GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De keer in zake Onderwijs.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De keer in zake Onderwijs.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Het kerkelijk karakter eener school kan in meer dan één zin worden verstaan, al naar gelang men er mede bedoelt, een mechanischen d. i. bloot uitwendigen of een organischen band, d. i. een band die in het leven zelf is ingeweven.

Hoe dicht ook om den hals van het paard manen en teugels bijeen liggen, toch weet ieder dat de \.& i.%A5'> nechanisch de manen organisch met het paard saamhangen. Vergissing is hier onmogelijk.

Zoo nu ook kan men tusschen kerk en school een band leggen, die een geheel werktuiglijk karakter draagt, en buiten de gestalte, buiten het karakter, buiten het wezen van het onderwijs omgaat.

Die mechanische band kan ziysi financieel, indien een kerk aan zekere school geldelijken steun verleent. Hij kan zijn administratief, indien de kerk het bestuur benoemt, of het bestuur aan de kerk rekenplichtig is, of ook leden in kerkelijke qualiteit in het bestuur zitting hebben. Of eindelijk die band kan zijn professioneel, bijaldien bepaald wordt, dat de bestuursleden, het onderwijzend personeel, en de schoolgaande kinderen behooren moeten tot één bepaalde kerk.

Van heel anderen aard daarentegen is de organische band tusschen school en kerk. Immers een kerk treedt in de wereld op met een belijdenis, en die belijdenis houdt in, niet alleen een aanwijzing van den weg der zaligheid, maar ook een stel van grondbeginselen, waaruit een eigen levens-en zvereldbeschouwing voortvloeit. En overmits nu een goede school en deugdelijk schoolonderwijs eveneens beheerscht wordt door grondbeginselen en de uitdrukking zijn moet op paedagogisch terrein van een weldoordachte, goed ineensluitende levens-en wereldbeschouwing, trekt er dan alleen een organische band tusschen school en kerk, indien de school uitgaat van de door een bepaalde kerk beleden grondbeginsel, en instrument is om in te leiden in en op te voeden voor zulk een levens-en wereldbeschouwing, als door diezelfde kerk gehuldigd wordt.

Van dien organischen band moet de school zich bewust worden in haar paedagogiek. Die paedagogiek moet uit de grondbeginsels eener bepaalde kerk worden opgetrokken, en met de levens-en wereldbeschouwing dierzelfde kerk akkoord gaan.

Dit nu kan een tijdlang vanzelf loopen. Bezielde leden eener kerk, die het leven dezer kerk als in hun bloed omdragen, kunnen op school zóó optreden, en in hun schrijven over de school zich zóó uitlaten, dat ze dit organisch verband tot hua recht doen komen, ook al Itebben se er nooit opzettelijk over nagedacht.

Dat dit kan, en zelfs op breede schaal werken kan, ziet men aan de ouderlijke opvoeding. Een goed Calvinist voedt zijn kinderen Calvinistisch op, zonder dat hij daarom ia staat zou zijn, om u den samenhang tusschen zijn stelsel van opvoeding en de beginselen van het Calvinisme helder uiteen te zetten.

Gelijk duizenden en nogmaals duizenden ademhalen, zonder ooit zelfs over de organische werking der ademhaling te hebben nagedacht, zoo ook laten duizenden bij duizenden den invloed van het Calvinisme in hun opvoeding gelden, zonder dat ze ooit aan de studie der zielkunde of aan opvoedkunde hebben gedaan.

Dit alles drijft dan op de usantie, op de traditie, op het voorbeeld van anderen, en niet het minst op de cloorwerking van het geloof ia eigen leven. En de uitkomst toont dan ook, dat in echt Calvinistische gezinnen de kinderen vanzelf Calvinistisch opgroeien, terwijl de teleurstelling in de op voeding, waarover zoo menig vader of moeder treurt, meestal daarin haar oorsprong vindt, dat in hun eigen hart de slinger tusschen Calvinisme en Methodisme, zoo maar niet tusschen Christus en de wereld nog altoos op en neer slingerde; dat dit hen ÏDewoog om de usantiën van niet-Gereformeerden huize in te willigen; en dat alzoo de eenheid van beginsel en belijdenis in hun opvoeding ontbrak en zij er de stalen veer van krom bogen.

Op gelijke wijze nu kan een school een tijdlang op het instinct van de practijk drijven. In de eerste aandrift, als een ieder die zich aan zulk schoolwezen wijdt, dit doet met opgewekte overtuiging; vooral zoolang dit opoffering kost, en met smaad en achteruitzetting gepaard gaat, zal de prikkel van het leven sterk genoeg werken, om practisch tot een niet al te sober resultaat te leiden.

Maar anders wordt dit, zoodra zulk een schoolwezen zich uitbreidt, vaster voet krijgt, er op bedacht moet zijn, om allerlei krachten aan zich te trekken, en geroepen wordt om op vergaderingen en in geschriften zich rekenschap te geven van de wijze van handelen. Er rijzen dan allerlei paedagogische vragen. De één wil dezeü koers volgen, de ander een anderen weg inslaan. En dan natuurlijk komt de vraag naar de beginselen aan de orde, die bij deze vraagstukken de beslissing moeten geven.

Men kan öari niet meer volstaan met oedmoedig practisch in de oude sleur voort e gaan, maar moet gaan nadenken; om in ijn nadenken leiding te hebben, moet men e beginselen opsporen; en zoo komt men vanzelf voor de groote vraag te staan: Wat is de zielkunde en wat de daarop gegronde opvoedkunde, die onze scholen te volgen hebben?

