GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze Eeredienst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze Eeredienst.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLVII.

Moeielijkheid levert de vraag op, welke plaats de voorlezing van de Wet der Tien Geboden in den Eeredienst moet innemen.

Dat ze in den Eeredienst behoort te zijn opgenomen, is buiten kijf. Het oordeel hierover is eenparig. En het is niets dan achteloosheid en onaandoenlijkheid voor het heihge, zoo in enkele ook van onze kerken de voorlezing der Wet soms achterwege bleef.

Hiermede is niet gezegd, dat daze voorlezing in eiken dienst moet plaats hebben. Als de geloovigen tweemaal op eiken Zondag saamvergaderen, moeten deze beide diensten als één geheel en in ordelijk verband worden genomen. Maar, hoe ook bezien, op eiken Zondag moet de stemme Gods van Sinaï in de vergadering der geloovigen naklinken.

Alleen op die manier toch wordt de Wet der Tien Geboden levenslang op zulk een indrukwekkende wijze in het geheugen en in het hart der geloovigen ingeprent en ingefundeerd, dat die Wet met hun bewustzijn saam kan groeien, en als ware het, onafscheidelijk wordt van hun zedelijk besef.

Gutta cavat lapidem. De druppel holt den steen uit. En naar dien goeden regel kan ook alleen door bestendige en^ gestadige voorlezing de Wet zoo vast in het zedelijk bewustzijn indringen, dat de Wet dei' Tien Geboden de zedelijke vastheid voor alle handeling worde.

Maar al is hierover het oordeel van alle

liturgen eenparig, bij de vraag hoe, waar, en wanneer die voorlezing geschieden moet, gaan ze uiteen.

Er zijn er, die deze voorlezing vóór den dienst door den Voorlezer willen doen plaats hebben. Er zijn er, die deze voorlezing willen doen plaats vinden in den dienst, maar vóór of althans in verband met de Schuldbelijdenis. En er zijn er, die deze voorle-^ino-wel in den dienst, maar afgescheiden van de Schuldbelijdenis, onder het oogpunt der dankbaarheid bezien willen, en ze daarom plaatsen bij het uitgaan van den dienst als hij ten einde loopt.

Korter gezegd, er is drieërlei opinie, al naar gelang de Wet gelezen wordt, vóór den dienst of in den dienst, en in den dienst vóór of na de predikatie.

Nog is er wel een vierde opinie, maar die niet meetelt, de opinie namelijk van hen, die achten dat het verband er niets toe doet, mits maar de Wet gelezen worde. Soms hing men ook de Wet in de kerk op twee groote borden op, dan behoefde ze niet voorgelezen te worden, maar kon men ze lezen van het bord af.

Dit nu is geen opinie, die op liturgisch gebied meetelt. Liturgische studie toch vraagt niet enkel wat er alzoo gedaan moet worden, maar ook in welke volgorde, en in welk verband, een en ander moet plaats hebben.

Die vraag komt, bij eenig nadenken, op elk terrein aan de orde. Zelfs bij onze middagmalen. Wie soep, vleesch met groenten en rijst eet, zal niet zeggen: hoe die drie volgen doet er niet toe, maar oordeelen, dat de soep voorop moet gaan en de rijst nakomen. En dit volstrekt niet alleen ter wille der gewoonte, maar omdat bij het nemen van soep ook te letten is op de vatbaarheid van de maag om het voedsel op te nemen. Fijnere koks rekenen daar zelfs in bijzonderheden mede, en vragen zich bij elk gerecht af, welk soort van spijs het best na de pas genoten spijs volgt.

Evenzoo gaat men te werk met zijn kleeding. In den winter moet ge aanhebben een dikke jas, een gewone jas, een vest, een lijfrok enz. Maar wie zal nu zeggen, dat de orde waarin ge die onderscheiden kleederen aantrekt, er niet toe doet.? Ieder toch gevoelt, dat men de zachter en fijner kleedingstukken op het lijf draagt, de ruwere daarover heen.

Zoo nu is het bij alle ding. Er moet bij stoffelijke dingen altoos gerekend worden met de gesteldheden van het lichaam, en zoo ook bij geestelijke dingen met de stemming van onzen geest.

We ontvangen van wat we hooren of meemaken zekere aandoeningen en gewaarwordingen. Die aandoeningen en gewaarworwordingen zijn anders bij den zang dan bij het gebed, bij de predikatie anders dan bij het Sacrament, bij de Geloofsartikelen anders dan bij de Wet, en zoo ook anders bij het hooren van Gen. i en van Rom. 8.

Het is dadrom nu, dat de Liturg met den aard van die gewaarwordingen en met de soort van die aandoeningen rekening houdt, en nu zich de vraag stelt, in welke orde en in welk verband deze aandoeningen en gewaarwordingen moeten worden opgewekt, om de juiste stemming te voorschijn te roepen.

