GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ons Kerkgezang.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ons Kerkgezang.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een kundig organist zond ons reeds voor twee weken een nieuwe bijdrage tot de zang-quaestie, die ter oorzake van plaatsgebrek tot heden bleef liggen.

Thans nemen we haar onder onze leaders op en zullen er iets bij zeggen.

De heer Van der Vlies schreef dan:

Het valt niet te ontkennen, dat sedert tal van jaren allerlei klachten opgaan over ons kerkgezang. Yelen zijn er door gesticht en hebben er een rijken zegen door genoten; anderen hebben er werktuigelijk aan deel genomen, zonder aan verandering te denken; doch van verschillende zijden gingen stemmen op van hen, die verbetering dringend noodzakelijk achtten.

Zóó de heer H. B. Stomps in de Heraut \& n 18 Maart j.l.

Wat is bij een goed koraalgezang, op zich zelf beschouwd, onmisbaar ?

1. Een goede dichterlijke bewerking van het lied; 2. eene licht-zangbare melodie; 3. een goed, bruikbaar orgel; 4. een degelijk organist.

Wat het eerste betreft: ongetwijfeld is de berijming der psalmen, die thans gebruikt wordt, onder allerlei omstandigheden een bron van troost en bemoediging, van kracht en licht geweest voor ontelbaar velen. Doch evenzeer staat het vast, dat het gezang der gemeente ten dien opzichte niet is, wat het zou kunnen zijn. Reeds psalm i : i toont dit aan:

Welzalig hij, die in der boozen raad".... hier zwijgt de gemeente eenige oogenblikken, wijl de muzikale phrase geëindigd is, om dan te vervolgen:

„Niet wandelt, noch op 't pad der zondaars staat.”

Nu geeft de heer Stomps den raad, dergelijke regels zóó te zingen, dat alleen gerust wordt bij een leesteeken; is dit aan het einde van een regel niet aanwezig, dan zingt men door. Bijvoorbeeld :

„Dat mijn vijand nooit van vreugd om mij opspring (rust) „Die u wachten dek nooit schaamt... (korte rust), „Maar.... (heele korte rust), „Die de deugd zonder oorzaak stout verachten.”

Men ziet, wat hiervan het gevolg is. De regels van het lied waren oorspronkelijk symmetrisch opgebouwd, doch deze symmetrie is nu geheel verstoord. Nu spele men dit koraal, zonder er bij ie zingen, en men zal ervaren, dat de kunst zich bij eene dergelijke behandeling niet ongewroken laat. Wat overblijft is recitatief. En dit is niet het punt, waarop wij, en waarschijnlijk evenmin de heer S., wenschen uit te komen.

Wat nu gedaan ?

„Die Interpunction des Liedes", zegt J. E. Hauser i), „muss mit der Melodie übereinstimmen. In der Musik findet eben sowohl, wie in der Poesie und in der prosaischen Rede, eine Interpunction statt. Sie hat ihren Periodenbau ... Der Dichter, welcher einer Melodie sein Lied anpassen will, darf den Periodenbau derselben nicht unbeachtet lassen; vielmehr muss er in seinem Liede den Perioden und ihren einzelnen Theilen die nam lic he Form tmd Siellung geben, welche die Satze der Melodie liaben ... Erschwert wird die Auffassung des Sinnes vornehmlich durch die sogenannten „Enjambements", welche darin bestehn, dass der Dichter den Sinn nicht am ehörigen Orte vollendet, sondern denselben aus der einen Periode oder aus der einenZeile in die andere hinüberzieht”.

Op het bovenstaande wees Dr. F. C. Kist 2)

reeds in 1840; tot hiertoe te vergeefs. Belangrijke wijziging der gebruikelijke of, nog beter, eene geheel nieuwe psalmberijming, zietdaar, wat reeds lang noodig was.

Wat de melodieën betreft, gaarne geef ik toe, dat daarin met goed gevolg ietwat meer beweging zou kunnen worden aangebracht. De vele versieringen, die nu dikwijls in het gezang, vooral ten plattenlande, voorkomen, (het zoogen. „draaien"), wijzen er op, dat de behoefte aan eenig coloriet werkelijk bestaat. De koralen in de Matthaus-passion, van Bach, kunnen hier als goede voorbeelden dienst doen, al zal men niet altijd zóóver kunnen gaan als deze meester.

Goede, bruikbare orgels zijn er nog immer veel te weinig. Menige gemeente bracht een betrekkelijk groot bedrag voor een dergelijk instrument bijeen, terwijl de bestbedoelde pogingen vaak mislukten. Mij is eene gemeente be kend, die binnen 25 jaar nu reeds haar vierde kerkorgel aangeschaft heeft, en naar mijne meening zal het instrument, dat thans in gebruik is, nog ongeveer 10 jaar dienst kunnen doen. Zouden de Gereformeerde kerken, zou de Ned. Hervormde kerk niet een degelijk orgel-bouwkundige kunnen aanwijzen, die in ieder opzicht vertrouwen verdient; die desverlangd adviseerend optreedt en het toezicht uitoefent op den bouw van het instrument ? Door dezen maat regel zouden duizenden guldens kunnen worden uitgespaard.

Een degelijk organist kan men gerust een witte raaf noemen. Afgedacht van de technische eischen, die men hem billijkerwijze stellen kan, moet hij zooveel harmonie en contrapunt gestudeerd hebben, dat hij vaardig koralen kan harmoniseeren en goede voorspelen in strengen stijl improviseeren. Vooral tot \^ laatste zijn slechts weinigen in staat. Eene aanmaning, tot de meesten onzer organisten, om hunne contrapunctische studie niet te veronachtzamen, is allerminst overbodig, doch in dit blad wellicht minder op zijn plaats. Bovendien was hier in de laatste jaren voortdurend verbetering te constateeren.

