GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Droomen droomen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Droomen droomen.”

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

En daarna zal het geschieden, dat Ik mijnen Geest zal uitgieten over alle vleesch, en uwe zonen en uwe dochteren zullen profeteeren; uwe ouden zullen droomen droomen, uwe jongelingen zullen gezichten zien. Joel 2 : 25.

Eén mysterie nog altoos die wereld onzer droomen.

Ge kunt er niets aan doen, als ze uw, geest in den slaap besluipen. Ge herinnert u bij het ontwaken duidelijk dat bange, soms lange droomen u bevingen, en uit de herinnering er in terugdenkend, voelt ge soms nog den angst, dien ge hebt uitgestaan, den schrik die u overkwam, de onmogelijkheid die u voortjoeg, of ook de vreugde die u van blijdschap lachen deed.

Ge weet van-achteren zoo zeker als het licht schijnt, dat ge in uw droom figuren gezien, personen ontmoet hebt. üe zoudt hun voorkomen, soms zelfs hun kleed, of ook het wapen waarmee ze u bedreigden, uitteekenen kunnen. Ge herinnert u wat er gezegd werd, soms zelfs wat ge zelf geantwoord hebt. Lang geleden ontslapen personen doemen plotseling voor uw geest op, vaak personen aan wie ge u niet herinnert de laatste twee, drie jaren ook maar gedacht te hebben. Dan eens droomt ge uit uw prilste jeugd of uit uw kinderleven, en dan weer zijt ge op eenmaal in een geheel ander land, dolende in verre streken. Tot zelfs uw consciëntie kan in uw droom geraakt worden, als ge al droomend voortspint aan een zondigen daad uit uw leven.

Kortom, dat droomleven is een wereld apart.

Een wereld van nacht opduikend na en naast uw leven van den dag. En het wonderst is, dat ge^er in zijt, en toch|niet in zijt, dat het reëel waar was, en toch niet reëel. Reeds een half uur na uw ontwaken hebt ge moeite om een doordroomden droom vast te houden. Het is als een teekening die zienderoogen verflauwt, een schrift dat voor uw oog versmelt. En terwijl ge na weken en maanden en jaren nog soms de onbeduidendste kleinigheid uit uw dagleven u krek zooals het voorviel te binnen brengt, is reeds na verloop van één dag alle heugenis van uw sterksten droom geweken.

Ge vraagt u daarom telkens af: Waartoe dat droomen toch? Heeft het beduidenis? Werkt het onbewust vormend? Of zou het niets zijn dan het spel van bladeren, die van den boom loslieten? En toch, daarvoor is er weer te veel stuur, soms te veel eenheid en regelmaat in.

Soms een intrigue als in een verdicht verhaal. Haast zoudt ge zeggen, dat er zelfs classificatie in uw droomen is. Droomen van angst, inbraak, moordenaars die voor u staan. Droomen van benauwde, jagende ongedurigheid, dat ge iets te doen hebt, en telkens in de uitvoering wordt gestoord en gehinderd. Droomen van opheffing, dat ge u opgeheven gevoelt van de aarde, over alles heenzweeft, en allen last van u voelt glijden. Droomen van intieme ontmoeting, dat ge in allerlei plannen en raadslagen verwikkeld wordt. Droomen, waarin laag onder u allerlei ongedierte begint te wriemelen. En daartegenover, droomen van gebed, droomen van zielsverheffing, dat ge in breede toespraak God looft. Dan weer droomen van zondige gewaarwordingen. Ja wat soorten niet al.

En in die droomen is uw geest zich soms zoo helder bewust, dat ge de personen herkent, op hun vragen antwoordt, en soms zoo spreekt, dat uw spraakorganen werkelijk in beweging geraken, en hij die waakt aan uw sponde, uw spreken hoort, en u wakker maakt.

In het dusgenaamde ijlen wordt dit dan nog sterker.

Koorts vooral zet dat wilde verbeeldingsleven onzer droomen op machtige wijze aan.

Hoe is het nu, dat als Pinsterbelofte reeds in Joéls dagen aan het volk des Heeren voorzegd was, dat één der uitwerkingen van de inwoning des Heiligen Geestes zou zijn, dat „hun ouden droomen zouden droomen en hun jongelingen gezichten zien" ?

Uiteraard kan hiermede niet bedoeld zijn, het gewone, een ieder in zijn slaap voorkomende droomen. Dat toch grijpt telkens, bij een ieder, alle eeuwen door, onder alle volk plaats.

Er moet hier dus sprake zijn van een bijzonder soort droomen, en wat voorafgaat en volgt, wijst dit klaarlijk uit.

Drieërlei toch is Joëls profetie.

1. uw zonen en dochteren zullen profeteeren.

2. uw ouden zullen droomen droomen.

3. uw jongelingen zullen gezichten zien.

