GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De taak der toekomst.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De taak der toekomst.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Het dusver betoogde komt neer op deze stellingen:

1. Niet alleen de Kerk als organisme, maar ook de institutaire Kerk hctït van Christus' wege eene roeping tegenover de wereld, buiten haar erf, te vervullen.

2. Die roeping bestaat daarin dat ze als Getuide van Christus tegenover de wereld heeft op te treden.

3. Van deze roeping kwijten zich de institutaire kerken door het uitvaardigen van een contradictoire belijdenis en ook door smeekschriften aan de Overheid.

4. De Belijdenis is hierin van den Catechismus onderscheiden, dat de Catechismus een leerboek is voor wie tot de Kerk behooren, de Belijdenis het geven van een getuigenis omtrent de waarheid door hen die tot de Kerk behooren aan hen die er niet toe behooren.

5. Beide Catechismus en Belijdenis moeten voor elke periode, in klare taal, over de vraagstukken die den wortel des levens en des denkens raken, de overtuiging die is naar den Woorde Gods, stellen tegenover de wereldbeschouwing die daarvan afwijkt of daartegen ingaat.

6. Aldus is de practijk der Gereformeerde kerken geweest in de i6de en 17de eeuw.

7. Zoolang deze practijk stand hield, wies de invloed van de institutaire kerken op de wereld.

Stuiten nu deze zeven stellingen, natuurlijk in verband met de daaraan gegeven toelichting, niet op verzet, althans niet onder de belijdende Christenen, dan naderen we thans het tweede gedeelte van de taak, waaronder we in deze artikelenreeks den schouder hebben gezet, maar niet zonder diep doordrongen te zijn van den ernst en de hachelijkheid van ons ondernemen.

Er bestaat toch voor ons eenerzijds niet de minste twijfel of de geheele toekomst van oiize Gereformeerde kerken in Nederand, en elders, wordt door het onderwerp dat we aan de orde waagden te stellen, beheerscht. Maar ook anderzijds snuiven we nu reeds iets van den boozen walm in, die van de conservatieve vaalt dreigt op te komen.

Dit beeld is niet te kras gekozen.

Een schoon kerkelijk leven, dat ten slotte door valsche behoudzucht, beschimmelt en in zichzelven verstikt, is een niet tragisch, maar kortweg ergernis wekkend schouwspel.

Zoo gaat het beste dat we bezitten in bederf over, en het optima corruptio pessima, de stelregel der wijzen, dat „als het beste bedierf, het bederf het walgelijkst is", vindt dan ook hier zijn toepassing.

Iets waarbij dit de jammer is, die slag op slag de kerken Christi bedreigt, dat een der teederste en vroomste neigingen van het geloovig gemoed zich, te onpas en ondoordachtelijk, vermengt met wat een kanker is voor der kerken welzijn.

Wat is hier die teedere neiging der vroomheid .•"

Het vroom gemoed rust in het onveranderlijke. Beter gezegd nog, het vroom gemoed rust in „den Onveranderlijke, " en voelt uit dien hoofde drang en neiging, om voor zijn religie onveranderlijke woxvasn van uiting en dienst te zoeken.

Het heilig Voorwerp onzer aanbidding is absoluut, en absoluut dus ook de waarheid gelijk ze in God is.

Hoe kan het dan anders, of, met de belijdenis dier onvergankelijke waarheid optredende in het midden van een wereld, wier meeningen en denkbeelden als dagvlinders wisselen, komt men er als van zelf toe, om den vorm van uitdrukking, die voor ons die onvergankelijke waarheid tot openbaring bracht, op te vatten en te verstaan, als ware hij met de waarheid zelve één en eensluidend.

De Roomsche kerk begreep dit, en schreef daarom het semper eadem op haar blazoen.

Dat ook in den boezem dier eenzelvige kerk desalniettemin heel anders geleefd, gevoeld en gedacht wordt, naar verschil van tijden en streken, is voor tegenspraak niet wel vatbaar. Wie, gelijk schrijver dezes, gelegenheid had, ernstige gesprekken aan te knoopen met vrome Roomsche belijders in drie werelddeelen, en in ons eigen werelddeel, in het Zuiden en Noorden, in het Westen en Oosten, van Schmeckz tot Dublin, en van Dundee tot Napels, en voorts uit zijn boekerij de uitingen opvangt van de Roomsche vroomheid uit alle vroegere eeuwen, en die vergelijken kan met de stem van het heden, is niet meer in staat dat verschil in wijze van denken, gevoelen en uiten weg te cijferen. Het bestaat eenvoudig. Het is een feit.

Zelfs mag de vraag gesteld of de wijze van gevoelen, denken en uiten van Pius IX en van Leo XIII niet duidelijk op zekere schakeering wijst.

Niet natuurlijk alsof niet heel de historie dezer kerk door den grondtoon één blijft, maar in dien zin, dat uit dien éénen grondtoon telkens duidelijk onderscheidbare variatiën gespeurd worden.

Maar al ontkennen we die variatiën niet, toch staat het evenzeer vast, dat deze kerk in haar institutairen vorm de pretentie der eenzelvigheid steeds strak en scherp vasthield, en met een saevis tratiquilla in undis, de volkomen identiteit van haar uitspraken volhoudt.

Het is hier de plaats niet, om in volle breedte uiteen te zetten, hoe alleen een gecompliceerde leeropenbaring, gelijk Rome die inrichtte, tegelijk én die identiteit kon bewaren, én nochtans zich in elke eeuw aan de behoefte van die eeuw kon aansluiten. En veelmin om den vinger te leggen op de onverkwikkelijke moeielijkheden, waarop men hierbij ten slotte stuiten moest, en de gewrongenheden waarmee men zich dan uit de klem moet redden.

