophouden zal te bestaan als geneesmiddel, zoodra de genezing volkomen tot stand is gebracht. God is de Schepper van hemel en aarde, de Vader van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus, de Rots der hope voor allen, die in zijnen naam gelooven. Hij is daarom het eenige genoegzame fondament voor den bouw van een theologisch stelsel. Theologie moet theologisch van aard zijn, theologisch zelfs in zijne opvatting van anthropologie en van alles wat daarmede verbonden is. Ik voor mij ben ten volle overtuigd, dat Gods eigen openbaring de grondslag is van eik Christelijk leerstelsel.

Het wil mij evenwel toeschijnen, dat wij wèl zullen doen, de groote waarheid, die wij nu bespreken, te beschouwen als een correctief. Wij neigen licht tot eenzijdigheid, zoodra eene belangrijke gedachte of een gewichtig feit onze aandacht trekt. Vooral theologen zijn, naar mijne ervaring ten minste, gewoonlijk zeer dogmatisch. Zij strijden voor de waarheid; maar het gebeurt hun wel eens, dat zij voor verdraaide voorstellingen der waarheid strijden, en dan wordt hun standpunt hardnekkig dogmatisch. Daarom hebben wij een baken in zee noodig, dat ons zoowel behoedt voor afdwalingen, als voor een verdraaien der waarheid, waardoor ze in leugen wordt omgezet. Want wat is de leugen anders dan de caricatuur van de waarheid?

Het is duidelijk dat het Christendom, beschouwd als herschepping, den nadruk legt op het soteriologisch. karakter van onze religie. Het treedt voor ons als het antwoord Gods op de dringende vraag des zondaars: Wat moet ik doen om zalig te worden? Het Christendom voorziet in de behoefte der gevallen menschheid. Een dogmaticus doet wèl, dit feit altijd voor oogen te houden.

Een theologisch stelsel, dat den soteriologischen zuurdeesem niet bevat, moge eene verhevene beschouwing over God en Goddelijke zaken zijn, in geen geval is het eene getrouwe voorstelling van Gods Zelfopenbaring in Jezus Christus. De soteriologie moet daarom eene hoofdplaats innemen in ieder Christelijk leerstelsel. Onze tegenwoordige theologen hebben zulk eene waarschuschuwing wel van noode. Er zijn er, die als hoofdbeginsel hunner leer verkondigen: het Vaderschap Gods en de broederschap van alle menschen. Er ligt eenige waarheid in deze leer. God heeft zich als Vader geopenbaard, en Hij brengt de ware broederschap tot stand. Wie zou dit willen ontkennen? Het is eene waarheid, onomstootelijker dan eene rots. Velen onzer tijdgenooten evenwel maken een caricatuur van deze waarheid en verdraaien haar tot eene leugen. Zij roepen godsdienstcongressen samen, gegrond op hun beginsel, dat God de Vader is van Christenen, Joden, Mohammedanen en Heidenen als zoodanig, en dat alle menschen broeders zijn. Er zijn echter een paar dingen, die deze liberale menschen over het hoofd zien. Beseffen zij, dat God een verterend vuur is, en dat het menschelijk geslacht in Adam verloren is? Houden zij rekening met Christus' zielsangsten en zijnen smadelijken dood aan het kruis ? Of behooren deze fundamentcele leerstukken tot het verleden ? Indien dit zoo ware, wel mochten wij uitroepen : o Paulus, gij hebt gedwaald toen gij u bereid verklaardet, den smaad van het kruis van Christus te dragen! Pharizeërs, Sadduceërs, Herodianen, Grieken, Barbaren en Romeinen, die samenspanden in hunne vijandschap tegen den Christus, waren kinderen Gods en broederen van de nederige volgelingen van den gekruisten Zaligmaker. Neem de soteriologie weg uit uw leerstelsel en Gods Vaderschap wordt eene aanfluiting, en de broederschap der menschen eene wreede bespotting. Wij moesttn zulk eene dorre theologie overlaten ain de oude rationalisten, die zoo overgevoelvol konden redekavelen over den Vader van hierboven en de heerlijke eenheid der menschheid.

Wij herhalen het: Gods Vaderschap en de broederschap der menschheid zijn ook ons zeer dierbaar. We dorsten er naar, dat die toestand aanbreke in onze zondige wereld. Maar zoolang het kruis van Christus beschouwd wordt als een steen des aanstoots, die verwijderd moet worden opdat de lieve heiden niet bcleedigd worde, is die tijd nog verre. Theologen, die beven voor het Woord, en de volheid der in Christus geopenbaarde genade kennen, moeten er uitdrukkelijk op wijzen, dat de leer van Gods Vaderschap innig verbonden is met de soteriologie. Het is Christus, die ons tot den Vader leidt, en ons vereenigt tot één gelukkig gezin, door het geloof in zijnen naam. Laat ons de waarheid najagen, en niet haar caricatuur.