Er is alzoo sprake van drie middelen, waarvan God zich in zijn Openbaring bij de mannen Gods bediend heeft. De profeten kregen óf een rechtstreeksche profetie, óf ze zagen visioenen, óf ze droomden droomen.

Het verband toont alzoo, dat de Pinksterbelofte inhoudt: Datgene wat dusver alleen het deel der profeten was, t. w. dat ze een woord Gods ontvingen, een visioen zagen of een droom droomden, zal na de uitstorting en door de daaruit volgende inwoning van den Heiligen Geest, het deel van allerlei vromen zonder onderscheid worden, en ouden en jongen van dagen zullen er deel aan hebben.

De profeet had, nu afgezien van zijn dienst, ook persoonlijk een zalige, heilige voorkeur.

Hij genoot een gemeenschap met God als geen ander. Hij leefde met God in een heilige intimiteit, zooals anderen die derven moesten. Die anderen hoorden er van door hem, maar hij hoorde het zelf.

Die anderen merkten en ontwaarden alzoo, dat er een nauwer, inniger omgang met God denkbaar was, en bestond, en dat er personen waren, die daar deel aan hadden; maar zelven misten zij dien. Die heerlijkheid was het deel van een enkelen bevoorrechte en geroepene; maar het volk als volk stond er buiten.

Wel verlangde het volk er naar.

Ge ziet dat aan de valsche profeten, die zich opwonden en op hun inbeelding en verbeelding sterk gingen, en deden alsof ook zij dien heerlijker omgang genoten; maar het was niet zoo.

Doch nu gaf God door Joel aan zijn volk de belofte, dat eenmaal, onder de dagen des Nieuwen Verbonds, de wezenlijke tijd komen zou, dat deze heerlijker en gemeenzamer omgang met het Eeuwige Wezen niet langer het privilege van een enkele, maar het gemeengoed van al Gods echte volk zou zijn.

En die profetie zou in vervulling gaan, en is tot vervulling gekomen, toen eindelijk de Heilige Geest werd uitgestort en woning maakte in al het volk des Heeren.

Dat droomen is daarbij uiteraard slechts de vorm, maar toch een vorm waarop ge te letten hebt.

In Israël deed God zijn profeten ook droomen. Niet altoos. Vaak was het een visioen, waarin de Heere zijn raad openbaarde, d, i. een voor het geestesoog ver­ toond gezicht in volkomen wakkeren, wakenden toestand. Vaak ook was het een rechtstreeksch spreken, en dan getuigde de profeet: Het woord des Heeren geschiedde tot mij. Maar toch, óók door droomen bewerkte God zijn profeten. Maar alleen in het begin, als aanvang, als eerste begin van hun openbaringsleven. De laagste sport op de ladder. Maar ook de droom had in het profetisch verkeer met God dan toch zijneigen plaats.

Nu bleek ons straks, hoe er ook in ons gewone droomen soms een bepaalde stuur en leiding is. Er zit verloop, opeenvolging in. We zien dezen en dien persoon, en dien ander niet.

Er is alzoo in onze droomen een bepalende macht.

Een macht die er in heerscht, en maakt dat ze zóó en niet anders plaats grijpen. En toch voorzoover we ons bewust zijn, gaat die bepalende macht niet van ons ztlven uit, en aan andere personen is nog minder te denken; die doen aan ons droomen niets af of toe. Ze kunnen er niet bij.

Welke nu in den regel die bepalende macht zij, laten we in het midden. Allerlei is denkbaar. Het kan een mechanische macht zijn, die in verband met de actie in ons lichaam of het proces in onzen geest, werktuiglijk het ééne naar voren schuift, het andere terugdringt. Het kan ook een invloed van onzichtbare geesten zijn.

In den regel te zeggen, dat God zelf rechtstreeks den gang en loop onzer droomen regelt, laat de soms zoo potsierlijke en zonderlinge aard van onze droomen niet toe.

Maar als het eenmaal zoo is, dat een andere macht, dan wij zelf, bepalend in onze droomen optreedt, dan is zeer zeker ook de mogelijkheid gegeven, dat God Techtstreeks die macht gaat uitoefenen. Hij heeft den toegang tot ons hart.

Hij kent al wat er aan beelden en herinneringen in ons sluimerend bewustzijn gereed ligt.

En niets belet Hem alzoo, zelf die beelden .en herinneringen zoo te laten opdoemen en zoo te schikken, dat Hij er ons door openbaart wat Hij wil.

Zoo was het bij Jozef, zoo was het bij Pharao, en zoo nu was het ook bij de profeten.

Overgebracht op het volk des Heeren, beteekent alzoo dat „droomen droomen", dat God rechtstreeks als bepalende macht in hun zielsbewustzijn optreedt, en dat Hij de beelden en herinneringen en gedachten die in dat zielsbewustzijn voorhanden zijn, zoo schikt, bijeenvoegt, scheidt en richt, dat de ziel wete dat ze met haar God te doen heeft, zijn inwerking ondergaat en zijn gemeenschap geniet.