Doet men dit niet, dan breekt men door wat volgt af wat pas door wat voorafging was opgewekt, en bereikt zijn doel niet.

Men wordt juist Liturg door op dat onderling verband te letten, en aan die juiste volgorde zijn aandacht te schenken.

In een winkel staan de onderscheiden meubelen op rijen bijeen, maar in uw vertrek schikt ge ze, en iemand die in zijn woonkamer tafels, stoelen en kasten als in een winkel op een hoop in een hoek zette, zou toonen van het meubileeren van een kamer geen verstand te hebben.

Toch is het juist dit, wat door velen, die naar orde noch verband viagen, in het algemeen gedaan wordt, ze plaatsen een deel van wat komen moet vóór en een deel in den dienst, zonder nadenken of zonder leidende gedachte.

De voorstanders dezer ordelooze bijeenvoeging en afdoening sluiten we dus buiten het geding. Zij tellen niet meê. Met hen rekenen we niet.

Ge moet niet alleen u rekenschap geven van wat in en bij den dienst hoort, maar ge moet ook indenken, op welke wijze een en ander te doen is, op wat toon, met wat stem, door wien, in welke orde, in welke opeenvolging en in welk verband. En eerst zoo ge ten opzichte van dit alles tot een conclusie zijt gekomen, waarvan ge wetenschappelijk rekenschap voor uzelven en voor anderen kunt geven, zijt ge Liturg. Anders niet.

Hier gelden alzoo tweeërlei factoren. Ten eerste, van Gods zijde, de bepaling, welke deelen in den dienst moeten voorkomen. En ten andere, van 's menschen zijde, hoe ze op elkaar volgen moeten naar eischvan de stemming die ze teweegbrengen, om zoo het juiste verband te leggen.

Reeds hieruit volgt, dat zij die het lezen van de Wet vóór den dienst doen plaats grijpen, een zeer zwakke positie innemen.

Zulk een voorlezing toch kan geen andere bedoeling hebben, dan om hen die er alvast zitten op nuttige wijze bezig te houden. I^och dan is ze ook buiten de vergadering der geloovigen geplaatst, en bedoelt ze niet allen, maar alleen hen die er alvast zijn. Met name niet den predikant en de ouderlingen die met hem binnenkomen. Die toch zyn er dan nooit bij.

En voorts zijn er dan ook niet bij die velen, die pas op het laatste oogenblik binnenkomen. Niemand toch is gehouden er te zijn voor op het oogenblik dat de dienst begint. Dan eerst wordt de vergadering geopend. Later mag men niet komen, maar vroeger behoeft men er niet te zijn. Immers voor dit vroeger is geen tijdstip aangegeven, "et kan, vij'f, het kan tiett minuten, het T^, .^^ kwartier zijn, al naar gelang een predikant vóór den dienst veel of weinig opgeeft te zingen en te lezen. En ook naar gelang met de Wet begonnen of besloten wordt.

Al zulk lezen van de Wet vóór den dienst is daarom onverdedigbaar.

Het is oneerbiedig, want het voegt ons niet de stemme Gods van den Sinaï als tijdvulling te bezigen, ter loops te laten weerklinken, en te laten uitgaan eer de vergadering begonnen is.

Het treft geen doel, want het doel moet zijn, allen te bereiken.

En het staat buiten alle verband, want aanstonds wordt de indruk er van weggenomen door de sensatie van het begin van den dienst.

Erkend moet dan ook worden, dat de Liturgen die onze Liturgie opstelden, op dit punt tekortschoten, iets wat te minder vergeeflijk is, omdat ze in andere kerken zooveel beter voorbeeld hadden, en gelijk Dr. H. H. Kuyper in December in ons blad aantoonde, Calvijn zoo heel anders was voorgegaan.

Zij toch hebben de voorlezing der Wet eenvoudig niet geregeld, en ze daarmede aan de willekeur van de officianten overgelaten.

En overmits nu de predikanten, over hun komende predikatie in spanning, begrijpelijkerwijs zoo spoedig mogelijk tot hun predikatie wenschten te komen, was het hun welkom, dat al het andere afgedaan was, eer zij begonnen : de lezing uit de Schrift, de lezing van de Wet, de lezing van de Geloofsartikelen, en liefst ook de Voorzang. Na Votum, Benedictie en Gebed, konden zij dan aanstonds aan hun predikatie toekomen.

Blijft alzoo alleen de tweeërlei methode, om óf de Wet vóór de predikatie in verband met de Schuldbelijdenis en Absolutie te lezen, óf wel de Wet na de predikatie te lezen, als regel van leven, die aan de geloovigen bij het verlaten van het bedehuis wordt medegegeven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 maart 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Onze Eeredienst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 maart 1899

De Heraut | 4 Pagina's