Het Christendom is Gods eenige geneesmiddel tegen de zonde, daarom is het Christendom de eenige ware religie. Ook dit klinkt vreemd in de ooren van velen onzer tijdgenooten. Schleiermacher's invloed op de ontwikkeling der theologie in de 19de eeuw is inderdaad zeer vér-strekkend geweest. De uitwerking zijner definitie van religie, als het gevoel van absolute afhankelijkheid, wordt zelfs nog gevoeld onder ons, die aan het einde der eeuw leven, die bij zijn optreden haren loop juist begonnen had. Zijn invloed heeft aan diepte en breedte gewonnen door de studiën van de historie en de philosophic der godsdiensten. Wij bekennen, dat deze nieuwe wetenschappen groote aantrekkelijkheid bezitten, en wij zouden de laatsten zijn, om iemand van de beoefening ervan terug te houden. Als zij iets bewijzen, dan bewijzen zij de oorspronkelijke eenheid van het menschelijk geslacht, zooals die uit de schepping zelve voortvloeit.

De religie is geen donum superadditum, maar maakt deel uit van datgene, wat de mensch van nature bezit. Hij was geschapen als een zedelijk en godsdienstig wezen, bestemd om God te verheerlijken en voor eeuwig in Hem te genieten. Hoe waar dit alles ook zij, wij zijn terzelfder tijd overtuigd, dat de natuurlijke godsdienst den mensch niet kan redden. Door de zonde is onze natuur alzoo verdorven geworden, dat de schepping zonder de genade niet de macht heeft ons te redden, en ons onzen vroegeren staat te hergeven. Niet door het verbond der werken, zooals vroegere theologen het uitdrukten, maar door het verbond der genade worden wij behouden. De soteriologie verheft de Christelijke religie tot den eenigen en algemeenen godsdienst. Zij heeft een geneesmiddel voor allen, die redding noodig hebben.

Wij voelen ons gedrongen, den theologen onzer eeuw toe te roepen, zich toch niet door de vergelijkende studie der godsdiensten te laten verleiden, om het kruis van Christus en de redding, die alleen - /an dit kruis uitgaat, uit het oog te verliezen. Zoo wij in de valsche godsdiensten der heidenen elementen van waarheid ontdekken, laat ons dan met vreugde zien, dat de Christelijke religie, die dezelfde waarheden leert, de menschelijke verwachting en nooden tegemoet komt; maar laat ons niet, ook maar voor één oogenblik, aannemen, dat, om deze weinige overblijfselen van Gods gaven aan de menschheid, deze verschillende godsdiensten macht genoeg zouden bezitten om hunne aanhangers zalig te maken.

Voorts is er voor de soteriologie geen plaats in het stelsel van hen, die tot de volgelingen van Darwin en Herbert Spencer behooren. De evolutie-leer kan het Christendom niet als herschepping of terugkeer naar het oorspronkelijke beschouwen.

Volgens die theïsten, die deze philosophie aanhangen, is de Christelijke religie de edelste vorm, waarin deze godsdienstige kiemen zijn opgebloeid, sinds het proces der evolutie begon. Dan zou het Christendom het laatste stadium zijn in de ontwikkeling van den godsdienstigen geest des menschen, terwijl het, opgevat als herschepping, bestaat in het herstellen van • de kranke menschheid tot den staat harer vroegere gezondheid. Wij weten het, er zijn scharen van predikers en eene menigte hoogleeraren in de theologie, die beweren dat zij beide zienswijzen kunnen vereenigen, m. a. w dat zij de leer der evolutie en de leer der verlossing kunnen doen overeenstem men. Wij bekennen niet te kunnen inzien hoe dit mogelijk is. Zij zeggen ons, dat de theologen genoodzaakt zijn geworden meer dan eens hunne inzichten te wijjigen naar de resultaten der wetenschappelijke onderzoekingen. Zij wijzen op het stelsel van Copernicus en de revolutie die het teweegbracht in de theologie; of op de geologie en den invloed harer ontdekkingen op de uitlegging des Bijbels; ofwel op de nieuwere sterrenkunde en de wijziging onzer theorieën over het heelal, die er het gevolg van was.

Het is waar, dat de ontwikkeling der wetenschap ons nu en dan kan helpen onzen Bijbel beter te begrijpen dan vroeger, maar wij ontkennen, dat de theorie der evolutie een resultaat is van wetenschappelijk onderzoek. Ze is, voor onZjC materialistische eeuw, wat Hegel's philosophie was voor de menschen van vijftig jaar geleden: eene poging om de beginselen van het zijn te verklaren. Evolutie en verlossing zijn tegenstellingen; als het eene waar is, kan het andere niet waar zijn. Grod heeft echter ia zijn Woord geopenbaard, dat Hij der menschheid het Christendom geschonken heeft als een geneesmiddel, om haar weder gezond te maken; en daarom moet de evolutieleer verworpen worden. Het Christendom school niet in protoplasma. Het werd uit den hemel gezonden. Zijne evolutie begon, toen de Zone Gods, ontvangen van den Heiligen Geest, geboren werd uit de maagd Maria.

