GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Schuldbelijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schuldbelijdenis.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 18 Mei 1900.

De onlangs te Leiden afgetreden hoogleeraar Dr. J. H. Gunning zond dezer dagen een geschrift in het licht, onder den titel: De opbouw der Kerk op haren grondslag, Nijmegen, firma H. ten Hoet, 1900.

Van dit geschrift kan niet eene eenvoudige recensie worden gegeven, omdat er eene bladzijde in voorkomt, die historische beteekenis bezit.

Gelijk men toch weet heeft dr. Gunning in 1886/7 behoord tot diegenen onzer medebroeders, die, toen heel het van Christus afgevallen Nederland, het Handelsblad or^.der leiding van den heer Charles Boissevain aan het hoofd, ons te lijf ging alsof we onverlaten waren, in stede van ons als broeders een beker koud waters te reiken, fièC vuur der bitterheid en der smading tegen ons hielpen aanblazen.

Thans schijnt de geachte schrijver hiervan zelf het onchristelijke te hebben ingezien.

Immers op bl 43 v. v. van deze zijne jongste brochure lezen we het volgende:

Bij ons te lande is tegen de subjectivistische hervormde Kerk opgetreden de Afscheiding in haar beide groepen, die van zeventig en die van dertien a veertien jaren geleden. Beide zijn bij ons onbillijk beoordeeld. Ik wil mij tot de laatste, die van 1886, bepalen, omdat ook ik, die deze bladzijden schrijf, aan die onbillijke beoordeeling en bestrijding deel heb gehad, en wat ik nu wil zeggen wensch aangemerkt te zien als persoonlijke belijdenis van onrecht. Ik spreek alleen van den inhoud, de gedachten die aan beide zijden tegen elkaar over stonden; niet van den vorm, de wijze waarop men streed. Ik geloof dat die vorm aan beide zijden, aan die der „gereformeerden" gelijk zij zich noemen, en aan die der „hervormden" dikwerf verkeerd was. Maar wanneer men op grond der H. Schrift de pluriformiteit der Kerk veroordeelt, kan men dit niet vreemd, noch veel bespreking waard vinden De zaak eener aparte Kerk is alleen als reactie tegen hare tegenstandster, maar nooit op zich zelve goed, omdat de Heer, naar zijn Woord, haar niet wil: en het verkee..'de van dien grondslag werkt altoos mede, zelfs waar overigens (b.v. bij de Schorsche afscheiding onder Chalmers. e. a. of bij de Zwitsersche onder Vinet e. a.) met veel noblesse gestreden werd.

Wat dan den inhoud der gedachten betreft, de „Gereformeerden" voerden tegen ons, de „hervormden" aan, dat de hervormde Kerk, als Kerk, niet meer den Naam des Heeren Jezus Christus beleed. Dit was eene hoog^ ernstige beschuldiging. Als zoodanig had zij recht, met alle aandacht te worden overwogen. Ware men van dit recht, van die noodzakelijkheid overtuigd geweest, men zou aan de zijde der „hervormden" al het andere hebben op zijde gezet om vóór alle dingen de vraag: „belijden wij als Kerk den Naam des Heeren? " te overwegen. Want de Kerk heeft hier op aarde niets anders te doen dan dien Naam te belijden: hiermede staat of valt dus de Kerk zelve als zoodanig. De hervormde Kerk had dus vóór alle dingen deze beschuldiging, dat Jezus Christus in haar (in haar als Kerk) niet beleden werd, met ernst moeten opnemen en haar recht of onrecht onderzoeken. Zij heeft dit niet gedaan. Hare organisatie liet het niet toe. Doch nu had men, zoodra men inzag dat de inrichting der Kerk dit niet toeliet, terstond de inrichting dier kerk moeten beginnen te veranderen, om haar zóó te ver vormen, dat zij het onderzoek dier vraag mogelijk maakte De individualistische meerderheid voelde dat dit haar ondergang zou zijn. Daarom kleedde zij onwillekeurig dit besef in den vorm van edele denkbeelden, b. v. verdraag zaamheid, wijdte van blik, inzicht in de eisohen des tijds en de gangen des Heeren in onze eeuw, geloof aan het eeuwig vaste der waarheid ook bij volle vrijheid der meeningen, enz. Het kan haar niet baten, want eene protestantsche kerk moet, naar heur aard, confessioneel zijn. De gereformeerde kerken hebben dan ook boven de hervormde kerk het zeer groot voordeel van de belijdenis van den Naam des driëeenigen Gods en van een beginsel van tucht. Dit laatste, de tucht, sluit vanzelf de heerschappij van een of meerdere persoonlijkheden in zich.