Dat nu onze onderwijzers, en daaronder vroede, trouwe, bejaarde mannen aanvankelijk zoo naief waren, om bij dit onderzoek naar Herbart te grijpen en op Herbart af te gaan, klinkt wel bijna potsierlijk, maar is toch alleszins begrijpelijk.

Onze onderwijzers zijn geen gestudeerde personen. In den voorhof van den tempel der wetenschap mogen ze rond zijn geleid, toch volgen ze in den regel geen hooge studiën. Het laat zich dus zeer wel verklaren, dat zij op het gebied der zielkunde en der opvoedkunde, niet aanstonds aan het bestaan van allerlei scholen en richtingen dachten, en in den waan geraakten, dat er een vaste zielkunde is, zooals er is een vaste natuurkunde, en een vaste scheikunde, althans wat de beschrijving van de gegevens betreft.

Hierbij komt tweeërlei, waar men wel op dient te letten.

Het eerste is dat onze onderwijzers een examen bij de Overheid hebben af te leggen, en dat voor deze examens een werk als van Herbart gangbare munt was. En ten andere, dat de mannen van hooge studie onder ons zoo weinig het hoog belang en de beteekenis van de zielkunde en de opvoedkunde inzagen, dat het een witte raaf is, zoo ge er eens een enkele vindt, die b. V. voor het catechetisch onderwijs zich rekenschap gaf van het opvoedkundig element, dat toch ook daarin schuilt. Gevolg waarvan was, dat noch in geschriften noch in de predikatie de hierop [doelende vraagstukken veel aan de orde kwamen, en onder de leidende mannen in ons schoolwezen het gewicht van dit vraagstuk ternauwernood beseft werd.

Dit is zoo waar, dat men zelfs in wat mannen als Groen van Prinsterer, Elout van Soeterwoude, Mackay, Keuchenius en anderen schreven en spraken, tiiet dan na veel zoekens een enkele uitlating zal vinden, die het alles beslissend gewicht van de principieele tegenstelling tusschen de psychologie der wijsgeerige en der Christelijke school doet uitkomen.

Men valle daarom onze onderwijzers ten deze niet te hard ; en trede met ernst slechts tegen hen op, die, na op het ondenkbare en onmogelijke om een zielkunde van Herbart als uitgangspunt voor een Christelijk onderwijs te nemen, gewezen te zijn, zich niet haasten, dit volmondig te erkennen.

Maar wel is het zaak, dat zoo spoedig mogelijk uok onzerzijds de zielkundige en opvoedkiïudige uitgangspunten, gelijk die uit de Gereformeerde belijdenis volgen, door iemand van hooge studie onderzocht, in het licht gesteld en gepopulariseerd worden. En is dit eenmaal geschied, dan twijfelen we geen oogenblik, of in de wereld onzer onderwijzers, zal men de vrucht dezer studie dankbaar aanvaarden, en van lieverlee zal de invloed dezer betere beschouwing ook in het onderwijs merkbaar worden.

Niet allen zullen dan meegaan.

Er zullen er dan ook zijn, die, bij tegenstelling zullen gevoelen, het meer met Herbart of andere philosofen, dan met de Gereformeerde belijdenis ééns te zijn. Een richting, die gelijk de Ethische, met Christelijke wol borduurt op wijsgeerig-ongeloovig stramien, zal zich dan veeleer verzetten. Maar juist dit verzet zal dan principieel worden, en het zal blijken, dat de aanhangers van deze richting, hoezeer ook nog genietend io vrome mystiek, toch metterdaad met de beginselen der Openbaring, voor wat de wereld des denkens aangaat, gebroken hebben.

Toch zeggen we dit niet van alle onderwijzers, die thans met de Ethische Schriftbeschouwing coquetteeren, en daardoor soms verre afwijken. Wij althans nemen gaarne de mogelijkheid aan, dat, wordt eenmaal de Gereformeerde zielkunde ea opvoedkunde, uit haar eigen beginselen, helder en populair, maar ook antithetisch ontwikkeld, meer dan één onder hen zelf schrikken" zal van de gevaarlijke paden, waarop hij afdoolde, en met oogen, waarvan de schellen afvielen, weer genieten zal in de zuiverheid van de Gereformeerde beginselen.

Zoolang men over en weer tegenover elkander staat, wel gevoelende dat men het niet eens is en uiteenloopende sympathieën koestert, maar zonder dat men in staat is, duidelijk aan te wijzen, waar het verschil aan ligt, verloopt men licht in ongenietelijk debat en in krakeelende discussie. De een wil dan voor den ander niet onder doen, en heel wat uilen gaan dan voor valken door.

Dat verbittert, het lokt scherpe woorden uit, het leidt tot botsingen zonder uitweg. Maar ziet men eenmaal, op wat wijs zulke hangende problemen in goede orde en naar vaste methode tot beslissing zijn te brengen, dan gaat de onbehaaglijke spanning v£mde. gemoederen af; men tijgt over en weer aan degen, ernstigen arbeid; aan alle passie wordt het zwijgen opgelegd; en het eind is, dat men met klare, heldere bewustheid in komt te zien, of men metterdaad bij elkaar hoort, of wel een verdoolde schildwacht op het Irenisch erf is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's

De keer in zake Onderwijs.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1897

De Heraut | 4 Pagina's