1) Geef mij een plek waar mijn voet kan rusten.

2) Bijvoegsel bij onze natuur.

De synthetische philosophic van Herbert Spencer oefent heden ten dage op de theologen eenen ontzaglijken invloed uit. Met al de energie die ia ons is, moeten wij ons tegen dien invloed schrap zetten. Laten wij het Christendom bestudeeren als herschepping, en het resultaat zal zijn: eene theorie van het heelal, die ons in staat zal stellen over de materialistische en mechanische beschouwingen onzer dagen volkomen te zegevieren. De gevaren, waarop gewezeawerd, zijn ongetwijfeld zeer groot, maar het zijn nog niet de allergrootste. Wij hs.ndhaven de Gereformeerde theologie, en meer bijzondcrlijk dien vorm, die gewoonlijk als de Calvinistische bekend is. Zijn wij genoeg op onze hoede tegen het gevaar, dat uit de verwaarloozing der soteriologie voortvloeit? Ik vrees, dat wij niet altijd voorzichtig genoeg zijn. Wij moeten ons hoeden voor eenzijdigheid in onzen dogmatischen arbeid.

Het hoofdbeginsel van ons stelsel is uiteraard theologisch en niet soteriologisch. Ik herhaal het, ik wensch dit beginsel niet te wijzigen, veel minder het te verwerpen. Ik ben ervrm overtuigd, dat de algemeene toon onzer theologische redetwistingen veel gezonder zou zijn, als de echte Calvinistische geest weer opwaakte. Religie is niet in de eerste plaats liefde jegens den naaste, wat onze ethische vrienden ook zeggen mogen, en hoe noodig het ook zij door de liefde onze religie te toonen; maar religie bestaat in de eerste plaats ia de ware vreeze Gods, die vrucht is van geloof en kennis.

Dit nu mijne overtuiging zijnde, behoef ik toch niets te herroepen van al wat ik over het theologisch karakter van onze leer gezegd heb. Ik gevoel mij echter gedrongen er de waarschuwing aan toe te voegen, dat het ons ernstig streven moet zijn, onze theologie ten nauwste met onze anthropologic te verbinden en dat door middel der soteriologie.

Niet allen, die het Calvinisme goed gezind zijn, doen dit. Alexander Schweizer van Zurich en J. H. Scholten van Leiden noemden zich grootc vrienden der Gereformeerde theologie. Het kan niet ontketi.a worden, dat zij de aandacht der thcolo^ea gevestigd hebben op den rijken schat, •alien wij bezitten in de geschriften der groote mannen, die in de i6e en 17c CÏUW, in de Gereformeerde kerken in öc; Nederlanden, Duitschland en Zwitserb^jj gebloeid hebben Ze deden dit in ee^j^g^ tijd, toen de algemeene opinie het 'ci.vinismc voor dood verklaard had.

Wij zijn dezen man-^en grooten dank verschuldigd voor hunr^e onvermoeide pogingen om de oogen der f'heologen te openen voor de kracht en de «schoonheid van eene theologie, door vpjea gesmaad, maar slechts door weinige-J verstaan.

Maar WP^C > ^vas de reden, dat deze mannen zooveel 'oelang stelden in de leer der Gereformcf^-rde kerken? Men kan niet zeggen, dat ex} met de Gereformeerde belijdenis zeer «•'.geïaomen waren. Zij hadden eerbied voor het beginsel, dat dit fundament vormde, •waarop het dogmatische gebouw was opgetrokken. Beiden vonden dit beginsel in de leer van God, hoewel zij in de formuleering ervan niet geheel overeenstemden. Maar het moet erkend worden, dat zij, door het feit vast te stellen, dat het Calvinisme meer theologisch dan anthropologisch van aard is, eenen grooten en gezegenden invloed op < lc ontwikkeling der Gereformeerde theologie liebben uitgeoefend. Het is zeer de vraag, öf de Calvinistische theologie ooit weer zou zijn opgebloeid, indien deze mannen de öogen der theologen voor deze verborgene schatten niet geopend hadden.

Intusschen, het soteriologisch karakter van liet Calvinisme, dat zeer op den voorgrond treedt in de standaardwerken der Gereformeerde theologen, werd door deze mannen geheel gewijzigd. Zij behoorden tot deUberale school, die al het bovennatuurlijke uit de theologie vervvijdert. Het is daarom licht te begrijpen, dat zij niets gemeen hadden met het Evangelisch geloof der hervormers en der zoogenaamde scholastieke theologen der 17e eeuw. Niet Calvijn, maar Schleiermacher was hun leermeester. Het was het gevaarlijke element van het Calvinisme in zijn supralapsarischen vorm, om het zoo eens te noemen, dat hen aantrok. Het kwam, naar hunne meening ten minste, hunne philosophische inzichten in het gevlei. Het vrome gevoel van volstrekte afhankelijkheid en eene deterministische psychologie en methaphysica leverden de bouwstoffen voor hunnen eigenaardigen gedachtengang.