Gelijk van zelf spreekt stellen we deze openlijke erkenning van ongelijk op hoogen prijs. Reeds in 1887 spraken we ons vertrouwen uit, dat de heftigheid waarmede men ons destijds vervolgde, geen stand kon houden, en dat na niet zoo langen tijd de historie, bij het vellen van . haar oordeel, een geheel ander licht op de toen door ons aangenomen houding zou laten vallen.

Die revisie der doleantie-legende is zelfs vroeger ingetreden, dan we destijds hopen dorsten.

Reeds nu heeft de hardheid en de bitterheid van het eerste oordeel plaats gemaakt voor waardeering, zij het ook nog altoos met voorbehoud. De heer Charles Boissevain dorst noch het brengen van de zaak voor den rechter, noch het inroepen van het oordeel van een scheidsgerecht van deskundigen aan. En waar juist onze medebelijders van den Christus, om te begrijpen reden, met de revisie van hun oordeel het traagst waren, en enkelen zelfs nog steeds voortgaan ons stelselmatig te belasteren, is het nu de heer dr. J. H. Gunning die het eerst den hoogen moed greep, om niet alleen maar zijn ongelijk in zijn vroegere houding te erkennen, maar ook om aan te wijzen wat het ons eigenaardige is, waarvan hij de betrekkelijke deugdelijkheid erkent.

Dat dit ons in dubbele mate zijnerzijds welkom is, zal men verstaan. Jarenlang is schrijver dezes persoonlijk vertrouwd en bevriend geweest, met hem die na De la Saussaye's dood het van zelf aangewezen hoofd der oude Ethische school is geworden, en steeds hebben we ook in den tijd, dat de gemeenschap verbroken werd, gewaardeerd het hooge in zijne opvatting en het principieele in zijn streven.

Vooral de onbillijkheid v& nzijn oordeel is ons dan ook in 1887-een oorzaak van ongeveinsde droefheid geweest. Een dier donkere oogenblikken der duisternis, waarin men bij zijn God troost.tugen den broeder moet zoeken.

Daarom kan het ons niet anders dan eene oorzaak van vreugde zijn, dat deze broeder thans zelf verscheurt wat hij toen geschreven heeft, en een revisie op zijn toenmalig vonnis levert, dat voor ons weinig van vrijspraak verschilt.

Toch beelden we ons geen oogenblik in, dat het kwaad, destijds vooral, door zijn schrijven tegen ons gesticht, door deze ridderlijke daad is te niet gedaan.

Een man van ernst, die vroeger even hard over ons bedrijf in die dagen geoordeeld had, schi'eef ons een jaar geleden evenzoo, dat hij tot geheel ander inzicht was gekomen, maar hij voegde er bij : Dag aan dag ben ik in eigen kring bezig, om het onkruid dat uit het door mij uitgestrooide booze zaad, helaas, al te welig opschoot, uit te wieden. Maar gij weet niet, hoe bijna onmogelijk dit is. En juist de groote moeilijkheid om hierin te slagen, is mij thans zulk een oorzaak van smart.

Ditzelfde nu geldt hier in nog veel ernstiger mate. Het geschrift waarin Dr. Gunning ons destijds aanviel, vond in de hitte van den toenmaligen strijd een verspreiding, waarmede de verkoop van deze zijne jongste brochure eenvoudig niet te vergelijken is.

Toen ter tijd heeft het feit dat, gelijk men het uitdrukte, zelfs Gunning ons veroordeelde, voor duizenden bij duizenden den doorslag gegeven, om ons als „zedelijk vernietigd" te beschouwen, en het zal veel zijn, zoo van die duizenden enkele honderden thans van zijne retractatie kennis nemen, vooral nu deze retractatie terloops midden in een over heel andere dingen handelend tractaat is ingeschoven.

Doch ook al staat het deswege voor ons vast, dat hetgeen Dr. Gunning in 1887 tegen ons deed nog nawerkt, en zal blijven nawerken, niettegenstaande hij thans zijn oordeel zoo aanmerkelijk gewijzigd heeft, voor het hart is hiermede het pijnlijke in zijne toenmalige houding weggevallen, en het is ons eene behoefte, hem niervoor openlijk dank te betuigen.