In het verband van deze artikelenreeks werd hier op Rome uitsluitend gewezen, om er aan te herinneren, hoe Rome de behoefte van het vroom gemoed aan vastheid, gelijkheid en onveranderlijkheid van meet af diep en toch helder inzag, en poogde er voldoening aan te schenken.

Het quod semper, quod ubique, quod apud omnes d. i. de belijdenis van een waarheid die door alle eeuwen en voor alle streken één was, is niet het verachtelijkste wapen van haar sterkte.

Die behoefte nu bestaat volstrekt niet alleen bij de waarlijk vromen der Roomsche kerk, maar bij alle vromen, en kwam ook bij ons gedurig weer uit.

Ze kwam uit in de neiging der Hervormers van de i6de eeuw om aan te toonen, dat ze niet anders beoogden, dan die belijdenis der waarheid te herstellen, die van ouds af in de Christelijke kerk gegolden had, die bij de Waldenzen en andere groepen steeds in eere was gebleven, en nu het hoofd weer ophief.

Ze kwam uit in de poging van de onderscheidene Gereformeerde kerken om door de uitgave van een Syntagma of Harmonia Confessionum aan de wereld te toonen, dat ze allen saam éénzelfde waarheid beleden.

Ze kwam uit in de poging der Luthersche kerken om zich aan te sluiten aan de besluiten der aloude Conciliën.

Ze kwam uit in de poging van den Réveil, om, met terzijdezetting van wat de Protestanten verdeelde, en met voorbijgang van de institutaire kerken, zich te groepeeren om zeker aantal destijds door niemand betwiste oude hoofd waarheden.

Ze kwam uit in de poging derDarbisten en Plymouth-brethern, om met de institutaire kerken, die immers slechts verdeeldheid brachten, te breken, en zich als vrije kringen van geloovige broeders en zusters om het aloude Kruis van Christus te verzamelen.

Ze kwam uit in de poging der Ethischen, om voor de belijdende kerken die hadden afgedaan, de belijdende gemeente in de plaats te stellen.

Ze kwam uit in de poging om van het verschil der belijdenissen op de immers ééne waarheid der Heilige Schrift, straks enger nog op het Evangelie terug te gaan.

Ja, het is diezelfde behoefte, die nog telkens aan het woord komt, als men eerst met terugzetting van de Canones van Dordrecht op de 37 Artikelen en straks van die 37 Artikelen op de XII Geloofsartikelen teruggaat.

Verdeeldheid smart. Verdeeldheid breekt kracht. Verdeeldheid ontzenuwt de eigen geloofsvastheid.

O, Wat zou men alles geven, indien men de ééne Kerk van Christus ook zichtbaar in éénheid van institutairen vorm weer tot openbaring kon brengen. Wat pogingen zonder eind zijn er niet aangewend, om de Engelsche, de Grieksche en de oud-Roomd p d d w sche Cleresy in één te doen smelten, liefst met de Luthersche kerk er bij.

Alle dieper onderzoek der waarheid, v.? aaruit die confessioneele gesplitstheid en verdeeldheid is opgekomen, acht men dan almeer uit den Booze te zijn. Men mijdt zulk onderzoek. Men brandmerkt zulke onderscheidingen als bekrompen spitsvondigheden en schoolsche haarklooverijen, die de waarheid niet raken. En men is er op uit, om, met vermijding van alle zulke dieper gaande vraagstukken, zich terug te trekken op dat algemeene terrein, waarop verschil ondenkbaar wordt.

Niet weinigen, door het mislukken van al zulke pogingen teleurgesteld, keerden, zoekens moede, dan ten slotte naar Rome terug. Daar vonden ze ruste. Een kerk die voor hen dacht, en alzoo hun de worsteling van het denken en den strijd des denkens spaarde.

Er zou dan ook in den beker niets dan de bitterheid van het zelfbedrog overblijven, zoo men, de taak en de roeping van de institutaire kerken tegenover de wereld bespeurende, gedachteloos over deze behoefte van het vroom gemoed heengleed.

Tegenover de roeping der kerken om een onderscheiden woord voor elke eeuw te spreken, staat even beslist de eisch dier andere behoefte over, om de waarheid van alle eeuwen, en daarmede de eenheid van belijdenis van de kerken aller eeuwen tot haar recht te doen komen. En alle moed, om dit gewichtige vraagstuk aan de orde te stillen, zou ons ontzinken, indien ons oog niet van meet af voor den eisch van die andere behoefte helder ware geopend geweest.

We wachten dan ook niet af, dat anderen ons den drang dezer vrome behoefte tegenwerpen, maar stellen er prijs op, zelven met vollen nadruk die onafwijsbare behoefte op den voorgrond te stellen.

Slechts wijzen we er op, dat deze innige zielsbehoefte krank wordt, kankeren gaat, en zich ten slotte met den pestwalm van het doodend conservatisme vermengt, zoo ze ontaardt in versteende repristinatiezucht. Maar die, in hun bidcel of op hun studeerkamer, van de wereld geïsoleerd, alleen vragen: Hoe was het eertijds f— en nooit zich de moeite geven, om door hun venster uit te zien naar die arme wereld, die, benauwd en beangst door geheel nieuwe vraagstukken, om hulpe roept, en geen enkelen toon om leven van die wereld tot zich hoort uitgaan, worden rechtstreeks door Hem geoordeeld, die toen Hij op aarde omwandelde, niet één levensvraag, die destijds aan de orde was, met onverschillig zwijgen voorbij ging.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

De taak der toekomst.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's