Het was een soort Calvinisme in den overtreffenden trap, waarin hun geest, gewoon de verhouding tusschen God en de wereld van het standpunt der immanentie te zien, ruste vond. Zij schenen te denken, dat de band tusschen geloof en kennis gelegd was door middel van een pantheïstisch getint supralapsarianisme. Het Calvinisme werd in hunne handen universalisme, d.w.z. de wederoprichting aller dingen, en Christus de anthropos pneumatikos, die alle menschen tot volmaaktheid voert. Voor de bloedtheologie, voor het borgtochtelij k lijden en sterven van Christus was in hun stelsel geeae plaats. Het wezen zelve der theologie werd aangetast. De leer der Heilige Drieëenheid werd geheel geschrapt en de Godheid van Christus geloochend. Dit bewijst reeds afdoende, dat zij ziek meer bekommerden om de verhouding der wereld tot God, dan om God zelven. Hadden zij het mysterie van het Goddelijke ia de openbaring des Zaligmakers verstaan, zij hadden zeker geene caricatuur van het Calvinisme gemaakt.

Laten wij ons wachten voor zulk eene dwaling, ledere aprioristische constructie van een theologisch stelsel op de basis van een abstract beginsel buiten het terrein der genade, die immers in de eerste plaats voor zondaren noodig is, moet noodzakelijkerwijze tot verderfelijke dwalingen voeren. Er is geene Christelijke theologie bestaanbaar zonder de verlossing door Christus als uitersten hoeksteen. Calvijn's theologie was in geenen deele eene bloot menschelijke bespiegeling in den geest van eene idealistische philosophic. In zijne »Institutic der Christelijke godsdienst, " het meesterstuk der Gereformeerde theologie, behandelt hij niet alleen de kennis van God den Schepper, maar ook de kennis van God den Verlosser, en hij vergeet niet aan te toonen, hoe Gods genade ontvangen wordt, en welke de uitwendige genademiddelen zijn, die God ingesteld heeft. Wel is zijn stelsel beslist theologisch, want zelfs van den Christus sprekende, wijst hij met nadruk op het feit, dat het God de Verlosser is, die ons den Zaligmaker geschonken heeft. Maar Calvijn kan niet van eenzijdigheid beschuldigd worden. Hij wacht zich voor het meden agan, niet alleen wat den vorm aangaat, maar ook naar het wezen. Zijn stelsel is wel overwogen; het rijk der schepping-en het rijk der genade komen beide tot hun recht. Het is rationeel maar niet rationalistisch; theologisch maar niet bespiegelend.

De hervormers waren door Christus tot God gebracht; hoe konden zij Hem vergeten als den Zaligmaker en ais het Woord? Om de theologie def Gereformeerde kerken te handhavcD) moeten wij dus de eenheid van theologie en soteriologie voorop stellen, of met andere woorden: het Christendom opvatten als een herscheppingsplan.

Als Wij dit kardinale punt uit het oog verliezen, snijden wij den band door, die ons aan onze vaderen bindt, ja, dan zou van ons gezegd moeten worden, dat wij eene caricatuur van hunne beginselen gemaakt hadden.

Hoe gevaarlijk het is, uitsluitend theologisch te zijn, kunnen wij leeren uit de geschiedenis der Oostersche kerken. Een iegelijk die van den tegenwoordigen toestand dezer kerken op de hoogte is, zal tttij zekerlijk toestemmen, dat zij schier geen teeken van levea meer geven. Op het veld der theologJschc wetea«thap is haar invloed op de ontwikkeling der Christelijke gedachtenwereld Eoogoed als nul. En toch gaven de2e kerken den toon aan bij de ontplooiing der theologie in de eerste eeuwen der Christenheid.

Met dankbaarheid gedenken wij, wat zij gedaan hebben voor de ontwikkeling der belijdenis van God en van Christus. In latere eeuwen heeft men zich bezig gehouden met bespiegelingen over de Drieëenheid en den Persoon van Christus, maar of men er in geslaagd is den voorraad onzer kennis veel te vermeerderen, is eene vraag, die ik niet bevestigend zou durven beantwoorden.

Hoe verklaren wij de versteening die over deze kerken gekomen is en de armoede harer theologie?

