GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Zending.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Zending.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Nadat onze voorouders zich in den Oost-Indischen Archipel neergezet hadden, waren de Molukken het middelpunt van hun gezag. Dit duurde echter niet lang. De eere van residentie des Bestuurs in Indië te zijn moest Amboina spoedig afstaan aan Java, waarvan ter Haar eens terecht zong:

O Java ! Grootvorstin dier landen ! Die als met saamgevlochten handen Zich slingren over d' Oceaan, En met hun bosch-en kruidwaranden, In 't bochtig kronklen van hun stranden, De zee een krans om 't voorhoofd slaan.

Op dit eiland nu kwam het woord Gods ook met ons voorgeslacht. Doch 't werd niet verder verbreid dan te Batavia en enkele andere plaatsen van Java. Eerst nadat de Engelschen in 1811 zich van onze Oost-Indische bezittingen hadden meester gemaakt, werd op dit eiland het Woord Gods beter verspreid. De tot Luitenant-Gouverneur benoemde Stamford Raffles toch, een warm vriend der zending, nam alle beletselen voor de uitbreiding van Gods koninkrijk, door de compagnie gelegd, weg. Ja, toen de bekende zendeling Milne, door het Londensche genootschap naar China gezonden, doch daar niet toegelaten, naar Batavia kwam, kreeg hij van de regeering een huis even buiten de stad, en steun voor zijnen voorgenomen arbeid onder de Chineezen. Door een Chineesch opschiift van zijn huis: „Boeken worden weggegeven" wist hij de Chineezen tot zich te lokken en hen met het Evangelie van Christus bekend te maken. Daarna begaf hij zich naar Cheribon, Tegal, Samarang en Soerabaja, om er van den Heere Jezus te spreken ; zelfs vond hij bij den vorst van Solo eene vriendelijke ontvangst. Weer te Batavia teruggekeerd (het Nederl. gezag was er weer hersteld) vond hij daar de eerste zendelingen van het Nederl. Z. G., van wie wij reeds boven gesproken hebben en werkte met een hunner, met name Supper, die tot Predikant van Batavia benoemd was, onder Chineezen en Mahomedanen. Deze arbeid duurde echter niet lang.

Milne toog weg om nog eens te beproeven „het Hemelsche Rijk" binnen te komen en Supper stierf in 1816.