Dit toch merkt ge heel de Schrift door. Als er een droom van God was, dan wist de droomer dit bij het ontwaken zeker en klaar, althans zoo hij God kende. Pharao niet. Jozef, toen hij voor Herodes met het kindeke Jezus moest vluchten, terstond.

Nu had dit droomen droomen oudtijds ten doel, iets bekend te maken; een beteekenis die het nu niet meer heeft. Wat nu van dit „droomen droomen" overblijft is alzoo de zalige bewustheid van met het Eeuwige Wezen zielsgemeenschap te hebben, niet enkel daardoor dat wij Hem zoeken, maar ook zoo, dat Hij ons zijn gemeenschap smaken doet.

Het is daarom geen woord om over heen te loopen, dat „droomen droomen". Er ligt een der rijkste schatten van het kindschap Gods in.

Een schat dien ge niet nabootst, evenmin als de valsche profeten in Israël dat konden, al riepen ze ook duizendmaal: „Ik heb een droom".

Een schat die u niet gegeven wordt, om dien in geestelijke verheffing voor anderen uit te stallen. Maar een schat, die u geschonken wordt om u inwendig te verrijken, u zalig te doen genieten, en u door die genieting te sterken voor den strijd des levens.

Valt dit voorrecht nu aan een ieder, die zich bekeert, terstond en telkens, als hij het wenscht, ten deel?

Dat zeker niet. Zoo was het ook niet bij de profeten. In tijden van machtige geestverheffing werkt die gemeenschap sterker dan in lauwe dagen, in bezielde kringen meer dan in doodsche omgeving, bij levendige personen sterker dan bij dorre naturen.

Maa? op zichzelf behoort dit voorrecht wel terdege tot het kindschap. De belofte toch is algemeen : Uw ouden zullen droomen droomen, en uw jongelingen zullen gezichten zien.

Wie hier dusver vreemd aan bleef, blijkt alzoo nog een belangrijke leemte in zijn zielsleven te hebben, en ook dit Pinksteren komt hem die leemte weer verwijten.

Verwijt is hier geen te hard woord, want er spreekt zekere koelheid uit, die uw liefde voor uw God, uw trekken naar uw God, uw dorst naar uw God veel te flauw en te lauw doet zijn.

Zeker, ge kunt het niet afdwingen, God geeft het vrijelijk, maar dat Hij het geven wil, en hierop komt het aan, is geen probleem meer, of ligt het niet in zijn vrije, maar stellige belofte?

Doch kan het anders of die belofte onderstelt iets in u? Onderstelt, dat gij de zielsgenieting van Gods gemeenschap wenscht, dat ze u een begeerlijk goed, dat ze u een teeder verlangen des harten is. Onderstelt dus vanzelf, dat ge nu en dan uw gedachten losmaakt van al het overige en richt op u-w God. Onderstelt, dat ge in het gebed niet enkel zegen en hulpe zoekt, maar ook zoekt uwen God zelf, zoodat niet de gave alleen, maar meer nog de rijke Gever u boeit en uw zielsverlangen gaande maakte.

Zelfs om op aarde met een medemensch een intiemer ontmoeting te hebben, moet ge toch tijd afzonderen en uw gedachten samentrekken, en hoe zoudt ge dan deze zalige gemeenschap met uw God willen smaken, als er nooit rust, nooit stilte in uw leven is, nooit een u afzonderen, nooit een inwachten, of de Heere tot u mocht komen.

„Droomen droomen" heet het bij Joel, en in droomen, zoo zagen we, wordt hetgeen we zien ineengezet uit beelden en herinneringen die in onzen geest voorhanden waren. Ongekende, buiten uw begrip vallende dingen ziet ge niet.

Ook hier beduidt dit, dat Gods kind voor die zalige zielsgemeenschap met zijn lieven Vader in de hemelen, de gegevens in zijn zielsbewustzijn moet hebben, die God dan schikt en ineenzet, om u te verkwikken.

In een leeg hart, in een leeg bewustzijn, blijft het dan ook leeg.

En daarom wat u van noode is, om deze sterkende en verkwikkende en heiligende Pinksterbelofte te genieten, het is ook, dat de kennisse uws Gods in uw zielsbewustzijn verrijkt worde.

Zooals het kind der wereld er op uit is de wereld te kennen, opdat hij haar genieten moge, streeft gij zóó, en sterker nog, naar de kennisse van het Eeuwige Wezen, opdat Hij tot u kome in de verborgenheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 mei 1898

De Heraut | 4 Pagina's

„Droomen droomen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 mei 1898

De Heraut | 4 Pagina's