Indien ik het wel heb, ligt het antwoord op deze vraag in het volslagen gemis aan belangstelling in de soteriologie. De Logos was alles; de soter en de soteria Waren weinig in tel. De soteriologie waS verdrongen door een zinneloozen beeldendienst en een nauwgezet aanhangen van het zoogenaamde orthodoxe geloof, d. i. de Nieuw-Constantinopolitaansche belijdenis. Deze belijdenis is strikt theologisch, terwijl de subjectieve elementen def Christelijke religie niet tot ontwikkeling gebracht zijn. De plaats die het soteriologische element in de belijdenis der Roomsche kerk inneemt, kan een echt geloovige niet bevredigen; maar vergeleken met de plaats die het bij de Oostersche kerken bekleedt, verdient ze nog lof. Wij verwonderen er ons niet over, dat de Roomsche kerk in dit opzicht verre de meerdere is van hare Grieksche zuster, en wij schrijven dit onderscheid niet alleen toe aan de bewonderenswaardige inrichting harer hiërarchie, maar ten deele ook aan de betere ontwikkeling der soteriologie.

Augustinus, de grootste kerkvader van het Westen, bewijst welke kracht een man kan ontwikkelen, wiens theologie eene goed geproportioneerde saamvoeging is van theologische en soteriologische elementen.

In zijnen tijd was hij de kampvechter voor de Drieëenheid. Zoo wij ons niet vergissen, kunnen wij hem beschouwen als den man, in wien de ontwikkeling der leerstukken in verband met dit groote mysterie haren bekwaamsten tolk gevonden heeft. Eu toch, hoeveel roem verwierf hij zich niet in de soteriologische vraagstukken, die de Christelijke wereld begonnen te beroeren, toen Pelagius zijnen loopbaan aanving. Aan Augustinus zien wij, hoe schoon theologie en soteriologie kunnen opgroeien, als de laatste hare kracht ontleent aan de eerste, de eerste door de laatsta binnen hare en wordt gehouden. Pelagius' voor-grenzen voor hetzelfde feit een negatief beeld is bewijs, want zijn theologisch stelsel bewijst, dat eene niet tot genoegzame ontwikkeling gebrachte theologie eindelijk op een schrale soteriologie uitloopt, terwijl eene verarmde soteriologie zonder twijfel tot eene levenlooze theologie leiden moet.

Maar er is nu genoeg gezegd om ons te overtuigen van de noodzakelijkheid van de beoefening der soteriologie in verband met de theologie zelve. Wij moeten evenwel niet uit het oog verliezen, dat de soteriologie de plaats niet mag innemen, die wij de theologie hebben toegekend. Indien wij ten volle verstaan wat het beteekent, als wij zeggen, dat het Christendom een plan van herschepping realiseert, zullen wij aan den anderen kant voor het innemen van een verkeerd standpunt en voor verdraaide voorstellingen bewaard blijven.

Er zijn velen, die in hun stelsel de soteriologie te veel op den voorgrond stellen. Wij hebben geen bez-waar tegen iemand, die eene monographic over de soteriologie schrijft. Het heeft ook zijn nut boeken te schrijven over speciale leerstukken, want dit zal zekerlijk, zooals Julius Mueller zeide, een beter begrip van het geheele stelsel uitwerken, mits het organisch verband met de andere deelen, waarvan dan juist geen sprake is, niet uit het oog worde verloren. Maar wordt het Christendom in te engen zin beschouwd als »Erlösungs-Religion", dan zeer zeker verliezen wij aan breedte van overzicht wat wij winnen aan intensiteit.

De eerste fout, gewoonlijk gemaakt als het Christendom van uit te uitsluitend soteriologisch standpunt gezien wordt, is deze, dat men het Christendom gaat beschouwen als iets geheel nieuws. Het is dan niet langer een herscheppingsplan, maar een plaatsvervanger vooir het vroeger bestaande, dat geheel terzijde is gezet. Er moge eenige waarheid in schuilen, het Christendom te beschouwen als de bedeeling des Geestes, in vergelijking met de bedeeling der letter, maar zelfs de verhouding tusschen Oud en Nieuw Testament toont een ofganische verbinding, die ons in het Nieuwe eene ontwikkeling van het Oude doet zien. Maar vergelijken wij het rijk der genade met het rijk der schepping, dan moest het lederen niet door sophisterij verwarden geest duidelijk zijn, dat het eerste de hersteller is van het laatste eü in geen geval eene nieuwe schepping. En toch zijn er vele vormen, waarin deze neiging zich in de theologie openbaart. Wij hebben geenen tijd ze alle te bespreken, maar moeten ons tot enkele beperken.

Deze neiging komt viit in een verkeerd begrip van de wedergeboorte in haar beide betcekenissen 'i de Wedergeboorte van den menscll en de wedergeboorte van de wereld.