Andere Engelschen namen de plaats van Mihie in. Methurst, die onder de Chineezen arbeidde alsmede Slater. Voorts kwamen de Baptistische zendelingen Robinson, Reiley en Trorot, die meer onder de inlanders dan onder de Chineezen hun arbeidsveld kozen. Naast deze mannen, wier arbeid door de meeste Nederlanders, die de zending liefhadden, gesteund werd, vinden wij nog een tweetal, dat ieder zijn eigen weg ging, om in het oostelijk deel van Java de kruisbanier te planten. De een was Coolen, de zoon van eenen Russischen vader en eene Javaansche moeder, door wie hij ten volle met het volkskarakter bekend was. Hij bezat een landgoed, 25 uren van Soerabaja gelegen, waar hij tal van arbeiders in zijn dienst had, wien hij niet alleen werk, maar ook het Evangelie gaf. Nu eens door woorden dan door beelden en teekeningen, door hem zelve vervaardigd, maakte hij hen met den Bijbel en zijne historie bekend. Tot hoogen ouderdom ging hij zelf in de samenkomsten met zijne bedienden voor, en smaakte de vreugde, dat velen dezer Christenen werden, voor wie hij evenwel eerst den doop niet zocht. Hiervan voelde hij eerst later de noodzakelijkheid. Een geheel ander man dan Coolen was Ernde. Was de eerste Javaan onder de Javanen, de laatste wilde dezen tot Europeanen maken in hun doen en laten. Hij was Duitscher van geboorte en horologiemaker van beroep. Toen hij als jongeling in ons vaderland kwam en van de Oost hoorde spreken als van een land, waar het altijd zomer was, achtte hij dat onmogelijk en in strijd met Gen. 8 : 22. Hij verlangde zich dus te overtuigen van de waarde des gehoorden, nam dierASt als koloniaal en kwam in Indië, waar hij ook gestorven is. Veel heeft Ernde voor de zending op Oost-Java gedaan. Hij richtte te Soerabaija een hulpzendelinggenootschap op en arbeidde daarin tot uitbreiding van Gods koninkrijk onder den Javaan. Ofschoon bespot en verguisd, zelfs zonder aanklacht of schuld in de gevangenis gezet, is hij niet verflauwd in zijn liefde voor de zending. In 1851 kwamen hij en Coolen in aanraking met de zendelingen Hoorn en vooral Jellema, die hun arbeid hebben voortgezet. Deze mannen waren uitgezonden door het Nederlandsch Zendelinggenootschap, dat in hun tijd reeds zijn derde tijdvak was ingegaan, het tijdvak van afval, scheuring en verval. Zulk een toestand hadden de stichters niet voorzien. Zij achtten den door hen gekozen grondslag voldoende, ondanks de waarschuwingen van de Prof. Rooyaards en Bonnet, maar de tijd gaf hun ongelijk. De zoogenaamde Groningsche school kreeg macht in het genootschap en stelde haar beginselen voor die der 12 geloofsartikelen. Prof. Beets, toen predikant te Heemstede, was de eerste, die in 1847, zij 't ook hoogst voorzichtig, zijn wantrouwen omtrent het genootschap uitsprak. Groen van Prinsterer die zijn medewerking in 1842 een „een weifelend ondersteunen" noemde, gaf in 1848 in eene brochure „Het Nederlandsch Zendelinggenootschap" openlijk te kennen, dat het zijne zinspreuk: Vrede door het bloed des kruizes, " had verloochend.. V/. van Oosterwijk Bruyn beval in 1856 het Rijnsche Genootschap aan. Anderen weer kwamen samen om nieuwe zendinggenootschappen op te richten. En het oude' vloeide al meer en meer door, totdat het in 1862 Dr. Zaalberg (predikant) tot director en Dr. C. T. Tiele tot bestuurder van het genootschap benoemde, mannen, die de eeuwige godheid van Christus loochenden. Wel is het genootschap in de laatste jaren een weinig teruggekomen op zijnen weg van afval van den Christus, zoodat de linkervleugel der Ethischen zich er meê hebben kunnen verzoenen, maar 't vertrouwen der besliste Christenen was het niet meer bij machte te herwinnen. Die hebben zich teruggetrokken in bovenbedoelde nieuwe zendingvereenigingen, van welke we in de eerste plaats noemen het Java-Comité, dat in 1855 als de Nederlandsche afdeeling van het genootschap voor uitwendige zending te Batavia, geboren werd te Amsterdam, op initiatief van den heer J. Esser. Deze merkwaardige man, die in zijn leven om 's Heeren wil veel smaad en verguizing geleden heeft, werd den 3den Mei 1818 te Haarlem geboren en] kwam in 1837 te Batavia. Hij trad in 's lands dienst en toonde zich een ijverig en trouw ambtenaar. Dit zou zeker door de Regeering gewaardeerd zijn, zoo hij niet met groote vrijmoedigheid voor zijn godsdienstige overtuiging uitgekomen ware, die hem op zijn conduitelijst de aanteekening bezorgde: Van zonderlinge gevoelens, soms deswegens lastig." Nog bitterder werd de Indische regeering tegen hem gekant, toen hij naar aanleiding van de bij gelegenheid van de Internationale Tentoonstelling te Londen (1851) gehouden samenkomsten ter bespreking van dezending aan den Engelschen predikant Herschill een schrijven richtte, waarin hij om de voorbede voor Java vroeg. Daarvoor toch werd hij onder de „hooge politie der Indische regeering" gesteld. Doch Esser bleef ijveren voor de zending en werkte in 1851 mede aan de oprichting van het genootschap voor In-en Uitwendige Zending te Batavia en zooals wij zeiden, 4 jaren later van hare Nederlandsche afdeeling het Java Comité, dat echter sints 1894 zich vrij gemaakt heeft van zijn Bataviaanschen meester en nu onafhankelijk arbeidt te Batavia, waar het de broeders Haag en Geisler heeft geplaatst en op oost-Java onder de Madureezen, wien het Evangelie gepredikt wordt door Van der Spiegel en den Madureeschen zendeling Pag-Ebin, een leerling van den vroeg ontslapen zendeling Dr. J. Esser, zoon des bovengenoemden I. Esser.