Op het overige in zijn gesclirift gaan we niet in. We zijn het met hem eens, dat de pluriformiteit der kerken zich in de historie feitelijk op eene wijze ontwikkeld heeft, die daarom voor God niet goed is, omdat ze de liefde tusschen de verschillende kerken onderling heeft te niet gedaan, en alleen in oogenblikken van religieuze onverschilligheid aan de onzalige kerkelijke twisten het zwijgen heeft opgelegd. Alleen in Amerika gaat dit niet geheel door. Daar is metterdaad een coördinatie verkregen, die veelheid toelaat. Maar wat we hem niet toegeven, is dat de pluriformiteit niet door God gewild zou zijn. Het verschil in bestaanswezen tusschen de volken in Azië, Afrika en in Europa zelf heeft een zoo diepgaand verschil tusschen de natiën, ja zelfs tusschen die van een en dezelfde streek, is zoo sterk sprekend dat eenzelvigheid in de openbaring der kerk kortweg ondenkbaar is. In deze onderscheiden werelddeelen en groepen en natiën, met een door God gewilde nationale pluriformiteit moest het leven der kerk meervormig worden, ^ zoodra de volken den kinderlijken leeftijd te boven kwamen.

Het komt ons voor dat Dr. Gunning te zeer uit het oog verliest, dat de herschepping niet in ideëele eenheid boven het veelvormig - natuurlijk leven kon blijven zweven, maar fm dit natuurlijk leven de vanzelf veelvormige ^troombedding moest vinden, waar ze haar iwater doorheen stuwt. De Vleeschwording ; des Woords eischt dit nagolven in de kerken l/an de reahteit in het menschelijk leven. i Doch hierop gaan we niet verder in. [ Het zou de aandacht slechts afleiden 'van wat ten deze voor ons hoofdzaak is, t.. w. de kentering van het oordeel over 1886, de beginnende revisie der doleantie' liegende.

Wij allerminst denken er aan, al wat destijds van onzen kant gesproken, gS" schreven of gedaan is in de lijst der volkomenheid te zetten. We weten maar al te goed, hoe ook wij niet vrij uitgaan, en aarzelen niet onbewimpeld te erkennen, hoe ook hierin onze beste werken met zonde besmet waren.

Slechts dit blijft onze onwankelbare

overtuiging, dat hetgeen ons in 1886 dreef was: „een klein beginsel der ons bevolen gehoorzaamheid", en het is die vaste en heerlijke overtuiging, die ons al die jaren te midden van smaad en verdachtmaking staande hield.

Het feit is nu eenmaal niet weg te cijferen, dat van ons geëischt werd, dat we tot het H. Avondmaal tweehonderd jongelieden toelieten, die publiekelijk bekend stonden, niet in het bloed der verzoening te gelooven.

Dat staande voor dten eisch, de Opzieners der Gemeente toen geweigerd hebben hierin voor het bevel der Synode te zwichten, is en blijft een daad der gehoorzaamheid aan den Koning der Kerk, die hij met zijn zegen achtervolgd heeft.

Dat Dr. Vos c. s. aan deze tweehonderd jongelieden de toelating tot het H. Avondmaal toen verleend hebben, is een daad van karakterloosheid geweest, die hen blijft aanklagen bij de Christelijke consciëntie, en de vele opzieners in de Hervormde Kerken die nog steeds voortgaan met desgelijks te doen, vallen onder hetzelfde oordeel.

Tegenover deze nuchtere feiten maakt het spitsvondig betoog, waarmede men destijds zijn „blijven" goedsprak, op ons niet den aliergeringsten indruk, en wel antwoordden er niet op, al bestreden we telkens opnieuw de kerkrechtelijke verhouding die hier aan het licht komt.

Alleen spreken we ditmaal met het ridderlijk voorbeeld van Dr. Gunning voor oogen, de klacht uit, dat met name die broederen, die tot 1886 den strijd met ons gestreden hebben, in 1886 eerst aarzelden, toen tegen ons kozen en ten slotte zich zoover vergaten, dat ze zich niet ontzagen ons te asteren en in allerlei Besturen ons te vonnissen. Laat ons hopen dat ook zij zich eerlang op hun beurt tot eene revisie van hun oordeel zullen opmaken.

Voor ons zelven hebben we dit niet noodig. Onze positie is thans gewonnen, en rustig bouwen we op het gelegde fondament voort.

Maar we zijn overtuigd dat zoolang die revisie ook van die zijde uitblijft, er een geestelijk kwaad blijft rondwaren in kringen, die ons het naast staan, en wier geestelijke welstand met het oog op de toekomst der kerk zoo vurig door ons begeerd wordt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Schuldbelijdenis.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1900

De Heraut | 4 Pagina's