De wedergeboorte van den mensch is naar bovengenoemde voorstelling het scheppen van iets .nieuws in den mensch. Melanchton's synergisme heeft eenen schadelijken invloed gehad op het standpunt van menigen rechtzinnigen theoloog ten opziehte van de leer der wedergeboorte. Mèlanchton slingerde heen en weder tusschen het »stok en blok"-standpunt van de Augsburgsche confessie eenerzijds en het synergisme ander zijds; het zwevende standpunt van vele theologen, die, vreezende dat de leer der algeheele verdorvenheid hierdoor aan kraCht verlieseü zoU, terugvielen tot eene ultralijdelijkheid. Zij verheerlijkten de soteriologie, en maakten van den geiedde een nieuw schepsel, zonder eenig verband met zijn vroeger bestaan.

Ik geloof niet, dat het overdreven is hun ten laste te leggen, dat zij God onbekwaam achtten zich weder met den zondaar in gemeenschap te stellen, zoodat de anthropos als zoodanig vernietigd Wordt» en op zijne plaats niet eeü verhieUwde liiefasèhj iilaat een nieuwe thensch opgroeit. De uitdrukkingen oude mensch en nieuwe men.sch, in den Bijbel voorkomende, werden dan verklaard als zouden zij de vernietiging van den mensch bedoelen en het scheppen van den Christen in zijne plaats. Hoe verkeerd deze voorstelling is, zal duidelijk worden als wij letten op het feit) dat de rrtensch een i3rdoi de3 verderfs is geworden, niet omdat hij ophield mensch te zijn, maar omdat hij zondaar was geworden. De zonde moest uit hem verdreven worden door de inplanting des nieuwen levens; vandaar de noodzakelijkheid det Wedergeboorte. De Wedergeboorte waS het geneesmiddel, door God verordend om dit doel te bereiken. Op den grondslag van het oude verrees het nieuwe; de persoonlijkheid, door God gescliapen, bleef; alleen de eigenschappen werden veranderd. Dit standpunt ^is in overeenstemming met de opvatting van het Christendom als een herscheppingsplan, Neem het andere .standpunt aaUjdan is het Christendom niet langer een herschepping, maar eene nieuv/e schepping.

Met eene verkeerde voorstelling van 's menschen wedergeboorte is gewoonlijk verbonden eene eveneens verkeerde voorstelling van de wedergeboorte der werelds Wij beschouwen het einde ailei" diBgëh - Ai ëëtl apokatastasis ton pantón in den zin van eene volkomene verwezenlijking van alle plannen van God den Schepper, door middel van het groote Geneesmiddel, dat Hij in den Middelaar geschonken heeft. Zij echter, die het Christendom als eene nieuwe schepping beschouwen, worden door hun beginsel vanzelf geleid tot de veronderstelling, dat deise wereld vernietigd zal Worden oiii plaats te maken voor den nieuwen hemel en de nieuwe aarde. In den regel zijn de Gereformeerde theologen bewaard gebleven voor zulk eene gedrochtelij ke Voorstelling, mtot in den bloeitijd der Luthersche orthodoxie hebben de Luthersche theologen aan eene algeheele vernietiging van dit heelal geloofd. Dit vloeide voort uit hun soteriologisch beginsel dat eene nieuwe schepping des menschen eischt. Zij deden niets anders dan hun .standpunt ten opzichte van de palingenesie toepassen op het gansclie heelal.

De dusgenaamde Christo-centrische theologie heeft dezelfde neiging, om van het Christendom iets geheel nieuws te maken. Op dat standpunt moeten wij ons stelsel > verchristelijken". Hoe moeten wij dit doen ? Zooals Dorner het opvat, door de idéé Godmensch tot het wezen en de kern der religie te verheffen ? Het is mij niet recht duidelijk, hoe deze idee op een aprioristische basis kan gegrond wordqii. God heeft Zichzelven geopenbaard in Christus, die zeer zeker de Godmensch is; maar de Schrift leert ons, dat Hij in de wereld gezonden was om te zoeken en zalig te maken, dat verloren was. Voorzeker is de Godmensch het voorwerp onzer aanbidding, maar de voorstelling der bespiegelende theologie uit het midden dezer eeuw maakt Hem tot een raadsel, en de geheele wereld meer en meer tot een onoplosbaar probleem. Het is zoo, God heeft de wereld door den Logos geschapen. Maar deed Hij dit door hem als den Godmensch ? De bespiegelende theologie voert naar de grens van het pantheïsme en verheerlijkt de soteriologie niet.

Of moeten wij Ritschl navolgen, door ons stelsel als het ware te beperken tot de ontwikkeling van de Christelijke leerstukken van rechtvaardigmaking en verlossing? Moeten wij ertoe komen al de schatten der theo­ logie den rug toe te kecren voor wat hij noemt: »den historischen Christus? " Weten wij wat zijn standpunt fnedebrengt? Eenerzijds de Natuurlijke Theologie op te geven en anderzijds de mystieke unie met den levenden Christus, die ter rechterhand Gods zit, en met ons is tot aan de voleinding der wereld. Indien iemand tot zulk een offer bereid is, ik zeker niet.