Naast het arbeidsveld van het Java-comité op West-Java vindt men dat van de Rotterdamsche zendingvereeniging, die 1858 te Rotterdam opgericht, die van hare leden eischt de erkenning „dat de Heere Jezus Christus hun volkomen zaligmaker is" en de verklaring, „niet te mogen samenwerken met {degenen, die zijne waarachtige en eeuwige Godheid loochenen." Dit min of meer Darbistisch getinte artikel vervreemdde langen tijd de predikanten van deze vereeniging, zoodat zij in 1862 nog slechts 3 predikanten onder hare leden telde. Thans echter is dit geheel anders; zoodat de Rotterdamsche zendingvereeniging, die onder de Soendaneezen werkt, op veler predikanten steun mag rekenen. De broeders Albers, Dijkstra, Eendenburg zijn den vrienden der zending niet onbekend doch de meest bekende is S. Coolsma, de vertaler des Bijbels in het Soendaneesch. Met het Nederl. Zendelinggenootschap, dat een zendingspost en hospitaal heeft te Modjowarno, het Java-Comité en de Rotterdamsche zendingvereeniging werken nog op Java, de Doopsgezinde broederschap in Japara (broeder Jansz), de Neukircherzending in Samarang en Rembang en de Gereformeerde kerken van Nederland op midden-Java (Tegal, Pekalongan, Kedoe, Bagelen en Djocjocarta). Laatstgenoemden hebben dat arbeidsveld overgenomen van de Nederlandsche Gereformeerde Zendingvereeniging, die in 1859 onder leiding van Ds. Schwarz, predikant der Schotsche Zendingskerk te Amsterdam en anderen, werd opgericht, maar in 1893 haar werkkring afstond aan de kerken, die in 1834 en 1886 in reformatie waren gegaan. De arbeiders op dit zendingsgebied zijn de missionairen, de predikant Adriaanse te Poerworedjo gevestigd, de arts Scheurer, hoofd der polikliniek te Djocja en de onderwijzer Zuidema, thans wegens ziekte in Nederland: Op dit zendingsterrein arbeidt nog de inlander Sadrach, een leerling van mevrouw Philips, eene zendingvriendin woonachtig te Poerworedjo, in 1876 overleden, met wien broeder Adriaanse aanraking zocht, teneinde hem door beter onderricht geschikt te maken tot medearbeider der Gereformeerde kerken op midden-Java.

Een half jaar na de Nederl. zendingvereeniging zag het Utrechtsche zendinggenootschap het licht (April 1859), dat jaren lang het troetelkind der meeste predikanten was. Staande op den bodem der Heilige Schrift zocht het zijn bolwerk tegen afdoling in zijn bestuur, dat zich zelf kiest. Het arbeidt op Nieuw-Guinea, welk zendingsterrein het overnam van Heldring, die er de zendingswerkmannen Ottow en Genzier heengezonden had. Deze mannen kwamen toen voor rekening van het Utrechtsche genootschap, dat nu bijna 40 jaren hier arbeidt en enkele vruchten mag zien op' de prediking van mannen als Woelders, van Hasselt, Jens e. a. De bijbel is voor een deel in de taal der Papoeaas, het Norfoorsch, vertaald.

Grooteren voorspoed, vooral in den laatsten tijd, hebben de zendelingen des Utrechtsche genootschaps op 't eiland Halmahura. Reeds in 1605 was hier 't woord des Heeren gehoord, maar zonder blijvende vrucht. In 1865 kwamen hier de broeders van Dijken, de Bode en Klaassen, straks gevolgd door anderen en zagen na vele jaren, dat de Heere ook hun prediking zegende ter redding der inwoners van dit eiland.

Van de beide andere zendingsterreinen des Utrechtsche genootschaps Bali en Boeroe valt weinig anders te zeggen, dan dat de vruchten er nog zeer gering zijn.

Het vruchtbaarste zendingsgebied van onze Oost-Indische koloniën vinden wij op het eiland Celebes, waar het Nederl. zendelinggenootschap veel zegen op zijn prediking heeft ontvangen.

DE GAAY FORTMAN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 oktober 1898

De Heraut | 2 Pagina's

De Zending.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 oktober 1898

De Heraut | 2 Pagina's