Het zou mij eene oorzaak van groote vreugde zijn, wanneer door het achtgeven op bovenstaande wenken de schoone zaak van _ons kerkgezang werd gebaat.

G. VAN DER VLIES. Organist der Oude Kerk.

Scheveningen, 26 Maart 1900.

1) J E. Hauser, Geschichte des chi'istlichen, ins Besondere des evangelischen Kirchengesanges, 2) Dr. F. E Kist, De toestand van het Protestantsche Kerkgezang in Nederland

Bij de vier condities, die de heer Van der Vlies noemt, hoort nog een vijfde en wei niet de minst gewichtige. De gemeente moet keren zingen. Dit is in eik land eisch, maar vooral ten onzent, waar „mooie" stemmen (wat klank en geluid betreft) uitzonderingen zijn, en het verschil tusschen zingen en galmen of krijschen lang niet algemeen gevoeld wordt.

De zaak zelve is overigens al onze dacht overwaardig.

Het Kerkgezang is het eenig deel der Liturgie, dat het eenzijdig primaat der predicatie nog breekt. Ook wel het gebed. Maar het geducht primaat der predicatie leidt er maar al te dikwijls toe, dat het gebed niet anders dan een voortgezette predicatie in gebedsvorm wordt. En ook bij het gebed is het altoos dezelfde ambtsdrager die in actie is, en de gemeente hoort, luistert, en bidt ais het wezenlijk bidden wordt, meê. Voorzooveel van het gebed alleen de gebedsvorm overbleef, kan ze natuurlijk dat zelfs niet.

Blijft dus (het Sacrament nu uitgezonderd) ter breking van het drukkend predicatie-primaat alleen het Kerkgezang. Dan ten minste gaat de anders altoos-sprekende man even zitten, en dan treedt de gemeente op, en komt de gemeente aan het woord.

Doch dan moet dat gezang ook aan zijn bestemming om gezang te zijn, beantwoorden. En zelfs deze eenvoudige waarheid werd soms zoo ten eenenmale vergeten, dat meer dan eens het gezang geïntroduceerd werd met het motiet, om een oogenblik te rusten. Alzoo, om een pauze in de anders al te lange preek aan te brengen.

Hiermede nu raakt men geheel van de wijs.

Het gezang moet voldoen aan de behoefte van het vroom gemoed. Het gemeenschappelijk gezang der gemeente moet gezocht en begeerd worden, omdat het iets geeft, wat geen zingen thuis of zingen in koor geven kan. En tevens moet het voertuig zijn voor de verhooging van het religieuse leven. Het moet uiten en kweeken.

Calvijn heeft dit dieper dan iemand gevoeld en ingezien; en wat de jongste studiën over Calvijns zorg voor het Kerkgezang ons geleerd hebben, bewijst voldingend, dat deze groote Hervormer aan het gezang als aan een zelfstandig deel van den Eeredienst een eigen plaats der eere verzekerd heeft.

Dus moet evenals aan de predicatie ook aan het Kerkgezang zorg worden besteed. Zorge door de gezamenlijke kerken als ze lil Synode samenkomen. Zorge door den Kerkeraad opdat orgel en organist goed ^• Zorge door den Voorganger der gemeente. Zorge door de Gemeente.

En juist aan dit laatste heeft het deze eeuw tea eenenmale ontbroken. Het zingen, ^00 acht men, ging vanzelf. Het was "'jzaak. Als men maar zong, Hoe, deed er minder toe.

Gaat men nu echter al wat met deze zangquaestie in verband staat en er toe hoort, opnieuw met eenige nauvi'keurigheid onderzoeken, om den weg af te bakenen, die tot verbetering moet leiden, dan geraakt raen verwikkeld in moeilijkheden zonder ^"id, en kan ons soms de wanhoop om het wt slaan bij de vraag, of we ooit ons Ideaal bereiken zullen.

Reeds het ééne punt, waarop de heer Van der Vlies zoo terecht wijst, dat het ^angstuk en het speelstuk in opzet, bouw ^" voleinding op elkander passen moeten, ^ elt voor de berijming van een gegeven bundel. oostersche, meest parallellistisch gedichte liederen, een eisch, waaraan nooit "Pj'olkomen wijze zal te voldoen zijn.

We vermoeden dan ook, dat de geachte schrijver met opzet niet van een bcrijming, maar van een „dichterlijke bewerking" spreekt; en dan voorzeker zou voor de correspondentie met het muziekstuk veel verder te vorderen zijn.

De vraag echter, of zoo iets denkbaar en mogelijk is, laat zich alleen practisch beantwoorden. Echte dichtkunst bestelt men niet. De ware dichtader vloeit alleen als hooger adem aandrijft.

Had Da Costa zich aangedreven gevoeld, om ons zulk een dichterlijke bewerking van de Psalmen te leveren, te leveren opzettelijk voor kerkgezang, — misschien dat hij, de dichter van het verhevene, de geboren jood, de man van Oostersche dictie, het juiste getroffen had.

Wat Ten Kate gaf bleek alras geheel onbruikbaar.

En of nu een Synode al besluit, een dichterlijke bewerking te laten beproeven, dat kan tot geen resultaat leiden.

In de jaren omstreeks 1770 stond althans de klassieke versificatie ten onzent hoog, en was er voorraad waaruit keuze viel te doen.

We zijn nu een en een kwart eeuvif verder, maar rijker aan weelderigen, machtigen dichtgeest zijn we stellig niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Ons Kerkgezang.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's