Er blijft ons dus niets over dan ten opzichte van het Christendom het zoogenaamde Evangelische standpunt in te nemen, dat onze theologie verkleint tot een verlossingsleer. Dit standpunt moge hun zeer in het gevlei komen; die ons tot vervelens toe vertellen dat de religie een zaak des harten is, die vooral niet met de buitenwereld in contact mag komen. Het maakt scheiding tusschen Christendom en schepping, tusschen geloof en wetenschap, tusschen theologie en soteriologie. Het houdt zich uitsluitend bezig met de redding van zondaren, maar laat al het andere in het bezit der Werelds Het stelt zich tevreden met de verzorgiag van zijn godsdienstig tuintje, omringd door hooge muren en afgesloten van Gods overige schepping. Het is gewaagd religie en theologie te verwereldlijken: het is niet minder gevaarlijk de theologie op te [sluiten binnen hare enge godsdienstige grenzen.

Ik aarzel geen oogenblik zulk een standpunt vetderfelijk in zijne uitwerldng te noemen. In de middeleeuwsn schiep het de kloosters en de belachelijke onderscheiding tusschen geestelijkheid en leeken, tusschen de gebiedende voorschriften en de Evangelische raadgevingen; in onzen tijd loopt het «it op het sectarianisme en den godsdieftstloozeü staat. In eene analyse van het Christelijk geloof moge het beginnen met de soteriologische vraag vah detl Heidelbergschen Catechismus : Wat is uw eenige troost beide in leven en sterven ? op zijne plaats zijn; maar in het opbouwen van ons theologisch stelsel geef ik tenminste de voorkeUir aan de vraag van den kleinen West-Munsterschen Catechismus: Wat is het voornaamste einddoel des menschen ? Het was niet meer dan natuurlijk, dat in het begin der Reformatie de groote vraag, die de geesten in beroering bracht, niet was: Hoe komen wij tot een juist begrip van een theologisch stelsel ? , maar : Wat mosten wij doen om zalig te worden ? Maar even natuurlijk was het, dat men zich later op andere vraagstukken wierp, die meer het opbouwen van eea theologisch stelsel op den grondslag der Mefoi-rflatie op 'toog hadden. Het was een logisch profies. Waardoor de vraag van den Heidelbergschen Catechismus! Wat is uw eenige troost in leven en sterven ? ver' anderde in de vraag van den kleinen West-Munsterschen Catechismus: Wat is het voornaamste einde des menschen ?

De Gereformeerde theologen moesten zelfs niet voor eeü öOgenblik de wenschelijkheid aannemen, om hunne theoldgle in Christologie om te zetten. Maar wie doet dit, zult gij vragen Een iegelijk die de Christologie als hoofdbeginsel vooropschuift. Een theoloog va.ri ds Christologische school moge de 'theologie zh zoodanig niet geheel wegcijferen, maar hij zal fanzelf gedwongen worden zijne kennis van God in zijü Christologisch stelsel te doen opgaan, en zijne theologie door de soteriologie te laten beheerschen. Allicht zal een Christologisch theoloog mij tegenwerpen, dat hij in Christus den Vader ziet. En het kan niet ontkend Wotdeu} Christus zeide tot Philippus: s> Die mij ziet, heeft Atn Vader gezien." Christus leidt ons terug tot den Vader, wien Hij in deze wereld verheerlijkte. En wij wandelen zijne voetstappen na, als wij hooghouden wat Zinzendorf minachtend iipsm_dei de God-Vader-theologie van de Gereforrrieëf-d« ketk. In Christus zien wij den Vader; Christus de Verlosser doet den nevel opklaren die den hemel vodf oöS verbergt. Het Lam Gods wijst ons op onzen Hemelschen Vader en openbaart Hem ons in zijne majesteit als den Heilige Israels, en in zijne nederbuigende liefde als God den Redder; de verrezene en ten hemel gevarene 2al!gtti£tkef opent den hemel voor onzen blik en vervult ónze zlelS rsiet lof en aanbidding. Juist ter wille der soteriologie teekenen wij protest aan tegen de Christologie als het middelpunt der theologie.

Gewodnlljk bestaat er, met deze soteriologische of Christoiogisthg theologie ten nauwste verbonden, eene bekrompéfië ti'oorstelling van de verhouding waarin het Christendom tot de wereld staat. Onze theologie eischt deze wereld, in den ruimsten zin des woords, op voor God en voor Christus. Wij geloovec, dat Mij deze wereld toegerust heeft met velerlei gaveii} die tot ontwikkeling moeten gebracht worden, Üe.ak sleehts aan de organisatie der menschheid lil hef gezin.sleven, in de maatschappij en in den Staat. De^e instellingen zijn Goddelijk van oorsprong en van bedoelen i "Zij zijn gewijzigd door het tusschenbeide treden déf goade^ en misschien is de instelling van den Staat eerst door de zonde noodzakelijk geworden; maar den oorspronkelijken toestand, waarin de mensch geschapen waa met het doel om zijnen Schepper te verlleeflijkeflj heeft God niet vernietigd. Een piëti.stische opvatting van het Christendom laat al deze vormen, waarin het menschelijk leven naar buiten treedt, links liggen of behandelt ze terloops.

Den mensch te verlossen van zonde wordt dan het hoofddoel, dat bijna al het andere verdringt. Onze theologie stelt ons in staat in dit alles Gods werk te erkennen. Vv^ij gelooven, dat God Vi^erkt in de historie, dat wetenschap en letterkunde, kunst en nijverheid, kortom onze geheele menschelijke samenleving in al hare uitingen, niet aan den duivel, als zijnde zijn rijk, mag worden overgelaten; - maar beschouwd moet worden als eene gave, waarmede God de schepping sierde, en die mede deel heeft aan de verlossing door de genade. Chalmer.'» heeft eene groote waarheid uitgesproken, toen hij zeide: »Het Christendggi, is de warebunianiteit". Onze vaderen drukten dezelfde gedachte uit, door te zeggen: »Gratia naturam non toUit, sed sanat." Dit is de heerlijkheid van eene theologie, die het Christendom als herscheppingsplan opvat.

Het ligt niet in onze bedoeling de zonde te verkleinen of de heerlijkheid van den Zaligmaker en zijn werk te onderschatten, maar wij wenschen allen nadruk te leggen op de waarheid, dat de zonde Gods werk niet vernietigd heeft, en dat de Zaligmaker niet eene nieuwe schepping in 't leven riep, maar de bestaande verloste. In den regel hebben de Calvinistische theologen dit feit in 't oog gehouden bij de saamstelling van hun theologisch stelsel. Ik wil niet zeggen, dat zij altijd consequent zijn geweest, of het in dit opzicht tot volmaaktheid gebracht hebben. Ik bewonder het werk der hervormers en der theologen uit de 17e eeuw; maar te zeggen, dat zij alle moeilijkheden overwonnen, en al de eere Gods, in het rijk der genade en het rijk der natuur, aan het licht hebben gebracht, zou van overdreven enthousiasme getuigen.

Er zijn vele wegen, die nog niet ten einde toe bewandeld zijn. De eenheid der Natuurlijke en der Geopenbaarde theologie is in beginsel aangenomen, maar nog niet tot hare uiterste gevolgtrekking doorgevoerd. Het leerstuk der algemeene genade, in kiem te vinden in de werken onzer beste theologen, is nog niet naar behooren ontwikkeld. Andere leerstukken, zooals het stuk der verkiezing b.v., moeten in verband met de geschiedenis der menschheid in zijn geheel herzien worden, terwijl met name de eschatologie nog grootendeels éen onontgonnen terrein is. Waarlijk, er is nog gelegenheid genoeg om voort te bouwen. De theologie heeft niets gemeen met een fossiel. Integendeel, zij tintelt van leven. De kerken munten uit door arbeid op practisch terrein en wij verheugen er ons over; maar zij moeten daarbij niet de noodzakelijkheid van de ontwikkeling der theologie uit het oog verliezen, opdat zij een wel sluitend fondament mogen hebben waarop zij den bouw kunnen voortzetten. Als ik de uitdrukldng bezigen mag, vooral de leiders moesten arbeiden als vakmannen en niet als amateurs.

Ik wensch aan dezen arbeid deel te nemen. Ik doe een beroep op u aller welv/illendheid om mij, en de school, waaraan ik verbonden ben, te steunen. Gij Heeren Directeuren, hebt ruimschoots gelegenheid om ire het belang dezer school werkzaam te zijn en haar op hechte grondslagen te zetten, Aan uwe zorg heeft zij grootelijks behoefte.

Ik wensch bij dezen arbeid saam te werken met u, Hoogleeraren aan onze school. Wij hebben schouder aan schouder te staan, en te arbeiden met onvermoeiden ijver, met onkreukbare trouw.

Ik wensch te arbeiden voor u, jongeren onder de broederen, die mij, als een uwer gidsen en onderwijzers, uw vertrouwen wilt schenken. Indien wij, hoogleeraren, getrouv/ bevonden worden in de vervulling onzer plichten, en gij ia de uwe, dan zekerlijk zal de zegen des Heeren op ons rusten.

Ik wensch te arbeiden voor de kerk, opdat zij toeneme in gehechtheid aan hare beginselen, in getrouwheid aan hare leer, tucht ca eeredienst, en opdat de reden van haar bestaan verre boven twijfel en verwijt schitteren moge. Ons vertrouwen is op God. Wij wenschen te strijden voor zijne zaak. Laat onze sterkte en onze wijsheid bevonden worden te zijn in Hem, in Hem alleen. Soli Deo Gloria.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Calvinisme in Amerika.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1896

De Heraut | 4 Pagina's